Historisch Archief 1877-1940
De eenzame echtgenoot
HS. t
Ik, Leopold Gerli, ben net als alle
menschen ter wereld gekomen als
zoon van een man en van eene vrouw,
ben evenals het grootste deel mijner
medemenschen getrouwd, heb bloed
verwanten, vrienden en kennissen
en toch ben ik enkel en alleen ik zelf,
Leopold Gerli, alleen en eenzaam,
in dien zin, dat mijn leven met mij
begint en met mij eindigt.
Deze waarheid is zoo eenvoudig,
dat men haar banaal zou kunnen
noemen. En toch gelooven de men
schen dit niet; ze gelooven allen meer
te zijn dan alleen zich zelf, meer te
zijn ook voor elkaar, kortom in eikaars
leven in te grijpen; en als zij hun weg
zoeken door het drukke leven, ge
looven zij gevolgd te worden door
een groote menigte, die denkt en
voelt als zij....
Maar niets is zoo onjuist, zoo
bedriegelijk, zoo wreed als deze illusie,
hoewel zonder haar geen
saamhoorigheid kan bestaan.
Maar ik wil niets meer weten van
saamhoorigheid.En als men mij vraagt,
waarom ik in de maatschappij leef,
dan antwoord ik: Omdat ik niet
anders kan." Maar, als men aan
houdt en mij naar mijn gevoelsleven
vraagt.... dan zwij ; ik'! Ik zwijg,
omdat ik het gevoel heb alsof ik op
gesloten was in mijzelf als in een
spelonk, alleen, eenzamer nog dan
een mensch in de woestijn.
Anders zou mijn vrouw het immers
gevoeld hebben, toen ik in doodsgevaar
verkeerde ! Ook al was de afstand
te groot, dan dat mijn stem haar kon
bereiken, dan nog had een innerlijke
onrust, een angstig voorgevoel haar
naar mij toe moeten drijven. Maar
niets daarvan ! Terwijl ik met den
dood worstelde, was zij gelukkig en
blij; .dronken van lentezon liep zij
opgetogen over de weeke weide aan
den rand van het bosch, met haar
hooge laarsjes en het schotsche rokje,
dat ik haar een paar dagen te voren
voor deze gelegenheid had gekocht,
met haar eng-aansluitend manteltje
en zwart fluweelen muts en het lichte,
spiksplinternieuwe geweertje in de
gehandschoende hand, als een echte
jaagster !
Gravin Lidia Gene zag er, niettegen
staande haar elegant jachtkostuum,
niet beter uit dan Sarina, mijn vrouw,
en Miss Edith Doll, die stellig een
handiger schutter was dan Sarina
en gravin Lidia, kon, mager en
hoekig, zich niet met haar vergelijken.
Een enthousiast kind is Sarina
anders niet!. ... De nacht voor deze
jachtpartij had ze geen oog dicht
gedaan en zich in bed van den eenen
kant op den anderen gewenteld, erop
wachtend dat de knecht ons zou
kloppen. Dóór hare ongedurigheid
werd ik ook herhaaldelijk wakker,
maar omdat ik graag nog wat wilde
rusten, hield ik mij slapend, net
zooals men met kleine kinderen doet.
Het was nog geen twee uur, toen zij
mij aan mijn rechteroor trok.
Laat mijn oor met rust," zeg ik.
Lelè, ik heb zoo'n dorst," miauwt
ze als een katje, en pakt mijn schouder
vast, bang dat ik weer zal inslapen.
Nu goed, je kunt een slokje water
krijgen!" geef ik dan toe en strek
mijn arm uit naar de karaf.
Slechte man ! Wil je me water
geven ! Moet i k dan buikpijn krijgen !
Och ! och !" en ik voel haar scherpe
tiageltjes in mijn arm.
Dan doe ik alsof ik boos word en
zeg uarsch:
, ,Wat wil je dan? Wil je soms
midden in de nacht champagne
drinken ! Ik heb slaap, ik wil nog
minstens twee uur slapen, versta je
me !"
Ja, ze verstond me wel, maar. . . .
door Rosso di San Secondo
TVclieningen door A. van ile Fecr
«Mi
Och, och I" zucht ze, terwijl ze
me, beleedigd, haar rug toekeert en
zich als een egel in elkaar rolt,
toen je alleen op jacht ging, toen,
toen kon het je niet schelen of je me
vroeg wekte. Maar vandaag, nu ik
eindelijk ook mee mag, nu wil je
slapen ! Misschien ben je wel heelemaal
nooit op jacht geweest, misschien was
't maar een praatje om ergens anders
heen te gaan?naar danseresjes....!"
O, zoo ! Naar danseresjes. . . . ?
Gaat men daar gewoonlijk 's morgens
vroeg heen?" Ik kan me niet meer
goed houden en begin hardop te
lachen.
Hierop heeft Sarina gewacht; haar
verdriet is opeens vergeten; opge
wonden glijdt ze uit bed, slaat haar
lichtblauwe ochtendjapon om en is
in een oogwenk de kamer uit. wekt
het dienstpersoneel en beklaagt zich
dat de koffie nog niet klaar is. Dan
komt ze terug met haar gloednieuwe
jachtuitrusting en legt alles stuk voor
stuk op de sprei: de hooge laarsjes,
het schotsche rokje, het manteltje,
de fluweelen muts, het geweer en de
patroontasch. Een kind, een echt
kind, zooals ik reeds zei, een kind
met zijn speelgoed ! Ze stopt haar
wijsvinger in den loop van het geweer,
kijkt me ernstig aan en zegt dan:
Zou het niet te klein zijn? Ik
zou 't vreeselijk vinden als ik er
geen vogel mee kon raken ! Je hebt
me toch niet voor den gek gehouden !
Je hadt mij net zoo'n groot moeten
koopen als je zelf hebt, met twee
loopen en met een groot gat !"
Ha, ha !" lach ik, om haar te
plagen, een gat ! Je bent me een
mooie jaagster ! Bat noemt ze een
gat ! Je bedoelt het kaliber !"
Ze kleedt zich, hangt het geweer
om en loopt de kamer op en neer.
Ze schenkt me heel lief de koffie in,
maar intusschen wacht ze vol onge
duld op de auto van graaf Cïenè!
* *
*
Later, buiten, in de dichtbeplante
laan voor ons huis, ademt ze rillend.
de frissche ochtendlucht in, drukt
zich huiverend tegen mijn arm en
geeft me duizend lieve woordjes, ter
wijl de sterren in het eerste ochtend
gloren verbleeken. Ze vertelt me wat
ze voelt nu ze op dat ongewoon.
vroege uur met mij op straat is, met
een geweer, bijna even groot als het
mijne en met het vooruitzicht het
zelfde te beleven als ik. Van zulk
een vreugde had ze, voor haar huwe
lijk, nooit durven droomen. Ze zal
het nooit vergeten en er thuis uit
voerig in haar dagboek over schrijven !
Zoo babbelt ze en lacht ze en
loopt trotsch rechtop, als een kind dat
soldaatje speelt, en ze weet niet hoe
vol mijn hart is van teederheid nu ik
voel hoe na ze mij innerlijk komt.
't Is een groote steun in het leven,
denk ik, dat zulk een allerliefst we
zentje naast me gaat. Ze zal mij
geestelijk staeds nader komen en ten
slotte zal het zijn alsof we uit hetzelfde
deeg gemaakt zijn.
Nu adem ik ook met volle teugen
de frissche ochtendlucht in; ik zegen
in mijn hart het leven, want ik voel
dat ik niet alleen sta. dat ik behoor
bij Sarina, die mijn arm drukt, bij
mijn broer, bij mijn vrienden, die
nu wel spoedig in hun auto op de
afgesproken plaats zullen zijn, bij alle
menschen, met wie ik verbonden ben
door banden van bloedverwantschap
of van vriendschap !
