De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 18 juni pagina 12

18 juni 1932 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

De G reren e Amsterdammer van 18 Juni 1932 No. 2872 De navolging van Christus I n dié' in Beeld f-.. H* ? l1 kW 4 /-,.,, KC v f f' Geert Groote's Dagboek door Dr. C. E. Hooykaas ??-?"-. [Over den oorspronkelijken auteur P Sinds een halve eeuw scheen de haast legenda rische strijd over het auteurschap van de Imitatie beslecht, ten gunste van den Nederlandschen vrome van. de St. Agnietenberg bij Zwolle: broeder Thomas van Kempen. De publicaties van Spitzen en Becker waren in dezen beslissend. De Gersenisten" hebben het veld geruimd. Voor Thomas is maar halfgelukkig eerbetoon een monument ?opgericht. Boomsch en onroomsch had in hem een haast-heilige te vereeren. Is het te verwonderen, dat men nu met een lichten wrevel de boodschap ontvangt dat er weer "wat over het auteurschap gaande is? dat de Roomsche pers zich wapent om Thomas' eer te ' verdedigen? dat men" zegt: wat doet nu eigenlijk dat auteurschap er toe? Toch is dit een oppervlakkige reactie. Indien de uitkomsten van het nieuwe onderzoek juist zijn, is er mér in de wereld gebracht dan een nieuwe naain-geving. Dan is met den waren schrijver ook «en heel nieuw uitzicht op het boekje geopend. IXan is bovendien een tekst-reconstructie mogelijk geworden, die het karakter van het boek zelf sterk wijzigt. Wij kunnen een en ander het kortst en duidelijkst formuleeren door de stellingen over te nemen, in een theologenvergadering op 6 April jl. door m'j aan deze zaak gewijd, welke aldus luidden: Volgens de publicaties van prof dr. Jac. van Ginniken 1) kan de hooge waarschijnlijkheid ver dedigd worden van de volgende stellingen: ,,1°. De Navolging van Christus is een oorspronkelijk Nederlandsch geschrift. 2°. Er is een oudere tekstvorm aan te wijzen dan de bekende van de zg. Autograaf van Thomas a Kempis. Deze is niet anders dan een kunstmatige eindredactie, die ,,voortaan als Textus Receptus officieel werd. j,3°. De Navolging van Christus bewaart in zijn oudsten, korteren, Nederlandschen vorm de ,,dagboeken van Geert Groote. 4°. Het derde boek van de Navolging brengt het dagboek uit Groote's laatste levensjaren, bepaaldelijk uit het jaar van zijn schorsing als prediker (1383?'84). Het is door Thomas geheel omgewerkt, aangevuld en in den tegenwoordigen vorm gebracht." Wie déze stellingen nagaap, zal erkennen dat hier wel een buitengewoon treffende verandering van inzicht omtrent dit na-den-bijbel-meest-gelezen boek wordt gebracht. De stoot hiertoe is gegeven door de vondst van twee handschriften te Lübeck, die het derde boek in een veel korteren vorm en gansch andere volg orde overleveren. Dat wij hier met een oudere redactie tédoen' hebben, is door den vinder, den heer Paul Hagen, reeds in 1921 in de Beyaard ge constateerd. Hij vestigde er destijds ook reeds de aandacht op dat de beroemde Autograaf van Thomas, al moge ze authentiek zijn, niet iets nieuws" maar ongetwijfeld een copie is daar ze verschillende verschrijvingen toont. Dr. van Ginneken heeft vervolgens door tekstvergelijkingen bewezen, dat Thomas' Latijn verraadt de vertaling uit het Nederlandsch te zijn en op ontelbare plaatsen een uitbreiding van bondiger origineel. Op het spoor gebracht door de ontdekking van de Lübecksche handschriften, heeft deze geleerde hét ondernomen, een ongeloofelijk groot getal co dices van de Navolging, niet alleen Nederlandsche «h Latijnsche maar ook alle oude documenten in verschillende landstalen, die hij te pakken kon l) Dese bestaan uit verschillende tijdschriftartikelen; ?voorts uit de studie voor de Kon. Vlaamsche Academie : Op zoek naar den oudsten tekst en den naren schrijver van het eerste boek van de Navolging van Ghristus". Eindelijk uit het onze redactie ter recensie gezonden: De Navolging van Christus of het dag boek van Geert Groote in den oorspronkelijken Nederlandschen tekst hersteld en met de oudste latijnsche vertaling vergeleken. Uitgave van N.V. Standaard, Brussel, en Malmberg. 's Hertogenbosch. MCMXXXI. Groot 4°. krijgen, met elkaar te vergelijken. Zoo brengt hij nu in zijn groote quarto-uitgave van elk boek den stamboom en vervolgens den tekst in den oudsten Nederlandschen vorm dien hij kon vinden, en in een ouden Latijnschen vorm. Alle passages in de Latijnsche handschriften, welke niet in de oudste Nederlandsche handschriften voorkomen, worden met anderen inkt gedrukt, voor boek l rood, boek 3 blauw, boek 4 groen, zoodat zijn werk een ware ,,regenboog"-editie is geworden. De bestu deering van den tekst kan m.i. tot geen ander resultaat leiden dan dat de officieele Latijnsche Thomas-tekst zeer laat en in hoofdzaak nietoorspronkelijk is. De beroemde Autograaf heeft hiermee alle bewijskracht voor het auteurschap van Thomas verloren, ja is een wapen, dat tegen hem gekeerd moet worden. * * * Nu komt echter het merkwaardigste. Voor meer dan 15 Capita van het derde boek is de tekst van Thomas wél oorspronkelijk en aan hem mag dan ook zeker wel de omschikking toe geschreven worden, die dit derde boek in den tegenwoordigen vorm heeft gebracht. Nu rijst de vraag, waarom op zoo wonderlijke wijze met het vereerde geschrift omgesprongen is? De gissing van Dr. van Ginniken luidt: Thomas heeft deze redactie van de vier boeken van de Navolging en de totale omwerking van boek 3 bezorgd, om het boek te verbreiden, maar het tevens los te maken van zijn eigenlijken auteur, den beroemden Deventerschen geleerde en vrome Geert Groote. Immers, deze groote leider (vader van de gemeenschappen der broeders eri der zusters van het Gemeene Leven en stichter van de beweging der Moderne Devotie) was bij velen gehaat en verdacht en was in 1384 gestorven, zonder dat de schorsing als prediker, waarmede hij in het vorige jaar de vermetelheid van zijn optreden had moeten boeten, opgeheven was. Zijn tractaten, bewaard iu boek l, 2 en 4 waren reeds in omloop; het derde boek, dat zijn dagboek uit de laatste jaren (en uit hét laatste jaar van zijn kruis) behelst, lag in zijn origineelen vorm in handen van de broeders. Maar de schrijver was in suspensie gestorven, en bitter was zijn bekentenis van de verguizing, hem door zijn tijdgenooten aan gedaan. Hoe moest dit een en ander nu onder den volke verbreid worden? Volgens dr. van Ginneken's plausibele gissing is aan Thomas opgedragen een behoorlijke, onaanstootelijke Latijnsche uitgave van het geheel te bezorgen. En daarbij natuurlijk den naam van den eigenlijken auteur te verzwijgen. Zoo copieerde en vertaalde, zoo schikte en ordende, zoo vermeer derde en omschreef Thomas toen Geert Groote's dagboeken op eigen wijze, en mocht het geheele handschrift vervolgens in 1441 beëindigen niet de wel dubbelzinnige maar niet leugenachtige sententie dat dit handschrift ,,finitus et completus" was door zijn hand. . . . Maar in oude volkstaalteksten, ook in oud-Nederlandsch, vinden wij kernachtig en bondiger het oude woord van Groote terug en vooral kunnen wij in de 27 laatste Capita van de Lübecksche handschriften dat deel van het derde boek herstellen, dat Groote's dagboek behelst uit het jaar van zijn schande, dat ook zijn laatste levensjaar was. Naar ik hoop, zal door de mededeeling van n en ander de aanvankelijke tegenzin om nu nog weer eens over den waren Auteur van de Navolging te hooren, geweken zijn en zal menig beminnaar van dit boek er iets meer van willen weten. Ik moet helaas met het bovenstaande, dat reeds te veel plaats nam, mij vergenoegen. Wie meer wil weten, neme de pracht-uitgave van dr. van Ginni ken ter hand. Wie er de Navolging zelve op wil nalezen, raadplege van het derde boek bijv. hst. 41?47, 49?53, die alle uit Groote's laatste jaar moeten stammen, en vooral 57, dat het slot van de Lübecksche handschriften is, door Thomas C. Mystkowski in het Koloniaal Instituut, Amsterdam Hoe komt het toch, vraagt men zich soms af, dat Indiëzoo bijster weinig voor de Nederlandsche kunst, op welk gebied dan ook, beteekend heeft en beteekent? Op een enkele uitzondering na blijven wij verstoken van b.v. schilderwerken waarop Indiëen wat tot dat land behoort niet vóór-komt, maar die als 't ware uit Indiëvoortkomen en er, via de overgave, de werkelijke inspiratie van den kunstenaar, een Beeld en niet alleen een denk beeld van geven. Men kan veel en velerlei speculaties ter beant woording van die vraag gaan houden. East-is-Eastand-West-is-West philosophijen, beschouwingen over onze, voor het Oosten (misschien) niet geeigende techniek van olieverf en aquarel en zoo meer, om te beginnen. Bepalen wij ons hier tot het aanstippen van twee wel zeer speciaal den Neder/andscfeen-Westerschen schilder in Indiëremmende factoren. De eerste: hij kan zich, meer nog dan een ander, gesuggereerd door en gevangen in de Indisch-Europeesche, streng-gesloten maatschappij en het sterke, omheinde saamhoorigheidsbesef zijner eigen ras- en landgenooten vrijwel nooit voldoende tegenover volk en land open geven. De tweede: zijn oog, meer dan van een ander, inge steld op gevoeligheid voor subtiele nuancen en spelingen van de schemerige" atmosfeer van zijn vaderland, kan de genadelooze felheid van het Tropen-licht niet aan. Een buitenlander, als schilder naar Indiëuitge togen, staat, waar deze factoren hem meestal in mindere mate zullen tegenwerken, daardoor mis schien wel in het voordeel ! In alle geval is het een feit dat het den Poolschen schilder Mystkowski, die in Moscou, Warschau en Parijs studeerde en werkte en nu onlangs twee-en-een-half jaar op Java vertoefd heeft, gegeven was ons met zijn schilder werk, aquarels en teekeningen van het Indische land en volk mér te schenken dan de curiositeit en het divertissement die de meeste Nederlandsche schilders van een bezoek aan den Oost als eenigen oogst mee terug brengen en ons in hun werk toonen. Alleen maar ,,curieus vinden en het typische noteeren", dat spreekt uit dit werk van Mystowkski nu, gelukkig, eens niét. Er spreekt juist een werkelijk vertrouwd zijn" uit, d.w.z. de intimiteit van een levend contract. Intimiteit die chte overgave-en-eerbied in nen beteekent. Daardoor verveelt het niet, zooals zoovele andere Indische schilderijen, na een eersten aanblik, wél doen. Men kan er, bij de beschouwing, op dóórgaan en men weet, ook al kent men land en volk niet, dat men er hier, naast een goede gelijkenis, een levend Beeld en niet alleen een denkbeeld van krijgt. Het Kolo niaal Instituut is daarom zeker voor deze expositie de geëigende plaats. Waarmede niet gezegd is, dat hier geen Kunsf'-waarden te apprecieereri vallen. Die zijn er zeker; maar een gedetailleerde appre ciatie in dien zin is hier niet in de eerste plaats aan de orde. T. verschoven en vermeerderd met enkele hoofd stukken, die op ongelukkige wijze de aandacht afleiden van het grootsche besluit van Geert Groote's zielsbiecht. Genoeg. Den statigen vorm van Van Ginne ken's quartijn e uitgave ten spijt, kunnen wij zeggen dat het onderzoek zelf (waar vrij wat aan vast is) nog in vollen gang geacht kan worden te zijn. Van Roomsche zijde is men over het geheel nog niet geneigd, het auteurschap van Thomas los te laten. Zelfs is, naar ik meen, nog niet toegegeven dat zijn Autograaf verre van origineel is ! Vermoedelijk zullen de eerste jaren nog wel eenige omvangrijke strijdschriften brengen. Keden, om op grond van het reeds gepubliceerde zooveel mogelijk ons een voorloopig oordeel te vormen, en althans te leeren verstaan waar de strijd om gaat. Van Ginniken's schitterende tekstuitgave kan daarbij voortreffelijk helpen. Voor hen, die het hier aangekondigde boek, dat slechts in enkele honderden exemplaren gedrukt is, niet kunnen raadplegen, en die toch de genoemde 2 7 Capita van boek 3 in de Lübecksche volgorde wenschen te lezen, heb ik een lijstje daarvan laten drukken, dat ik op aanvrage gaarne wil toezenden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl