De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 25 juni pagina 5

25 juni 1932 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Vacantiegenoegens Opgedragen aan het gemeentebestuur van Zandvoort door B. van Vlijmen Breng uw vacantie door in eigen land!" ftf & $?*'' IN* ifU1* ^. l sv * Naar aanleiding van wordend huwelijk1 door Prof. Mr. F. G. Scheltema Het is, geloof ik, niet te veel gezegd, dat een goed huwelijk voor het meerendeel der menschen conditie sine qua non voor een gelukkig leven is; en omgekeerd is niets zoozeer als een ongelukkig huwelijk in staat, het leven van dengeen, die door zulk een band is omkneld en dikwijls dat van zijn geheele gezin, te verduisteren. De wijze, waarop in onze maatschappij het huwelijk en, wat daarmee nauw samenhangt, de mogelijkheid van ontbinding van het huwelijk is ingericht en geregeld, is daarom voor het levensgeluk van dui zenden en nog eens duizenden van beslissend belang; geen wonder, dat een boek als dat van den heer en mevrouw Wibaut, waarin die inrichting en regeling worden ontleed, en waarin getracht wordt, nieuwe richtlijnen te trekken, algemeene belangstelling heeft gewekt, zij het, dat voor een deel deze zich in veroordeelende critiek heeft geuit. In dit blad werd het boek besproken door dr. van de Velde 1). De conclusie van dezen deskundige was, dat aanvaarding van de door het echtpaar Wibaut gehuldigde idealen in het algemeen geno men niet kan worden aanbevolen. Ik kan die con clusie niet volledig onderschrijven. Wat mij in Wordend Huwelijk heeft getroffen en bijzonderjk heeft getroffen in het belangrijkste gedeelte van dat boek, te weten het gedeelte, dat handelt over het bestaande huwelijk en zijn hervorming ? is de zuiverheid en naar mijn meening onaan tastbaarheid van de grondslagen, waarop het be toog is gebouwd. Men kan met de schrijvers van oordeel verschillen omtrent de uitwerking, die zij aan hun grondgedachten hebben gegeven en ik voor mij doe dat ten aanzien van menig cardinaal punt : maar het is mij niet goed mogelijk, in te zien, hoe men die grondgedachten zelve kan ver werpen en kan ontkennen, dat zij een aannemelijke basis voor het wordende huwelijk" vormen Die grondslagen laten zich, zie ik wel, tot een tweetal reduceeren. De eerste is die van de volledige gelijkgerechtigd heid der gehuwden en van de volledige erkenning door de gehuwden van elkanders vrije persoonlijk heid. Het huwelijk is, voor deze schrijvers, de verbindtenis tusschen gelijken in vrijheid". Kan het anders; is het denkbaar, dat in onzen tijd een tegengestelde stelling verdediging vindt? Zou iemand kunnen volhouden, dat het zedelijk en behoorlijk is, wanneer de eene mensch in zijn meest persoonlijke uitingen, in zijn liefde en nei ging, zou zijn onderworpen aan den ander; dat hij liefde zou moeten geven op bevel; liefde jegens een derde zou moeten onderdrukken op bevel? De hooge ethische waarde van het huwelijk is ge legen in het feit, dat het een band is, op wederzijdsche liefde berustend; maar hoe zou liefde met dwang vereenigbaar zijn; hoe zou men ooit kunnen prijsstellen op huwelijkstrouw, die afgedwongen is, die niet vrijwillig wordt gegeven ? Heerschzucht is reeds in het gewone maatschappelijke leven een verfoeilijke eigenschap; zij is het eens te meer bin nen het kader van het gezin, waar de mensch zijn meest persoonlijk leven moet kunnen leiden, waar hij, meer dan ergens elders, het recht moet hebben, zichzelf te kunnen zijn. Voert deze gedachte in hare consequenties niet noodwendig tot desorganisatie van het huwelijk; beteekent zij niet een vrijbrief voor huwelijksontrouw, voor de voldoening aan elke, spontaan opgekomen, neiging en hartstocht, waardoor?dit schijnt mij niet twijfelachtig een draaglijk huwelijk op den duur onmogelijk wordt? Stellig ja, indien het zóó ware, dat de mensch aan zijn neigingen en gevoelens rücksichtlos gevolg zou plegen te geven. Maar dat pleegt de normale mensch niet te doen: op ander terrein niet, en ook niet op het onderhavige. Want de normale mensch weet zich in zijn vrijheid beperkt door het bewust zijn, zijn medemensch niet noodeloos leed te mogen aandoen. I don 't know much about morality and that" zegt Young Jolyon in The Forsyte Saga, but there is this: It is always worth while, before you do anything, to consider, wether it 's going to hurt another person more than is absolutely necessary". Het is de tweede grondgedachte ook van het betoog van het echtpaar Wibaut. Op meer dan n plaats in hun werk spreken zij van de zedelijke geoorloofdheid van het trachten naar per soonlijk geluk, maar steeds onder deze mits", dat daaruit geen onevenredig leed of nadeel voor een ander mag voortvloeien. De mensch heeft recht op het ontwikkelen van zijn vrije persoonlijkheid; maar hij zou geen persoonlijkheid in den waren zin des woords zijn, wanneer hij niet steeds tegen het uitleven zijner gevoelens het daaraan voor anderen verbonden leed in de weegschaal legde, en, zoo dikwijls het laatste de schaal doet doorslaan, zich wist te onthouden. Beperking in de vrijheid, niet omdat de andere echtgenoot een recht" op huwlijkstrouw zou heb ben, niet omdat diens jalousie door de schrijvers terecht van alle hartstochten de bitterste, de smadelijkste en meest noodlottige" geheeten ? een beschermenswaardig motief zou zijn, maar krachtens den zedelijken norm, dat de eene mensch den ander niet noodeloos leed mag aandoen; en omdat geluk, met veronachtzaming van dien norm verkregen, geen duurzaam geluk kan zijn. * * * De opmerking kan worden verwacht en is dan ook door sommige critici van Wordend Huwe lijk gemaakt dat de bovenontwikkelde opvat tingen een maatschappij vooronderstellen, waarin als zedelijke norm wordt erkend de regel, dat men eigen geluk niet mag nastreven ten koste van het geluk van anderen, en dat aan een dergelijk hoog gehalte van zedelijkheid onze maatschappij niet voldoet, zoodat, ging men te dezen op het kompas van den heer en mevrouw Wibaut varen, wél de vrijheid gretig zou worden aanvaard, maar de gebondenheid, die in het bovenontwikkelde betoog haar complement vormt, zou worden veronacht zaamd. Algeheele desorganisatie van het huwelijk zou het eenig resultaat van deze idealen zijn. De opmerking berust echter, naar het mij voor komt, op een misverstand. In de eerste plaats om dat, indien te zijner tijd de wetgever er toe zou overgaan, de regeling van het huwelijksrecht op de vorengemelde grondslagen op te trekken, hij er uiteraard voor zal waken, niet slechts de vrijheid, waarvan hierboven sprake was, maar ook de ge bondenheid, die als haar noodzakelijk complement werd beschouwd, in zijn regeling te belichamen. Maar bovendien: de auteurs schreven over wor dend" huwlijk; zij geven opvattingen weer, die h.i. in de toekomst het huwelijksleven behooren te beheerschen; zij ontwikkelen desiderata, zij stellen zedelijke normen. Zedelijke normen echter verliezen niet aan waarheidsgehalte door het enkele feit, dat zij niet, of niet algemeen, worden nageleefd; ten hoogste kan, als de niet-naleving algemeen is, wor den geconcludeerd, dat de tijd er nog niet rijp voor is, die normen inde wetgeving te belichamen; Doch hoe zou de tijd ooit rijp worden, als er niet eerst werd gezaaid? 1) De Groene Amsterdammer van 11 Juni 1932. l ANTIQUARY WHISKY AT LAST l HAVE FOUND IT P. C. C. JACOBI HAARLEM l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl