De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 21 mei pagina 18

21 mei 1932 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

De eenzame echtgenoot HS. t Ik, Leopold Gerli, ben net als alle menschen ter wereld gekomen als zoon van een man en van eene vrouw, ben evenals het grootste deel mijner medemenschen getrouwd, heb bloed verwanten, vrienden en kennissen en toch ben ik enkel en alleen ik zelf, Leopold Gerli, alleen en eenzaam, in dien zin, dat mijn leven met mij begint en met mij eindigt. Deze waarheid is zoo eenvoudig, dat men haar banaal zou kunnen noemen. En toch gelooven de men schen dit niet; ze gelooven allen meer te zijn dan alleen zich zelf, meer te zijn ook voor elkaar, kortom in eikaars leven in te grijpen; en als zij hun weg zoeken door het drukke leven, ge looven zij gevolgd te worden door een groote menigte, die denkt en voelt als zij.... Maar niets is zoo onjuist, zoo bedriegelijk, zoo wreed als deze illusie, hoewel zonder haar geen saamhoorigheid kan bestaan. Maar ik wil niets meer weten van saamhoorigheid.En als men mij vraagt, waarom ik in de maatschappij leef, dan antwoord ik: Omdat ik niet anders kan." Maar, als men aan houdt en mij naar mijn gevoelsleven vraagt.... dan zwij ; ik'! Ik zwijg, omdat ik het gevoel heb alsof ik op gesloten was in mijzelf als in een spelonk, alleen, eenzamer nog dan een mensch in de woestijn. Anders zou mijn vrouw het immers gevoeld hebben, toen ik in doodsgevaar verkeerde ! Ook al was de afstand te groot, dan dat mijn stem haar kon bereiken, dan nog had een innerlijke onrust, een angstig voorgevoel haar naar mij toe moeten drijven. Maar niets daarvan ! Terwijl ik met den dood worstelde, was zij gelukkig en blij; .dronken van lentezon liep zij opgetogen over de weeke weide aan den rand van het bosch, met haar hooge laarsjes en het schotsche rokje, dat ik haar een paar dagen te voren voor deze gelegenheid had gekocht, met haar eng-aansluitend manteltje en zwart fluweelen muts en het lichte, spiksplinternieuwe geweertje in de gehandschoende hand, als een echte jaagster ! Gravin Lidia Gene zag er, niettegen staande haar elegant jachtkostuum, niet beter uit dan Sarina, mijn vrouw, en Miss Edith Doll, die stellig een handiger schutter was dan Sarina en gravin Lidia, kon, mager en hoekig, zich niet met haar vergelijken. Een enthousiast kind is Sarina anders niet!. ... De nacht voor deze jachtpartij had ze geen oog dicht gedaan en zich in bed van den eenen kant op den anderen gewenteld, erop wachtend dat de knecht ons zou kloppen. Dóór hare ongedurigheid werd ik ook herhaaldelijk wakker, maar omdat ik graag nog wat wilde rusten, hield ik mij slapend, net zooals men met kleine kinderen doet. Het was nog geen twee uur, toen zij mij aan mijn rechteroor trok. Laat mijn oor met rust," zeg ik. Lelè, ik heb zoo'n dorst," miauwt ze als een katje, en pakt mijn schouder vast, bang dat ik weer zal inslapen. Nu goed, je kunt een slokje water krijgen!" geef ik dan toe en strek mijn arm uit naar de karaf. Slechte man ! Wil je me water geven ! Moet i k dan buikpijn krijgen ! Och ! och !" en ik voel haar scherpe tiageltjes in mijn arm. Dan doe ik alsof ik boos word en zeg uarsch: , ,Wat wil je dan? Wil je soms midden in de nacht champagne drinken ! Ik heb slaap, ik wil nog minstens twee uur slapen, versta je me !" Ja, ze verstond me wel, maar. . . . door Rosso di San Secondo TVclieningen door A. van ile Fecr «Mi Och, och I" zucht ze, terwijl ze me, beleedigd, haar rug toekeert en zich als een egel in elkaar rolt, toen je alleen op jacht ging, toen, toen kon het je niet schelen of je me vroeg wekte. Maar vandaag, nu ik eindelijk ook mee mag, nu wil je slapen ! Misschien ben je wel heelemaal nooit op jacht geweest, misschien was 't maar een praatje om ergens anders heen te gaan?naar danseresjes....!" O, zoo ! Naar danseresjes. . . . ? Gaat men daar gewoonlijk 's morgens vroeg heen?" Ik kan me niet meer goed houden en begin hardop te lachen. Hierop heeft Sarina gewacht; haar verdriet is opeens vergeten; opge wonden glijdt ze uit bed, slaat haar lichtblauwe ochtendjapon om en is in een oogwenk de kamer uit. wekt het dienstpersoneel en beklaagt zich dat de koffie nog niet klaar is. Dan komt ze terug met haar gloednieuwe jachtuitrusting en legt alles stuk voor stuk op de sprei: de hooge laarsjes, het schotsche rokje, het manteltje, de fluweelen muts, het geweer en de patroontasch. Een kind, een echt kind, zooals ik reeds zei, een kind met zijn speelgoed ! Ze stopt haar wijsvinger in den loop van het geweer, kijkt me ernstig aan en zegt dan: Zou het niet te klein zijn? Ik zou 't vreeselijk vinden als ik er geen vogel mee kon raken ! Je hebt me toch niet voor den gek gehouden ! Je hadt mij net zoo'n groot moeten koopen als je zelf hebt, met twee loopen en met een groot gat !" Ha, ha !" lach ik, om haar te plagen, een gat ! Je bent me een mooie jaagster ! Bat noemt ze een gat ! Je bedoelt het kaliber !" Ze kleedt