* *
*
Toen wij een half uur later door de
open velden reden, voelde ik een
groote levensvreugde in mij. Ik her
inner mij dat dit geluksgevoel mijn
ik" scheen te verdubbelen: het was
alsof ik ook leefde in de menschen
naast mij. Ik zat vóór in de auto,
die met razende snelheid reed,
tusschen mijn broer en den graaf, die
allerlei vroolijke grappen vertelden
en daar tusschendoor hoorde ik het
lachen en babbelen van mijn vrouw,
die met gravin Lidia en Miss Edith
achter in den wagen zat. De zon
kwam nog maar even boven de diep
blauwe bergen uit, die nog in
ochtendnevelen gehuld waren en wierp
schuine stralen op ons en op het
blanke metaal van de voortjagende
auto.
Wij hielden stil op de plaats van
bestemming, n.l. voor het groote
landhuis van graaf Gene. Hij noodigde
ons uit binnen te komen om warme
melk en room te drinken zoo
versch krijgt men ze in de stad niet
en als bewijs hiervan hoorden we de
koeien uit de stal naar buiten komen
om beneden in het dal te gaan grazen;
de herders dreven ze er al schreeuwen
de heen, en 't was alsof ze antwoord
den: ja, we komen graag !"
Door de lucht ging een ruischen
van wazige klanken en ieder geluid
scheen als een lofzang ten hemel te
stijgen; over alles lag een feestelijke
glans van groen en blauw, nog ver
moeid door de schittering van de jonge
knoppen, die als juweelen aan de
boomen prijkten.
Sarina verlangt ongeduldig naar
het begin van de jacht, maar toch
wil ze graag eerst de pas gemolken
melk proeven en vraagt of dat niet
vlug, buiten, kan gebeuren. En dat
doen we, want wij zijn net uitgelaten
kinderen en dadelijk klaar voor eiken
kwajongensstreek. Mijn broer plaagt
Miss Edith: hij vindt dat haar ge
weer niet deugt en keert het om en om.
Ten slotte legt hij aan op een onge
lukkige musch, die dood neervalt,
terwijl het schot nog in de lucht weer
klinkt. Dit schijnt het teeken te zijn
om op te breken. Niets kan ons nu
meer tegenhouden. Sarina laat haar
half-leeggedronken beker in den steek
en loopt hard weg.
Wij hollen nu allen naar het bosch;
de drijvers laten de honden los en
wijzen ons den weg. Wij zijn verhit
van het harde loopen en onze adem
rookt; we loopen als dronken,
moeielijk over den weeken, sponsachtigen
grond.
Miss Edith en mijn broer beginnen
een wedloop, waaraan ook de graaf
meedoet, die lacht dat zijn zware
lichaam ervan schudt. De eersten
hollen vooruit, terwijl de graaf moei
zaam achteraan komt. De honden
rennen ons voorbij en zijn al tusschen
de struiken verdwenen. Alleen gravin
Lidia blijft halverwege moedeloos en
hijgend staan; maar dan roept ze
Sarina, die naast mij was blijven
loopen, en samen gaan ze verder.
Sarina was verliefd en opgewonden
als op onzen trouwdag; ze kneep mij
telkens in den arm en verweet mij
dat ik vroeger al die vreugde zonder
haar had genoten; dan weer bleef
ze plotseling staan achter een
eikenboschje en wil gekust worden om te
weten of ik nog van haar houd....
En opnieuw doorstroomt mij dat
zelfde geluksgevoel: het bewustzijn
dat ik leef in Sarina, in mijn vrienden,
in de natuur, die ontwaakt in den
stralenden ochtend. . . .
Die Miss Edith is een rakker !
Nauwelijks is zij met mijn broer in
het bosch, of ze heeft al een zwerm
houtsnippen opgejaagd !. . . . En dan
wordt er op los geschoten. . . . ! Als
de vogels opvliegen, over mijn hoofd
heen, schiet ik ook. Ik weet zeker.
dat ik er een geraakt heb en volg den
aangeschoten vogel met mijn oogen