Historisch Archief 1877-1940
t
( ^
ff
i
3' f
RWetenschappelijke Varia
Honger en trek
door Dr. P. van Olst
Haast zou ik zeggen: honger en trek. .. .
tèrtium non datur." Maar gelukkig bedenk ik
mij nog tijdig en herinner me een huisnaaister,
die even handig was met haar naaimachine voor
het vormen van nieuwe japonnen als met haar
vermogen tot het vormen van nieuwe begrippen,
want zij klaagde telkens dat zij geen trek had aan
haar etenslust." Dit is dus de derde mogelijkheid,
maar daar ik er geen touw aan vast kan knoopen
beperk ik mij inderdaad tot de twee: honger en
trek.
Wanneer hebben we honger, wanneer alleen
maar trek? David Katz, te Bostock, die een psy
chologische studie aan dit onderwerp gewijd heeft,
meent dat er geen essentieel verschil is tusschen
deze twee gevoelens. Men heeft de neiging van
honger te spreken als het verlangen naar voedsel
zoo geweldig groot is dat bij het eten weinig kies
keurig te werk wordt gegaan, niet alleen in taf
elmanieren (want als deze de doorslag gaven, hebben
de meeste menschen m.i. honger !) maar in
voedselkeuze. Wanneer de heer des huizes dus niet merkt
dat de spinazie iets is aangezet of de erwtensoep
iets te zout is dan heeft hij honger gehad. De
Leidenaars die hun burgemeester niet op wilden
eten (als ik mij wel herinner, gingen zij immers niet
op zijn aanbod in) waren kijskeurig, hadden dus
geen honger. Van trek spreekt men liefst als bij een
geringere aandrift een zekere neiging tot kiezen be
staat, dus als men zich nog de tijd gunt te overwegen
of men Potage a la Reine zal kiezen of Mock-tutle.
Toch is het mogelijk, dat bij trek" naar een
of ander genotmiddel (bijv. vanilleijs of roomtaart
of hors d'oeuvre) de sterkte van deze aandrift
zoo groot is, dat zij gelijk wordt aan de kracht
van honger als een paard" of van uitgehongerd
zijn," dus de sterkste hongervormen.
Hoe krijgt iemand (mensch of dier) honger?
Katz zegt dat de verschillende theorieën hierover
het alleen met elkaar eens zijn wat betreft het
uitgangspunt van den honger, n.l. een verandering
die door onze stofwisseling optreedt in de samen
stelling van de weefselvloeistof. Is deze ver
andering echter eenmaal ontstaan dan is men het
niet eens over het verdere verloop. De eene theorie
meent dat de verandering in de weefselvloeistof ?
direct de zenuwcentra prikkelt en zoo het honger
gevoel doet ontstaan (centrale theorie). De
andere theorie meent dat in en door de maag,
de typische hongerkramp. ontstaat ten gevolge
van de scheikundige verandering van het bloed
(periphere theorie). Beide theorieën hebben na
tuurlijk belangrijke argumenten aan te voeren,
ten deele ontleend aan physiologische
proefneminI-A-I?«
KINDERKAMER
PAUL BROMBERG
LINOLEUM KROMMENIE.
STALEN RAMEN DE VRIES
ROBBÉGORINCHEM.
VERLICHTING DOOR PHILIPS
LICHT ADVIES BUREAU
EINDHOVEN. PLAFOND- EN
WANDPLATEN CELOTEX AM
STERDAM. GLAZEN
BOUWSTEENEN. E. SANDERS
AMSTERDAM. SLOYDBANK
SI N DER AM AMSTERDAM.
VENSTERBANKTEGELS
OFFERHAUS. ROTTERDAM.
KLEEDING HIRSCH ET CIE.
AMSTERDAM
ZOMEN
Aïbrecht Dürer, Moeder en kind
Fox-F Urn, Moeder en kind
gen. Bij een dezer proeven blijkt b.v. dat honden,
waarbij operatief de zenuw verbinding tusschen
maag en centrale zenuwstelsel verbroken is, die
dus geen hongerbericht van hun maag meer
kunnen krijgen, toch gretig eten. Men be
schouwt dit als een bewijs dat de centrale
hongertheorie het bij 't rechte eind heeft. Maar zeer
terecht wijzen anderen erop dat dit gretig eten
door geopereerde honden nog niet op honger
gevoel wijst, maar ook als een gevolg van trek
kan beschouwd worden. Voor het ,,trek"-probleem
is dit van belang, want hieruit volgt in ieder geval,
hoe men ook over de honger mag denken, dat de
trek niet onder maaginvloed ontstaat, maar ondtr
invloed van het centrale zenuwstelsel.
Bovendien zijn verschillende dieren (bijv. in
secten, en vooral hun larven) dikwijls in hooge
mate gespecialiseerd wat hun voedsel betreft.
Alleen bladen van een bepaalde plantensoort
worden gegeten, zelfs bij de allersterkte uithon
gering van het dier.
Dit wil dus zeggen dat bij deze dieren, volgens
het hierboven gegeven verschil van niet-kieskeurige
honger en wei-kieskeurige trek, eigenlijk alleen
maar van trek kan gesproken worden, waarbij
maagconstructies blijkbaar geen rol spelen. Het
gemis aan de stoffen, waarnaar het dier verlangt,
moet nog veel directer zich laten gelden.
De vraag komt dus hierop neer dat men weten
wil waarom een dier een bepaalde voedselkeuze
doet en geen ander eten wil hebben; bij een mensch
is deze vraag ook wel te stellen maar lastiger te
beantwoorden daar er zooveel verwarrende factoren
bijkomen, o.a. ook van psychischen aard.
De evenwichtstoestand in het dierlijk lichaam,
die door het stofverbruik hoe langer hoe meer
verstoord wordt, moet weer in orde gemaakt
worden door voedselopneming. Wat brengt het
dier er nu toe juist dat voedsel te kiezen, dat
geschikt is om in groote lijnen den evenwichts
toestand weer in orde te maken. Sommigen
zeggen: het dier leert door ervaring, welk voedsel
het geschiktste is; het probeert alle mogelijke
dingen uit zijn omgeving en leert mettertijd dat
verschillende voedingsmiddelen geschikt, andere
ongeschikt zijn. Deze keus gaat hoe langer hoe
gemakkelijker naarmate de ervaring rijpt.
Het beste is deze opvatting te toetsen aan het
gedrag van jonge dieren, die zonder voorbeeld
van ouderen, reeds kort na de geboorte zelfstandig
voedsel moeten zoeken. Dit is o.a. het geval met
kunstmatig uitgebroede kuikens. Het is bekend
dat deze wezentjes, zoodra zij het ei verlaten
hebben, met ijver pikken naar alles wat op den
grond ligt, geen onderscheid merkend tusschen
krijtstippen en graankorrels. Bij dit keuze-looze
eten krijgen zij dus van allerlei naar binnen, ge
schikte en ongeschikte voorwerpjes. Katz obser
veerde dat zij steentjes, stukjes hout e.d. dikwijls
weer uit den bek laten vallen en vooral de voed
zame dingen inslikken. Men kan hierbij nu toch
moeilijk aannemen dat de kuikens bij hun voedsel
keuze beïnvloed worden door de ervaring dat dit
eten hun wel of niet goed bekomt!
Maar ook bij volwassen dieren is het voor ons
lastig te gelóoven dat zij bij het eten van allerlei
voedsel door elkaar heen, juist die voedselstof fen met
hunlichamelijk welzijn in verbinding zouden bren
gen, die voor hun organisme juist het beste voldoen.
Daarom gelooft Katz niet erg aan deze
trek"theorie. Hij voelt meer voor een andere opvatting,
waarbij inderdaad ook wel aangenomen wordt dat
hetgeen een dier eet invloed uitoefent op zijn latere
voedselkeuze, en zelfs soms een zeer langdurige
invloed, maar niet via het bewustzijn, maar door
directe inwerking op den chemischen toestand
van het lichaam. Inderdaad zal het opgenomen
voedsel in aard en hoeveelheid de scheikundige
samenstelling der weefsels beïnvloeden. De kern
van de zaak is dus dat tengevolge van het stof
verbruik bij de stofwisseling scheikundige ver
anderingen optreden, die een innerlijke prikkel
geven, waardoor een bepaalde trek ontstaat.
Hierdoor eet het dier juist dat voadsel, dat in
staat is de vermelde scheikundige prikkel op te
heffen, waardoor do trek automatisch verdwijnt. De
trek en het opgenomen voedsel beschouwt Katz
daarom als een soort gietvorm en afgietsel, die
immers ook precies in elkaar passen. Het dier
probeert door te eten als 't ware den gietvorm
van zijn trek te vullen. Zoo zijn ook abnormale
voedselbegeerten te verklaren, zooals bij schapen
die eikaars wol afvreten bij gebrek aan minerale
zouten in hun voeding, of bij kippen, die in de volle
leg zijn en dan extra belust zijn op eierschalen en
andere kalkhoudende stoffen.
Zoo zou ook onze eigen trek ontstaan, zoodat
het begrijpelijk is, dat men bv. 's winters en in
koudere wereldstreken meer trek aan vette spijzen
heeft dan 's zomers en in warmer streken zonder dat
het noodig is dat men eerst de ervaring opdoet
dat men zich bij sterker vet-voed ing aangenamer
voelt, en evenzeer is te begrijpen dat bij de groei
van kind tot volwassen mensch de trek aan
bepaalde spijzen zoo eigenaardig veranderen kan.