De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 21 mei pagina 2

21 mei 1932 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r-.* K' ? & ? f 'i i Uit mijne Aanteekeningen (X) Bibliographische opmerkingen door Dr. Th. H. van de Velde De Groene Amsterdammer van 21 Mei 1932 No. 266S Een uitgestrekt terrein Over boeken te schrijven heeft zijn voordeelen en zijn nadeelen. Van de laatstgenoemde is mij de noodzakelijkheid, om in sommige gevallen een min gunstig oordeel uit te spreken, het onaangenaamst. Zeker, geen boek is naar de jongere Plinius reeds in zijn brieven zeidëzoo slecht, dat het niet op de een of andere wijze nuttig kan zijn. Ook behoort de criticus nooit te vergeten, dat de auteur, wiens werk hij beoordeelt, daaraan in den regel zijn beste krachten heeft besteed, en dat ook de uitgever er recht op heeft, een boek, hetwelk hem arbeid en geld kost, op een wijze besproken te zien, die zijn risico niet op onnoodige wijze ver groot. Van den anderen kant echter is het unfair tegenover den lezer, wanneer hij, die een boekbeoordeeling schrijft, niet eerlijk voor zijn meening, ook als deze niet gunstig luidt, uitkomt. Zoo mag, ook in dit opzicht, de kritiek waarlijk niet als ge makkelijk worden beschouwd, terwijl alleen de kunst moeilijk zou zijn; integendeel, kritiek is, wil zij eenige waarde hebben, eerst recht moeilijk. Bovendien bezorgt zij, zooals ik reeds op den voor grond stelde, den beoordeelaar somtijds even goed als den beoordeelde onaangename gevoelens. Daar ik geen beroepscriticus ben, en ook aspi raties van dien aard mij vreemd zijn, vermijd ik deze onaangenaamheden meestal daardoor, dat ik over boeken, die ik niet met waardeering kan vermelden, zwijg. Zoo handel ik met betrekking tot mijne besprekingen in andere talen, zoo zal ik voor zoover het mogelijk is ook doen, nu ik te dezer plaatse van tijd tot tijd over boeken, of naar aanleiding van boeken, ga schrijven. Het zal mij echter niet altijd mogelijk zijn te zwijgen. Want het kan mij worden belet, indien ik heb beloofd, een bepaald boek te zullen bespreken, voordat ik het gelezen heb.-En het kan ook voorkomen, dat ik de strekking van een boek voor zoo be denkelijk houd, dat ik er niet over wil zwijgen. Wat er mij voornamelijk toe gebracht heeft, bibliographische opmerkingen te publiceeren, is, dat er haast geen beter middel bestaat, om tot goed,lezen te geraken dan het voornemen) over het gelezene een oordeel uit te spreken. Ook heeft het zijne bekoring, zich door het lezen van een boek tot'verder :nadenken over een daarin behandeld onderwerp te laten brengen en zich hieromtrent te uiten. Ten slotte biedt het schrijven over boeken aan hem, die zich tot taak heeft gesteld, anderen tot de inzichten te brengen, die hij als juist en voor diéanderen voordeelig meent te mogen en te moe ten beschouwen, een telkens terugkeerende gelegen heid, te trachten hen van die juistheid te door dringen. Dit ter principieele toelichting van een deel mijner volgende Aanteekeningen. Het gebied, waarop ik mij daarbij zal kunnen bewegen, is groot. In het centrum van mijn studieveld bevindt zich de verhouding tusschen man en vrouw. Wat die verhouding bepaalt, wat daarop alles invloed uitoefent, welke wisselwerkingen van allerlei aard in het spel zijn, het is te veel om op te noemen. Psychologische en biologische data en vraagstukken, veelal in elkander en in medische onderwerpen samenvloeiend en overvloeiend, groepeeren zich om en over dit centrum; sociologische, historische en ethnografische gegevens sluiten zich aan. En dit alles komt in wetenschap, kunst en literatuur, in een groot aantal vakken onderver deeld en gespecialiseerd, tot uiting. Het spreekt van zelf, dat n mensch dit geheele veld niet volledig kan overzien, en dat hij van de ontelbare boeken, die over al de hier in aanmerking Voor Zelfscheerders Eerst een weinig Purol inwrijven en daarna inzeepen; dan scheert men zich schoon, zacht en pijnloos. komende onderwerpen geschreven worden, slechts een betrekkelijk klein aantal in handen krijgt. Het lijdt evenmin twijfel dat daarvan het grootste deel zich niet tot bespreking in een voor leeken bestemd blad leent. Zoo zal ik dus slechts nu en dan een greep doen. Juist dat kan evenwel zijn bekoring hebben. * * * De wetenschap van het leven, de geschie denis van alle levende wezens", door H. O. Wells, G. P. Wells en Julian Huxley. Van dit in 1931 te Londen als The science of life" verschenen werk is thans het eerste deel, door J. Bunge?Hanf en Drs. C. J. Jellema in het Nederlandsch vertaald, bij de N.V. Servire, den Haag, verschenen l). Het omvat 454 bladzijden; het geheele werk zal 1600 bladzijden groot zijn. Tal van afbeeldingen verduidelijken de uitleg gingen der schrijvers. Jammer genoeg kan men niet zeggen, dat de uitgave er door versierd wordt, want de plaatjes zijn, voor zoover zij in den tekst gedrukt zijn, niet fraai en voor een gedeelte zelfs heel leelijk. Aan de vertaling is zonder twijfel veel zorg be steed, zoodat het Nederlandsch zich, in het alge meen genomen, aangenaam laat lezen. Van som mige storende fouten in den tekst moet ik het, daar ik het Engelsche boek niet bezit, in 't midden laten, of zij voor rekening van de vertalers of van de schrijvers komend Is b.v. de vertaler er voor verantwoordelijk of de schrijver, wanneer hij ver telt dat Metschnikov geneigd was ,,om vele ouderdomsverschijnselen aan verval van den dikken darm toe te schrijven, en probeerde dit te her stellen door uitgebreide toediening van Jcoumisszure melk, zooals de lang levende Tartaren die gebruiken die overvloedig bacteriën bevat, wier stoffen verrotting van den darm tegengaan"? In elk geval wordt in den aangehaalden volzin niet alleen sterk tegen de eischen der taal- en stijlkundige aesthetica gezondigd, maar de lezer krijgt ook een onjuisten indruk van datgene, waarom het gaat; er is immers een groot verschil tusschen verrottingsprocessen in den darminhoud (die hier bedoeld zijn) en een verrotting van den darm, die binnen zeer korten tijd den dood van het individu ten gevolge zoude hebben. Men houde deze opmer king niet voor een uiting van vitzucht; de ervaring in gesprekken en in briefwisseling met leeken op medisch of biologisch gebied opgedaan, heeft mij geleerd, dat men zich niet genoeg voor onduide lijkheid of onjuistheid kan hoeden, omdat ook de beschaafde leek in den regel niet in staat is, de noodige correctie in het gehoorde of gelezene aan te brengen. De auteurs hebben zich deze waarheid niet steeds voor oogen gehouden. Zie de hier volgende uit legging", die op dezelfde bladzijde 2) staat als de zooeven geciteerde: ,,In de jonge en zich ontwikke lende volwassene spelen bepaalde afscheidingen door de weefsels, die met tusschenruimten in de voortplantingsklieren verspreid liggen, een belang rijke rol in den groei en de versterking van het lichaam, en verscheidene onderzoekers hebben ge tracht de slinkende voorraad van deze afschei dingen bij het bereiken van hoogen leeftijd te her stellen. Steinach probeert dit door plaatselijke chirurgie, hetgeen het in verval gerekende weefsel doet herleven, tenminste tijdelijk. Voronoff ent nieuwe weefsels, die van jonge apen genomen zijn, op de daarvoor geschikte plaats". Hier is de ondui delijkheid vermoedelijk opzettelijk; zij zal wel op een concessie aan de bekende Bngelsche pruderie berusten. Maar wie heeft er nu iets aan zulk een uitlegging? Met de gynaecologie staan de schrijvers en (of) de vertalers niet op voet van groote vertrouwelijk heid, een eigenaardigheid, die men meer bij biologen, die zich, bepaaldelijk in Engeland, gaarne op dit terrein wagen, kan opmerken. Hoe kan men anders over de twee bovenste eileiders" 3) spreken, alsof er ook nog andere, lager gelegene organen van dieix aard zouden bestaan, en vertellen dat de baar moeder met een slijmlaag gevoerd is, wanneer men een slijmvlies (dat door zijn afscheiding een slijm laag vormt of althans kan vormen) bedoelt 4) ? Hoe kunnen, om een verder voorbeeld te noemen, de schrijvers beweren, dat het gele lichaam" ge durende de geheele zwangerschap (gelijkmatig! in functie blijft? * * * Doch laat ons verder afzien van détails en hot geheel beschouwen. Het werk is in het algemeen knap en bevattelijk geschreven en kan, trots zijn fouten, aan velen ter lezing of beter gezegd ter studie worden aanbevolen, die er terecht naar streven, hunne kennis en beschaving te vergrooteri. Zij kunnen heel veel uit dit boek leeren en het zal hen in het bijzonder behulpzaam kunnen zijn, om een behoorlijk begrip te krijgen van den bouw en de levensverrichting des menschen, van zijne evolutie vooral, van zijne positie in de natuur, en van de reacties, die leven op leven uitoefenen. Of het alle lezers zal bevredigen, is een andere vraag.Dat hangt van de geestes- en gemoedsgesteldheid van elk afzonderlijk af. Doch niet alleen daarvan. Het is naar mijn meening ook in hooge mate af hankelijk van de opvattingen, die de auteurs in de beide nog volgende Deelen tot uiting zullen brengen. Het is mogelijk ik hoop dat en grond die hoop op het aan het slot der Inleiding gezegde dat daar de psychologische zijde der behandelde onderwerpen meer en beter tot haar recht komt dan in dit eerste Deel. Hier wordt zij in elk geval op teleurstellende wijze grootendeels genegeerd. Wanneer men als titels der vier hoofdstukken van Boek I, dat aan het levende lichaam" gewijd is. aangegeven ziet Het lichaam is een machine''. Hoe de lichaamsmachine is samengesteld en hoe zij werkt", Harmonie en beheer van de lichaams machine", De slijtage van de machine en hare voortplanting", en de in die titels tot uitdrukkingkomende opvatting ook in den inhoud volgehouden vindt, dan meent men eerdei' een boek in handea te hebben, dat aan het einde van de 19de eeuw ge schreven is dan een werk van den tegenwoordige!! tijd. Hoogst belangrijke paragraphen. zooals die Wat bedoelen wij met leven"? en die over den ouderdom, blijven verre beneden dat, wat men ervan in een boek, dat de wetenschap van het leven" voor anderen dan vaklieden behandelt. had mogen verwachten. De geest, de ziel, ont breken er aan. En ik kan mij ten slotte niet aan den indruk onttrekken, dat de jongere leden dei' schrijversfirma, de beide biologen, in dit Deel hun taak in het algemeen uitstekend hebben vervuld. maar dat de oudste firmant, hoe groot ook zijn capaciteiten op ander gebied mogen zijn, als spiritus rector van deze onderneming niet over de daarvoor noodige eigenschappen en vooral niet over het voor zulk een onderneming onontbeerlijke enthusiasme heeft beschikt. Zoo zullen dus denaarikhoop tcch talrijke lezei s van dit boek het daaruit door hen opgenomen feitenmateriaal zelf met den geest en de zie! moeten doordringen, die noodig zijn om de weten schap van het leven" zooals zij hier bedoeld is. tot dat leven te wekken, hetwelk er de waarde aan geeft. Moge het blijken, dat de volgende Deelen van het werk hen daarbij in voldoende mate be hulpzaam kunnen zijn. In afwachting daarvan wijs ik de lezers dezer bespreking op verschillende. verhandelingen in het onder leiding van William Rose uitgegeven 5) An Outline oj modern knowledge", die zich op dit gebied en op dat van aangrenzende wetenschappen bewegen. Zij geven heel wat minder feitenmateriaal dan het boek van Wells, doch beschouwen het op zulk een wijze, dat dit er min of meer door kan worden aangevuld. Bepaaldelijk de Inleiding van Rose en Sir Arthur Thomson's opstel Biology and human progress" brengen juist datgene naar voren, wat naar mijne meening bij Wells ontbreekt. Debedoelde verhandelingen staan echter niet alleer op een veel hooger peil, maar ze zijn ook veel moei lijker te bevatten. 1) De prijs van hel geheele werk bedraagt bij inteekening ? 19.50; na de verschijning van het derde Deel wordt de prijs ? 22.50. 2) Blz. 162. 3) Blz. 166. 4) Blz. 176. Hier is geen schrijffout of vergissing in het spel, want twee regels verder wordt d« fout door de uitdrukking slijmachtige laag" herhaald. 5) Bij Victor Gollancz Lid, London, 1931. ;*,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl