Historisch Archief 1877-1940
SCHILDERS EN
Hollandsche en Fransche Schii
Leo Gestel bij Buffa
jestel
(Buffa en Zonen)
L,eo Gestel bij Buffa & Zinien, Amsterdam
Deze reeks werken vormt volgens den schilder
zelf een beknopt overzicht van de periode 1922
1932, dus van de laatste tien jaren. En wanneer
wij dit tijdperk in het algemeen een naam moesten
geven, dan zouden wij dat in bepaalden zin een
decoratief tijdperk moeten noemen. Wij zouden
dan hiermee bedoelen dat welk het ..onderwerp"
ook zij van de teekenina-en uit welke samenstellende
deelen zulk onderwerp ook bestaat, deze elementen
ten eerste gebruikt zijn om een rhythmische schik
king ons duidelijk te maken. Dit feit was reeds te
erkennen in Gestel's typisch cubistische" periode
der havens van Mallor^a etc.; dit feit is hier op
nieuw duidelijk, maar er zijn andere elementen
bij gekomen, die het cubisme zeer eigen, in niet zoo
sterke mate echter bij (Jestel in die havengezichten
werden gevonden. En deze elementen zijn: natuur
lijk een soort mathematische vereenvoudiging van
tri Fantin Latour
(van Wisselingh)
de voorstelling maar een zelfde vereenvoudiging
van de volumina. die menschelSchamen en
diere1 ij ven verdeden in de onderscheiden deelen. Dit
heeft, (iestd hier en ver, zóó ver doorgevoerd, dat
feitelijk de rangschikking der volumina hoofdzaak
werd. zelfs als die rangschikking ging tegen de
,,objectieve" natuurlijkheid; het spel der volumina
fraai te schikken was dus Jso. l voor (iestel; No. l
voor (iestel was hier en daar wat ge ook een nei
ging tot het ornamentale kondt noemen. WTanneer
we hierbij nog eenige opmerkingen zouden en zullen
voegen, danisergeen ontkenning- in van wat in het
algemeen werd geschetst; bijzonderheden worden
slechts toegevoegd. Uit'22 zijn teekeningen uit de
Beemster, waar landschap en beest zijn
gesimplifieerd, waar vormen werden vereenvoudigd zonder
feilen nadruk op de volumina; wat stugger zijn
deze te erkennen in '23. In 1924 treft ons in de
landschappen een vertellend accent, wat ongetwij
feld teederder is in '25 in de Vlaamsche landschap
pen (zie 11 enz.). De vereenvoudiging en de lust
tot volumen neemt in '2(i zeker toe, in '27 vinden
wij sterk een rhythme van groot-gehouden vlakken
en weinig kleuren, terwijl in enkele uit '2(> en '27 een
cerebraal element er bij komt. In '28 is hij 01 na
mentaai, in 29 meei- sculpturaal hier, in HJ30 en '31
is er een psychische verbreeding te constateeren,
een overeenkomst met Kaedecker's beeldhouw
werk, maar ook is er in 1931 een overeenkomst met
Jespers beeldhouwkunst, welke van die van
Zadkinc afkomt. Meer levensdrang is er in de vrouwen
tors (No. 49) in 1932 zijn sporen van surrealisme
enz., van de f-'met en van negersculptuur.
Wij vinden dus hier (iestel als een beschaafd
talent, dat getrouwe
lijk de verschillende
bewegingen van onzen
tijd mee-leeft.
Arti et Amicitiae.
Enkele opmerkingen
Er zijn hier nog al
wat portretten; dat is
altijd aardig. Dat van
Ijizzy Ansingh met al
de groenen is in de
kleur toch niet door en
door zuiver, wel zijn
geestig de oogen van
de afgebeelde vrouw.
Bobeldijk bereikt in
deze twee dames bij
verre niet het portret,
dat ik eens beschreef
als zeer goed voor
hem, Monnikendam is
in zijn portret nog al
opdrachtig van kleur;
zuiver is Schuhmacher
in het portret zijner
vrouw; het Damespor
tret van A. l', van
Meven is het grootst
van allure in zijn grij
zen, maar de kleur kon
voller klinken, voller
klinkt ze dan ook bij
hem in zijn stilleven
met jas (in grijzen en
rose) dat een der bij
blijvende stillevens is
dezer tentoonstelling,
en dat veel beter is
dan dat van Mevrouw
W e sten d o rp-Osieck
(de kleur van de mand
is daar onzuiver tegen
de vissehen). liet
Schilderkunstkroniek
groote stilleven van Schuhmacher van de \ isscheii
is ongetwijfeld een der meest verzorgde van de
heele tentoonstelling', zoo niet het meest voltooide;
diep-rood zijn Mej. van den Berg begonia's. Iets
dieps is in de kleur van Mevr. Boom?Pothuis,
Heiwijnen's stilleven is van een schilder met lust
Jan Sluyters
tot verfijning. Ken groep van Ilofker. de vier Zus
ters, is stuk voor stuk een eenvoudige maar niet
onwerkelijke observatie van een mensch. verwant
telkens aan de drie andere, maar als groep is het
wat uit-inekaar geraakt; ge bekijkt de afgebeelde
stuk voor stuk en dan denkt ge: o ja. het verbeeldt
een groep zusters. Van .Jan Sluyters' werk treft de
levendige schildering van den hond evenzeer als treft
de uitdrukking vandeoogen der vrouw, bij wie de
hond op de caria.péligt. In de drie wilgen van
llulshoff Pol zijn de wilgen wat te mat gevoeld voor hun.