zich, hangt het geweer om en loopt de kamer op en neer. Ze schenkt me heel lief de koffie in, maar intusschen wacht ze vol onge duld op de auto van graaf Cïenè! * * * Later, buiten, in de dichtbeplante laan voor ons huis, ademt ze rillend. de frissche ochtendlucht in, drukt zich huiverend tegen mijn arm en geeft me duizend lieve woordjes, ter wijl de sterren in het eerste ochtend gloren verbleeken. Ze vertelt me wat ze voelt nu ze op dat ongewoon. vroege uur met mij op straat is, met een geweer, bijna even groot als het mijne en met het vooruitzicht het zelfde te beleven als ik. Van zulk een vreugde had ze, voor haar huwe lijk, nooit durven droomen. Ze zal het nooit vergeten en er thuis uit voerig in haar dagboek over schrijven ! Zoo babbelt ze en lacht ze en loopt trotsch rechtop, als een kind dat soldaatje speelt, en ze weet niet hoe vol mijn hart is van teederheid nu ik voel hoe na ze mij innerlijk komt. 't Is een groote steun in het leven, denk ik, dat zulk een allerliefst we zentje naast me gaat. Ze zal mij geestelijk staeds nader komen en ten slotte zal het zijn alsof we uit hetzelfde deeg gemaakt zijn. Nu adem ik ook met volle teugen de frissche ochtendlucht in; ik zegen in mijn hart het leven, want ik voel dat ik niet alleen sta. dat ik behoor bij Sarina, die mijn arm drukt, bij mijn broer, bij mijn vrienden, die nu wel spoedig in hun auto op de afgesproken plaats zullen zijn, bij alle menschen, met wie ik verbonden ben door banden van bloedverwantschap of van vriendschap ! * * * Toen wij een half uur later door de open velden reden, voelde ik een groote levensvreugde in mij. Ik her inner mij dat dit geluksgevoel mijn ik" scheen te verdubbelen: het was alsof ik ook leefde in de menschen naast mij. Ik zat vóór in de auto, die met razende snelheid reed, tusschen mijn broer en den graaf, die allerlei vroolijke grappen vertelden en daar tusschendoor hoorde ik het lachen en babbelen van mijn vrouw, die met gravin Lidia en Miss Edith achter in den wagen zat. De zon kwam nog maar even boven de diep blauwe bergen uit, die nog in ochtendnevelen gehuld waren en wierp schuine stralen op ons en op het blanke metaal van de voortjagende auto. Wij hielden stil op de plaats van bestemming, n.l. voor het groote landhuis van graaf Gene. Hij noodigde ons uit binnen te komen om warme melk en room te drinken zoo versch krijgt men ze in de stad niet en als bewijs hiervan hoorden we de koeien uit de stal naar buiten komen om beneden in het dal te gaan grazen; de herders dreven ze er al schreeuwen de heen, en 't was alsof ze antwoord den: ja, we komen graag !" Door de lucht ging een ruischen van wazige klanken en ieder geluid scheen als een lofzang ten hemel te stijgen; over alles lag een feestelijke glans van groen en blauw, nog ver moeid door de schittering van de jonge knoppen, die als juweelen aan de boomen prijkten. Sarina verlangt ongeduldig naar het begin van de jacht, maar toch wil ze graag eerst de pas gemolken melk proeven en vraagt of dat niet vlug, buiten, kan gebeuren. En dat doen we, want wij zijn net uitgelaten kinderen en dadelijk klaar voor eiken kwajongensstreek. Mijn broer plaagt Miss Edith: hij vindt dat haar ge weer niet deugt en keert het om en om. Ten slotte legt hij aan op een onge lukkige musch, die dood neervalt, terwijl het schot nog in de lucht weer klinkt. Dit schijnt het teeken te zijn om op te breken. Niets kan ons nu meer tegenhouden. Sarina laat haar half-leeggedronken beker in den steek en loopt hard weg. Wij hollen nu allen naar het bosch; de drijvers laten de honden los en wijzen ons den weg. Wij zijn verhit van het harde loopen en onze adem rookt; we loopen als dronken, moeielijk over den weeken, sponsachtigen grond. Miss Edith en mijn broer beginnen een wedloop, waaraan ook de graaf meedoet, die lacht dat zijn zware lichaam ervan schudt. De eersten hollen vooruit, terwijl de graaf moei zaam achteraan komt. De honden rennen ons voorbij en zijn al tusschen de struiken verdwenen. Alleen gravin Lidia blijft halverwege moedeloos en hijgend staan; maar dan roept ze Sarina, die naast mij was blijven loopen, en samen gaan ze verder. Sarina was verliefd en opgewonden als op onzen trouwdag; ze kneep mij telkens in den arm en verweet mij dat ik vroeger al die vreugde zonder haar had genoten; dan weer bleef ze plotseling staan achter een eikenboschje en wil gekust worden om te weten of ik nog van haar houd.... En opnieuw doorstroomt mij dat zelfde geluksgevoel: het bewustzijn dat ik leef in Sarina, in mijn vrienden, in de natuur, die ontwaakt in den stralenden ochtend. . . . Die Miss Edith is een rakker ! Nauwelijks is zij met mijn broer in het bosch, of ze heeft al een zwerm houtsnippen opgejaagd !. . . . En dan wordt er op los geschoten. . . . ! Als de vogels opvliegen, over mijn hoofd heen, schiet ik ook. Ik weet zeker. dat ik er een geraakt heb en volg den aangeschoten vogel met mijn oogen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl