De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 25 juni pagina 13

25 juni 1932 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

r; i De Groene Amsterdammer van 25 «Juni 1932 13 Hotel DUIN EN DAAL" - Bloemendaal ré-Rustige ligging modern comfort. r Speciale arrangementen voor langer verblijf ; (: M Dramatische kroniek door Henrik Scholte sa,' Unmodern" van Wilhelm Sterk in het Rika Hopper Theater Het is triest en katterig als men voor de zooveelste keer drie menschen op het tooneel wan hopige pogingen ziet aanwenden om weer eens iets nieuws, weer eens iets amusants, weer eens iets wat zoo helaas en totaal mislukt, te brengen voor de anderhalve man en een paardekop in de zaal, die tusschen de bedrijven doodstil blijft, van angst dat in alle leegheid een woord over de misère te luid zou klinken en die dus maar met wezenlooze . blikken naar het treiterig gouden plafond van het Rika Hopper Theater staart en luistert naar wat twee changeerders elkaar achter het blauwgroene voorgordijn over het mooie of wel het minder mooie weer te vertellen hebben. Het is triest, omdat men zoo graag het tooneel voor de lijkenlucht, die er op een avond als deze overheen hangt, zou willen bewaren en met een beetje goede wil en optimisme iets goeds zou willen zeggen ook al bedoelde men slechts iets dragelijks. Maar laat het dan toch ook in godsnaam niet zóó doodgeboren zijn ! ledere keer, dat het amusementstooneel zoo volkomen faalt, is toch weer een trap naar beneden ! Men had hier een stukje met een aardigen titel . en, naar zeer ruime maten gemeten, misschien ook wel een aardig gegeven. Een zakenman op leeftijd neemt ook de liefde erg zakelijk en gaat elk voorjaar met een per advertentie bestelde reisgenoote een beetje gondelvaren in Venetië. Tenslotte komt hij op de gedachte om voor die gelegenheid zijn eigen typistetje mee te nemen, waar hij nooit eerder op gekomen'was omdat zij een bril droeg en het haar steil achterover. In de eerste acte draagt men trouwens allemaal uit principe brillen, in de tweede avondkleeding, en dan is zij natuurlijk ineens veel liever. Maar zij neemt het contract naar den letter en vergalt den ongelukkigen schuinsmarcheerder , het snoepreisje door heel veel over de zuiver zakelijke basis der overeenkomst te praten: alles , omdat zij in de stilte van haar maagdelijk hart zeer verliefd is op haren directeur en hem dan ook in het derde bedrijf, als men met opgestreken zeil weer op kantoor komt, maar snikkend om den hals valt. Waarna doek. l Het is niet veel, zult gij zeggen en de opmer kingen, die in den dialoog van schrijflust in plaats van schrijfkramp getuigen, zijn ook te tellen. Maar '?f ik heb wel Fransche comedie of Cor Ruys-improvisatie gezien met nog minder steun aan de tekst, als men dan maar in de voorstelling de moeilijke "wetten eener natuurlijke zwaartekracht overwint. Dat nu gebeurde hier niet. Men had het ver gezocht, een actrice van een theater, dat een uit stekenden naam in de tooneelwereld heeft, namelijk ' Frau Joy Meyerink van het Frankfurter Künstler . Theater", verleende haar medewerking in de hoofdrol. Zij had voor de gelegenheid een aardig <- mondje Hollandsen geleerd, maar het ging niet. Het Hollandsen is alleen een schoone taal als men er wat in te vloeken of te preeken heeft (wat dikwijls overeen uitkomt), maar het leent zich niet ^oor buitenlandsche pruil- of pruimemondjes om lichtzinnige dingetjes te zeggen. Dan blijft het een opgezegd lesje en als er dan daarnaast niets is, geen natuurlijke charme van spel, geen schijn van een kans om nu eens te toonen waarom men uit Frankfurt over kwam, dan begrijpt men niet waarom het noodig was om zelfs in de zomer* maanden maar botje bij botje te leggen en inter. nationaal te doen. Thans was het inderdaad teveel typiste en te weinig actrice. Het Hollandsen aandeel was ook niet glorieus. Heemskerk in 't torentje door Mr. J. B. Kan Oud-Minister van Binmnlandsche Zaken Persoonlijke herinneringen Toen Heemskerk het Torentje beklommen had, was zijn eerste werk te schiften met wie hij wél en met wie hij niet kon arbeiden. Den toenmaligen secretaris-generaal rangschikte hij onder de laatste categorie en in een ommezien werd deze gepro moveerd tot burgemeester van een onzer grootste gemeenten. Alvorens in de vacature te voorzien stelde hij gegadigden op de proef en zijne keuze ves tigde zich op dengene, van wien hij verwachtte, dat onuitputtelijk geduld en naarstige speurzin de dossiers zou weten om te zetten in, de werke lijkheid weergevende, verhalen. Alleen zijn kon hij niet, stukken lezen nog minder: hij was als de beheerscher der geloovigen uit de Oostersche legende, die immer zich liet vertellen. Onaange naam was die taak niet, omdat Heemskerk, althans zoolang men hem niet te na kwam, immer goed geluimd en vol humor was. ,,Ik moet de pen halen door een droeven arbeid van U, want dat ik het blanco-artikel zou ver dedigen, zult U wel niet van mij eischen". Aldus leidde hij bij den ambtenaar, die de grondwets-herziening van zijn ambtsvoorganger had behandeld, de intrekking van de aanhangige wetsontwerpen in. Tegen drie uur wacht ik het bezoek van een bedaagde dame". En op het min of meer verbaasd kijken van den aangesprokene volgde: Men kan een Commissaris der Koningin toch geen oud wijf noemen." Een andermaal toen de ongevaarlijke, maar hoogst onaangename kwaal hem bezocht, die met spit in den rug aangeduid pleegt te worden, had een Kamerlid hem een masseur aanbevolen. Tezelfder tijd diende deze Volksvertegenwoordiger een amendement in, dat hem bijster gelukkig voor kwam en dat hij met den Minister ging bespreken. ,,Je masseur is beter dan je amendement" was de inleiding tot een vernietigende critiek. Heemskerk kon iedere stelling verdedigen met een verve en gloed van overtuiging, als had hij zijn leven lang van het probleem studie gemaakt en uit gestadig overpeinzen een gezet, diepgefundeerd oordeel opgetrokken. Wie hem in de Kamer hoorde spreken en een oogenblik het stoffelijk hulsel van den Minister uit zijn gedachten vermocht te ban nen, zou zweren, dat een diep gewortelde over tuiging tot uiting kwam. In negen en negentig van de honderd gevallen was het onderworp, althans het voor en tegen, eenige uren voor de zitting hem nog volmaakt onbekend. Het duidelijkst kwam deze zeldzame gave voor den dag in de Commissie voor de grondwetsherziening van 1910, die onder zijn voorzitterschap tallooze, moeizame, eindelooze vergaderingen heeft gehouden. Niet minder dan 19 leden maakten deel daarvan uit, waaronder, naast de meest op den voorgrond tredende politici, als Kuyper, Lohman, Drucker, Troelstra, mannen van gedegen staatsrechtelijke kennis als Cort v. d. Linden, Oppenheim, Roëll. Ging Heemskerk naar een bijeenkomst dier Commissie, dan was hij van een voor een minister van Binnenlandsche Zaken beschamende onkunde t.o.V. de te behandelen onderwerpen. Maar nauwe lijks had hij enkele sprekers gehoord, of, niet slechts dat hij het gesprokene meesterlijk wist te resumeeren, maar hij kwam met een eigen visie op het punt in behandeling, die steeds oorspronkelijk, menigmaal bewonderingswaard was. Kan men een zoo zichtbaar door God gezegend man euvel duiden, dat hij niet studeerde, niet las, ja zelfs uiterst zelden stelde? Het laatste was wellicht het opmerkelijkst, omdat de enkele malen als hij zelf zich daaraan zette, het geschrevene schier klassiek was. Zoo vloeide b.v. de proclamatie die de Koningin in November 1918 uitvaardigde grootendeels uit zijn pen en vele uitdrukkingen van dit staatsstuk zijn gevleugelde woorden geworden. Het aleatoire element in den ambtelijken omgang met minister Heemskerk was het bewaren van den afstand. Zijne jovialiteit verleidde hem zijner zijds zich te gedragen als den gelijke van zijne ondergeschikten, overtuigd als hij was van zijne alles beheerschende superioriteit. Maar zoodra de ander een oogenblik dreigde over den afgrond die hen scheidde heen te stappen, volgde in den meest hoofdschen vorm de gevoeligste afstraffing. Somwijlen anticipeerde hij zelfs daarop. Toen de regeling van de geldelijke verhouding tusschen Rijk en gemeenten een der meest pijnlijke vraag punten was geworden, droeg hij den Secretarisgeneraal op een voorstel te ontwerpen. Deze richtte een nota aan zijn Chef, die, met een kleine variatie op de bekende woorden van de Aeneis, aldus begon: Injandum, minister, jubes renovare dolorem." Hoewel in het algemeene uitermate gesteld op het privilegie, dat hij alleen min gang bare zinswendingen mocht bezigen, vond hij dit citaat gelukkig genoeg om er in een redevoering melding van te maken. Opdat echter zijn eerste onderdaan" zich niet te zeer zou verheffen werd hem de doorn in het vleesch gegeven en sprak Heemskerk enkele malen van mijn Secretarisgeneraal" met' sterken nadruk op het possessivum. Wie zal het wagen het gemoed van zijn medemensch te peilen? In raadselen wandelt de mensch op aard. Zijn wij niet als de tooneelspeler, die jubelt, ook.al wordt hem het hart verscheurd? Speelde Heemskerk, die uiterlijk altijd het ideaal van den corps-student is gebleven, als zoovelen, een rol? Genialiteit wil nu eenmaal naar een anderen maatstaf gemeten worden dan triviale middelmaat en men zou het kunnen vergeven. Maar een dagelij ksche omgang van ruim vijf jaren nul n'est un héros pour son valet de chambre heeft mij de overtuiging ge schonken, dat ook in deze borst twee zielen huis den. Die van den gullen, gee^tigen Welt-mann, maar daarnevens de innig-vrome gevoelsmensch. Vergoot hij geen heete tranen, toen hij afscheid nam van zijn Departement? Er werd nauwelijks gespeeld en het leek alsof menschen in de kamer ernaast maar zoo wat aan het praten waren. De souffleur praatte voor de gezelligheid mee, voor Hans Brüning, die de oude heer was, maar die niet de moeite had genomen om zijn rol behoorlijk te leoren, wat toch niet erg beleefd was tegenover Frau Meyerink, die in elk geval elke medeklinker van haar rol van buiten kende. Rien van Noppen was een jonge, nu eens wel, dan weer niet verliefde vriend: een rare rol, waarmee hij raar door het stuk heen zwierf. Ik begrijp het niet. Het is toch geen tijd om met een beroep op medelijden een voorstelling erdoor te krijgen, zooals ik dat een week geleden door de wanhopige sterren van revuegezelschap bij het lauw gebleven publiek tijdens de pauze zag doen. Met vergeven en vergeten komt men er nooit. Met alle crisis-argumenten" is dat struisvogelpolitiek en het zou van geen liefde voor het tooneel, integen deel, juist van défe,iti?me getuigen om daardoor wezenlijke telleurstellingen te maskeeren. Steeds zal het publiek met het allereerste recht zijner aanwezigheid blijven eischen: doe het beter, doe het anders of het harde, hooge woord doe het anders in godsnaam niet. Ik mag misschien aan halen het woord, dat een zoo gezaghebbende autoriteit als Harley Granville-Barker onlangs juist over het amusementstooneel schreef. Er zijn twee soorten tooneel: die waaraan het theater een vluchtig leven geeft en die, welke leven geeft aan het theater. Het is noodig het verschil te kennen, wat dan ook de eerstgenoemde brengt aan plezier of profijt. Want in een tooneelcrisis als thans kan het alleen de tweede soort en ons gevoel voor de vitale beteekenis daarvan zijn, welke het tooneel nog staande houdt." L E CHAMPAGNE EN VOGUE JAGER-GERLINGS HAARLEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl