Historisch Archief 1877-1940
Ho. 3870
De Groene Amsterdammer van 4 Juni 1932
Wetenschappelijke Varia
f»
fe
Een regenboog** om de zon
door Dr. P. van Olst
Fig. l
Halo
Een lezeres uit Indiëheeft mij eenige maanden
geleden een vraag gedaan, die ik door allerlei
omstandigheden eerst nu kan beantwoorden. Zij
deed de vraag naar aanleiding van een vroeger
verschenen artikel in deze rubriek, n.l. van
October 1931 over het ontstaan van een regenboog.
In December 1931 had zij in Indiëop een
druilerigen dag, vóór den middag, een prachtigen,
scherp afgeteekenden en helder gekleurden regen
boog", om de a on heen gezien. Niemand kon haar
uitleggen hoe dit verschijnsel ontstond, dat een
diepen indruk op haar maakte. De uitleg, die ik
gegeven had van den gewonen regenboog, kon
hier niet baten want ik vermeldde dat een regen
boog steeds aan de tegenover de zon gelegen
hemelhelft kan waargenomen worden, en deze
Indische regenboog had juist de zon zelf als
middelpunt. Welke verklaring kan er voor ge
geven worden?
Daar zeer waarschijnlijk verschillende lezers,
ook hier te lande, wel eens op dezelfde wijze twee
op elkaar gelijkende maar geheel uiteenloopende
verschijnselen met elkaar verward hebben, ge
bruik ik gaarne de gelegenheid om er iets van
te zeggen.
? Wat mijn lezeres in Indi
zag, was geen regenboog
maareen zoogenaamde halo
of kring om de zon, en
wel speciaal de kleine
kring". Dit is de kring die
in den volksmond vermeld
wordt als de voorspeller van
storm en narigheid:
,,een kring om maan of zon
daar huilen vrouwen en kinderen om"
of ook wel:
een kring om de maan
dat kan gaan,
maar een kring om de zon
daar huilen vrouwen en kinderen om".
Als er waterdruppels in de lucht zijn, tusschen
de zon of maan en ons, dan zien we wel eens
Tdeine gekleurde ringen om de zon of maan. Deze
zoogenaamde kransen" moeten we niet verwarren
met de door mij bedoelde veel grootere halo.
De kleine gekleurde ringen ontstaan door
lichtbuigings-verschijnselen, die ik hier niet nader
bespreek, maar die we ook heel mooi zien om
alle lantaarns als we 's avonds in een tram zitten
wanneer de ruiten beslagen zijn.
De halo, die ik bedoel, is veel ruimer en grooter.
De afstand tot de zon is 22 booggraden, dus
ongeveer 44 zons-middellijnen of een kwart van
een rechte hoek. De middellijn van deze halo is
dus 44 booggraden of een halve rechte hoek.
Men ziet dus: een atmosferisch verschijnsel van
groot oppervlak aan den hemel. Het opmerke
lijkste bij de halo's is dat, terwijl de echte regen
boog zooals ik vroeger uitgelegd heb, door de
lichtbreking en terugkaatsing in regendruppels
ontstaan, de halo's het gevolg zijn van licht
breking en terugkaatsing in ijskristallen.
De waterdamp uit den dampkring kan namelijk
condenseeren tot waterdruppels, maar bij tempe
raturen flink onder nul (die op betrekkelijk geringe
hoogte van minder dan 10 km in den dampkring
reeds voorkomen, zelfs in de tropen !) wordt het
water vast in kristalvorm. Deze ijskristallen zijn
uitermate klein en behooren tot het zoogenaamde
hexagonale stelsel, waarvan fig. l een voorbeeld
geeft. .Is de lengteas lang dan spreekt men. van
ijszuiltjes", is zij kort dan heeft men te maken
met ijsplaatjes". De laatste met allerlei grillige
maar toch regelmatige aangroeisels er aan, zijn
onze sneeuwkristallen. Deze ijskristallen zijn zoo
klein (5 tot 20 duizendste millimeter), dus ook zoo
licht, dat zij weliswaar vallen zooals ieder ding
dat zwaarder is dan lucht, maar zoo langzaam
dat men gerust praktisch van zweven" kan
spreken; zij vormen dus een soort ijs"wolken.
Indien nu een zonnestraal op het ijskristal valt.
op de wijze van fig. 2, dan wordt deze lichtstraal
gebroken bij het binnenkomen links en nogmaals
bij het uittreden rechts. Het oog ziet de zon dus
niet in de juiste richting maar schijnbaar geheven.
Daar de lichtbestanddeelen verschillend breek
baar zijn en de roode stralen het minst sterk
breken en de violette het sterkst, ziet het oog
rood zonlicht bij r en violet zonlicht bij v en
daartusschen de andere regenboog" kleuren.
Zooals de toestand in fig. 2 is aangegeven is deze
breking het minst sterk. Valt de straal anders
in dan is de afwijking grooter. De kleinste afwijking
tusschen de invallende en uittredende straal
is 22 graden.
Indien nu tusschen de zon en ons oog zich een groot
aantal van deze ijskristallen bevinden, dan zullen
(fig. 3) de kristallen k, die toevallig den gewenschten
stand hebben, de breking volgens fig. 2 vertoonen.
Ons oog ziet dan de zonnestralen, die op deze
kristallen vallen, schijnbaar komen uit r. Alle
kristallen die ten opzichte van de zon dezelfde
stand hebben erboven, of eronder, of links of
rechts, dus in een cirkel, doen het zonlicht zóó
afwijken dat wij een roode kring om de zon zien
op een afstand van 22 graden er vandaan. Daar
buiten volgen dan de breekbaarder kleuren tot
violet toe. Binnen den kring van 22 graden zien
we geen gebroken licht want 22 graden is immers
de kleinste afwijking, die mogelijk is. Het is niet
gemakkelijk om in dit klein bestek de zaak dieper
ingaand te behandelen. Ik vermeld dus alleen dat
wij zoo een gekleurde ring om de zon zien, van
binnen rood en vrij scherp begrensd, naar buiten
anders gekleurd en uitvloeiend. Zoo is er dan een
halo gevormd, die dus voor ons een aanwijzing
is dat er ijskristalletjes in den dampkring zweven.
Er zijn nog andere brekingen mogelijk in de
ijskristallen behalve de hier beschreven
stralenloop, en bovendien kunnen de lichtstralen ook
nog ten deele eenvoudig maar teruggekaatst worden
tegen den buitenkant der kristallen. Hierdoor en
bovendien door bepaalde regelmatige standen, die
de ijskristallen kunnen krijgen door luchtstroomen,
kan men ook andere vormen van halo's verklaren,
Fig. 3
want de hier beschreven kleine kring" is slechts
een der anderhalf dozijn mogelijke halo-voimen,
al is het wel de meest voorkt mer.de en daardoor
de meest bekende voim.
ZeldzaÊm is de kleine kring bij lange na niet.
Herhaaldelijk kan men haar zien, zoowel hier te
lande als in Indië, maar daar de meebte menschen
niet gemakkelijk tegen de zon in zien, bemerken
zij gewoonlijk weinig er van. Een voorbeeld: in
vloek-wetje
door Frans Coenen
Het theologiseeren is altijd een particuliere
liefhebberij van de Hollandsche natie, in haar
geheel en al haar onderdeelen, geweest, als een
schoone zaak, die telkenmale veel vermaak geeft.
De predikanten zijn in dit opzicht natuurlijk
nog het minst belachelijk, al gonzen bij ons
de Paaschdagen geregeld van theologie n dier
bare moraal. Maar curieus wordt het van regel-:
rechte malligheid, als in 's Lands vergaderzaal
de Doorluchte Representanten des Volks zoo maar
theologisch met elkaar aan 't plukharen gaan.
Het is niet altijd direct hun schuld. Een
rechtsche" regeering, die zich een jaar vóór de ver'
kiezingen met schrik bezint toch iets voor zijn
recht- en goedgeloovige kiezers te moeten doen,
geeft den stoot, of wel den aanstoot, tot dagen
lang volmaakt ridicuul godgeleerd redekavelen
waarbij in vogelvlucht en verward alle
gelooven aan ons geestesoog voorbij dwarrelen
door een even verward als vaag wetje tegen het
vloeken. Dat en de afschaffing der Staatsloterij
maken sedert menschenheugenis deel uit van
elk rechtsch verkiezingsprogram. En nu en dan
wordt er een lukrake gooi gedaan naar de verwer
kelijking. Het is niet te verwachten echter, dat
de voorstellers zelf veel fiducie hebben in. zulke
gewrochten huns geestes, maar men moet wat
doen om ons Christenvolk, die bloem der natie,
gerust te stellen, wijl zij anders gaan twijfelen
of er in hun menschen wel voldoende christelijk
heid zit en waar die zit. Nu is 't een feit, dat
geen volk meer en onschuldiger vloekt dan het
onze. Het vloekt letterlijk altijd en voor alles
en. ... meent er niets bij. Louter atavisme en be
hoefte aan eigen opstijving". Maar dit juist
maakt voor den rampzaligen wetgever, die deze
materie" wil regelen, de zaak zoo moeilijk.
Men kan op al die G. T. D.-slakken geen zout
gaan leggen en 't zijn, welbeschouwd, toch alle
maal echte Godslasteringen. . . . Hoe moet dat
dan? Ja, dan zal er subtijllijk. onderscheiden
moeten worden. Een eenvoudig, rondborstig G.V.D.,
argeloos gebezigd, zal niet strafbaar zijn. Er
moet smalen" bij komen en dan moet er nog
een geloovige in de huurt zijn, anders wordt
het weer niks. Maar die geloovige zal dan
toch maar uit te maken hebben of hij in zijn gods
dienstige gevoelens gekrenkt" wil zijn of niet.
Was de G. V. D.-er een atheïst, dan vervalt de
godslastering", maar het gesmaal" blijft, en
eventueel dus de krenking ook. Waarbij minister
zoowel als geloovigen star-blind zijn voor het.
mogelijk geval, dat de atheïst zich gekrenkt zou
voelen door uitbundig geloovigheidsbetoon. En
toch kan dat geval zich voordoen, zijnde het
atheisme, als 't er op aankomt, even goed een geloof
als welk ander geloof ook. Bijv. het bolsjewisme,
waarvan het geloofskarakter zoo juist omstandig
door ds. Snethlage is uiteengezet. Waarom
kan dan het eene geloof wel het andere krenken,
maar het andere het eene niet? Is dat G. V. J).
rechtvaardigheid betrachten in zulk een model
Rechtstaat als de onze! !
1930 werden in de statistiek van Dr. S. W. Visser
te Batavia 115 halodagen opgeteekend waarvsin
op 87 dagen de kleine kring werd gezien. ;
Hier te lande is het voorjaar rijk aan halo's
maar ook het verdere jaar kan men ze herhaaldelijk
zien in de fijne ijle wolksluiers, die soms de luc^t
melkachtig blauw maken of in de zoogenaamde
windveeren of ciiri, die heele slieren over d^n
hemel trekken. (^
Daar deze wolksluiers ook voorkomen als
voOrloopers van een depressie, is er inderdaad wel eenige
aanleiding om er soms zwartgallige veiwachtingén
aan vast te knoopen betreffende naderende stoimén
of slecht weer. Maar een i'aste regel mag men hier
van niet maken. Heel dikwijls ziet men halo's
zonder dat er een depressie volgt, dus zonder dat
vrouwenen kinderen (n.l. van vissche/s) huilen".
Huiduitslag.
Wasch de aangedane plaatsen met v arm wal er
en Pirolzeep; croog daarna voonichtig af,
doe er v at Pt ro! op en strooi daar over
heen nog wat Purolpoeder. Herhaal dit eiken
dag, zoclang het noocig is.