De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 21 mei pagina 19

21 mei 1932 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2868 De Groene Amsterdammer tan 21 Mei 1932 19 Ik zie dat zijn vlucht onzeker wordt ... .hij zal stellig vallen. . . . maar hij vliegt nog even door. Mijn broer, die een flinke buit verzamelt, lacht me yan uit de verte uit. Maar nu valt mijn snip toch; een oogenblik lijkt het of zij blijft stilstaan in de lucht. . . . dan valt zij neer. Ik vertel het feit met luider stem, maar ze lachen er om, allemaal. Niemand heeft .naar den vogel omgekeken, niemand behalve ik, heeft hem zien vallen. Ik maak mij boos en wil een hond mee hebben om mij te helpen zoeken. Maar ze lachen ongeloovig en willen mij geen hond meegeven. Dan besluit ik alleen te gaan. Sarina roept mij nog terug om mij van mijn voornemen af te brengen, maar ik. luister niet naar haar en ga op weg. We zullen eens zien, of ik niet met mijn snip terugkom ! Reeds ben ik een eind van de anderen verwijderd; ik kijk niet om, ik loop door, verder. . . . steeds verder. . . . Wat is er gebeurd? Ik weet het niet ---Waarschijnlijk is de vogel midden in een stuk braakliggend land neer gekomen, achter een heuveltje. In plaats van dit te beklimmen, dacht ik beter te doen erom heen te loopen. Haar al gauw wordt mij de weg afgesneden door een breede sloot, die dwars door het veld loopt. Wat te doen? Teruggaan? Maar als ik doorzet, hoe kom ik dan over de sloot? Er heerscht hier een volkomen eenzaamheid. Ik hoor nauwelijks de echo van het schieten, bij tusschenpoozen wordt de stilte beklemmend en een oogenblik ontzinkt mij [de moed. Maar mijn snip ligt daarginds ... .ik zou de plek kunnen aanwijzen, en als ik maar eenmaal over de sloot ben, kan ik haar met gesloten oogen vinden ! Er blijft mij niets anders over dan in de sloot te springen, ergens waar 't minste water staat, er dwars doorheen te waden en aan den anderen kant naar boven te klauteren. Een onbehagelijk gevoel bevangt mij: angst voor de eenzaamheid .... Maar ik beheersch mij en met een zucht van verlichting . spring ik midden in de sloot. . . . Wat een vreemde ge waarwording ! Ik heb grond gevoeld, maar het is of ik wegzak in het niet. Ik moet lachen en weet niet waarom; de bodem houdt mij niet; ik zak tot over mijn knieën in de modder. Ik begrijp zelf niet, dat ik daarom lach en probeer of de kolf van mijn geweer ergens een steun punt vinden kan, zoodat ik mij omh'oog kan werken; maar ook het ge weer zakt weg in de modder. En ik lach nu omdat ik mij voorstel hoe Sarina mij zou plagen als ze mij zóó kon zien. ... in deze dwaze situatie . . Werkelijk, dwaas ! Als ik met moeite een been optil, zakt het andere des te dieper weg, en de modder reikt mij reeds tot aan mijn middel. Instinctief zoek ik steun met mijn handen ---- een koude rilling be kruipt mij. Nu eerst begrijp ik het gevaar; duidelijk, onverbiddelijk doorflitst mij de gedachte aan den dood. Er is geen redding meer, ik ben ver oren t Wat ik voel is niet te beschrij ven. Het koude zweet breekt mij uit; mijn hoofd klopt alsof het zal barsten en 't is of mijn hart uit elkaar ge scheurd wordt. Mijn oogen zoeken «m huif, maar alles is verduisterd. De lucht is verschrikkelijk leeg, de omgeving sehrikaanjagend eenzaam ala de woestijn; een onheilspellende stilte schijnt, onverbiddelijk, het on afwendbare noodlot aan te kondigen. Alles is kleurloos geworden, alles is «wart, zwart, zwart; zelfs de zon is «wart, de dingen zijn. als verkoold !.... Ik wil schreeuwen, maar kan niet: mijn keel is als dichtgesnoerd en geeft geen geluid. Met geweld weet ik me te beheerschen en probeer mijzelf moed in te spreken. Ik zeg dat een mensch op zoo'n manier niet ten onder kan gaan !.. . . En dan zie ik op korten afstand, den sterken wortel van een boom, die over den rand van de sloot uitsteekt! Als ik mij daar aan vast kon grijpen ! Maar mijn arm reikt niet zoover. En toch is het denkbeeld te dwaas dat ik, Leopold Gerli, zoo zou moeten sterven, met dien sterken wortel waaraan ik me zou kunnen optrekken, daar vlakbij ! Ja, te dwaas !. . .. En intusschen zink ik dieper weg.... Ik strek mijn handen en armen omhoog, uit vrees dat de modder ze zal grijpen... . En opnieuw spreek ik mij moed in.... Och, wat, sterven ! Sterven is maar een woord.... Terwijl mijn broer op enkele passen afstands jaagt.... Sari na, mijn vrouw, zoo dichtbij is en mijn goede vrienden. .. . Groote he mel ! ... . Zou dat mogelijk zijn?.... Nu komt de modder bijna tot aan mijn hals. ... tot aan mijn kin.... ik richt mijzelf, en ik verdwijn van deze wereld, verzwolgen door de modder ! .... Dat is de waarheid ! Goed dan ! Zoo zij het !... . Ik aanvaard het, omdat dit noodlot, modder, sterker is dan ik ! Ik doe afstand van alles !.. Ik sluit mijn oogen l Ik geef mij over ! Het is gedaan !. .. . Als ik een half uur later, van onder tot boven niet modder bedekt, het kasteel van graaf Gene bereik, be grijpen de bedienden (die de grondgesteldheid kennen) dadelijk wat mij overkomen is en. verbleeken van schrik. Maar ik vertel hun geen bijzonderheden, beschrijf niet de ernst van het gevaar waarin ik verkeerde, noch wat ik voelde, toen, nadat ik alle hoop op redding had opgegeven, mijn voet op iets hards stootte, dat mij steun gaf, zoodat ik dien overhangenden wortel kon grijpen, en mij daaraan op kon trekken. Ik verzoek alleen droge kleeren en vuur om mij te warmen. Intusschen wordt er Jemand naar het overige gezelschap gestuurd om hen gerust te stellen en te zeggen dat ik in. het kasteel op hen wacht met de lunch. 'Y Ik zonk weg in de diepte mijn hoofd op.... neen! in mijn mond mag ze niet komen !.. . . Dat is toch dwaasheid.... Om twee uur van nacht, .. . om twee uur heeft Sarina mij gewekt l Wat heerlijk als wij vanavond weer samen thuis zijn. .. . Zou ik vanavond misschien niet met Sarina naar huis gaan?... . God! .... God !. ... Daar komt een groot aan tal menschen mij te hulp !. . . . mijn vader, mijn moeder, familie, vrienden, het leven, het leven zelf snelt mij te hulp en mijn herinneringen trekken in duidelijke beelden thans weer aan mijn geest voorbij.... en het kan niet waar zijn, dat ik met zooveel liefde en vriendschap, met zooveel herinneringen moet sterven.... omdat ik in de modder gesprongen ben !.... En steeds zak ik dieper; ik voel mijn borst en rug van kou verstijven. Woedend bijt ik in mijn arm, om me fe straffen dat ik zoo dwaas was, nog op redding gehoopt te hebben. Ik verstar; een diepe haat tegen de heele wereld overmant mij. Neen I Niemand komt mij te hulp, niemand voelt door een ingeving dat ik hier met den dood worstel! Ik ben een eenzame in den dood, zooals ik altijd een eenzame was, zonder het te weten. Mijn leven begint en eindigt met De tafel staat gedekt in het prieel voor het huis en het zilver en kris tal schitteren in de zon. Sarina loopt opgewonden en verhit op mij toe, omhelst en kust mij en verwijt me dat ik haar zoolang alleen gelaten heb; dan lacht ze om mijn geleende kleeren. ,,Ik ben in de modder gevallen," zeg ik, toen ik naar die ellendige snip zocht." Mijn broer en Miss Edith, de graaf en zijn vrouw, allen lachen.... Ze hebben grooten honger, zijn opgewekt, vol levenslust en eten met smaak. Ik heb ook plaats genomen en pro beer te eten. . .. Wat schijnt de zon! Wat geurt het rondom! 't is volop lente !.... Ondeugd l" zegt Sarina tot mij, ben je boos? Wat is er?" Niets, Sarina, niets !".... Maar ik bedenk dat alles bedrog is, de zon, de lente, de wijn die in de glazen tintelt en hun vroolijkheid. Eens zullen zij, evenals ik onder vinden dat zij alleen zijn, ieder voor zich alleen, in het aangezicht van den dood. (Vertaald door : R. van der Stempel Sanders). Schilderkunst l'elix labisse bij van Ijler, Amsterdam In het bovenzaaltje bij van Lier vindt men thans een aantal gouaches en teekeningen van Felix Labisse tentoongesteld, die op dikwijls gees tige wijze verschillende types en situaties der huidige , ,burgelijke" maatschappij honen. Le Laureat: het jongetje met een Imperatorkrans van laurierbladeren op het phoetale en tegelijk ouwelijke hoofd tusschen een stompzinnig-trotsche Pa en Ma; het in feestkleedij angstig stijf-geprangde, béte bruidspaar; de Schoolmeester: een bloedeloos intel lectueel hoofd, waarvan de neus scheef bereden wordt door een wankel lorgnet je, voor een achtergrond van een landkaart en een bord met, hier en- daar, half-uitgewischte wis kundige formules, het is alles gedaan vanuit de scherpe observatie en met de raakheid van typeerjng die de ergernis, de walging nu eenmaal schenken kan. Ik gebruik hier met opzet niet het woord haat. De groote haat die de caricatuur, vooral in Duitschland, dikwijls zoo fe', striemend en van een diep-snijdend sarcasme doet zijn, komt hier niet tot uiting. Deze caricaturen zijn een hoon van het onwezenlijke; soms wordt het, dit onwezenlijke, als het ware direct gesymboliseerd doordat de koppen van de sujetten als maskers, als schillen-zonder-meer gegeven wor den. Het is alles een hoon, raak en orimeedoogend dikwijls, die echter nooit zoo fel en geladen is, dat zij een kreet wordt die ten strijde op roept .... De artist die zich aesthetisch ergert blijft steeds, eerder en mér, spreken dan de mensch die stelling neemt en in opstand komt. Sari «óth bij Vecht, Amstrrd. Sari Góth, l f ongaarsehe van ge boorte, werkt reeds verscheidene ja ren in ons land. Haar werk kwa.ni, afgescheiden van een kleine expositie bij Buffa, tot nu toe in ons land niet voor het voetlicht van een tentoonstellingszaal. Wel kon men liet reeds aan verscheidene particu liere wanden vinden in den vorm van kinderportretten, die zij in op dracht kreeg uit te voeren. Deze kinderportretten, men vindt er hier ook een a?,ntal voorbeelden van, zijn gedaan met een zekere teekenhand ; er bloeit een i'ijn aanvoelen van de kinder-psyche en een zuivere vreugde in open. Ook uit haar schilderwerk, kinderen en bloemen en vruchten blijven bij voortduring haar onder werpen, dat dun-gestreken, meestal transparante en lichte aquarel-tinten heeft, (een teer groen, een ijl blauw en een helder, blond grijs, spelen veelal de hoofdrol) spreekt voor alles gevoel voor, en een ver mogen tot weergave van het prilfrissche, koele bloeien", van een Jente-element. Een neiging tot lichtelijk-decoratief styleeren is hier en daar merkbaar. Soms (zooals in een jongensportretje) schijnt dit wel het uitvloeisel van een al te verstandelij kbewuste opzet en wordt het werk er min of meer door geremd"; maar soms ook, zooals b.v. in de compositie van een viertal Italiaansche kinderen, blijft het ópen, kan men er in blijven ademen en zou men er een aanloop in kunnen zien tot een.... fresco Lenteleven", dat als een blijmoedige versiering voor b.v. een Jeugd-tehuis volkomen op haar plaats zou zijn. A. E. VAN DEN TOL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl