De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 2 juli pagina 12

2 juli 1932 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

"*"*" De Groene Amsterdammer vart 2 Juli 1932 No. 2874 De gilde viert door Henrik Scholte tastische schuur: een decor, dat Vrijdag nogmaals dienst zal doen om een paar duizend studenten voor n keer in pleno te vereenigen in een stad, waarin zij anders in de menigte plegen onder te gaan. Het driehonderd jarig bestaan der Universiteit van Amsterdam Men zegt, dat aan onze universiteit somtijds een geringe verandering in het sombere ambtsgewaad, betreffende een plooitje meer of een randje bont - minder, een niet ongewichtig onderdeel heeft ge vormd van de debatten tusschen de hedendaagsche , rekkelijken en praeciezen. Wrie zich echter Dinsdag" middag heeft verlustigd aan het cortège der buitenlandsehe geleerden, heeft met eenigen smart gezien ~ ~±ioe weinig voortgang hi er de mode dergeleerden heeft 'gemaakt sinds dominees bevel het zwart tot Holland's nationale kleur verklaarde. Er zit een zekere * vreesaanjagende deftigheid in deze synodiale op tocht van. toga's, die altijd nog weer zwarter zijn dan zij zijn en ik weet niet of men in kringen der Ingewijden een enkelen kleurigen doctorsmantel ?van Zeeman of Salverda de Grave benijdt of be klaagt. In elk, geval heeft Jan Publiek dit keer, - dank zij buitenlandsche bontheid die juist tegen? ? over den strengen Nederlandschen eenvoud in overstelpende mate aanwezig Was, vrijwat meer "van het kijkspel genoten dan toen een jaar of wat , geleden, bij een minder weidsche gelegenheid, onze zwarte geleerden de burgwalletjes omwandelden. ^ v- Kr zit ie^s schoons in, dat ook een professor zich tot tijd heeft op te poetsen. Vooral voor ^oud-student, die zich steeds plichtmatig van .je of rok moest voorzien, wilde hij met een JJjpoggeVerde in zakelijk contact treden en dan in zweetkamertjes, waarin onze Oudemanhuispoort eeld is, kwam te zitten tegenover een machtir in. min of meer slordig colbert je gehul*.; Boeddha achter de groene examentafel, een glas water en een wetboek. Er zit ^-jbo^ndien iets zeer rationeels in. Professoren zijn immers, .een enkelen sportieven of communistiseTatn uitzonderling daargelaten, kamergeleerden, niet de ziekte der geleerden: de vale kleur van vier kaften wanden, min of meer duidelijk op hun gelaat geschreven. Hunne bekendheid is een indirecte, zij aelf gaan, bescheiden achter een sik of een lorg net aanloopend, in de massa verloren en slechts de verkeersagenten of een toevallig in de buurt zijnd student staan bereid om hen te helpen. Thans heb ben zij eenmaal de gelegenheid om de binnenwaarts brandende gloed van hun intellect ook met passend Vertoon den burger te demonstreeren. Soms gaf dat aanleiding tot teleurstelling. Wie, die in Parijs nimmer den stoet der veertig onster? felijken over straat zag gaan, had kunnen denken dat de begeerde ambstrok van de Academie met aijn giftig-groene versiering op de randen zoo vaalversleten kon aandoen, dat een voddenraper er .geen twee kwartjes voor betaald zou hebben, en dat de Museum-achtige steek zqo achteloos als een actentasch onder den arm werd meegedragen? Ook van de overige Franschen was de statiekleedij van een Piewot-achtigen opschik, verkreukelde kinder jurken, waaraan de geplooide koksmutsen en een kokette stola met hermelijnen kwastjes slechts af en toe meer waardigheid kon geven. De Duitschers, klassiek professorenlarid bij uitnemendheid, ver schenen met zware purperen of imponeerend groene mantels, waarlijke priesters met enorme honden penningen om den hals. Eén schreed er mee, die , den hermelijnen koningsmantel der Saksische vorsten om zijn schouders droeg, een ander, Noor delijker van origine, droeg nog den Spaanschen kraag, die het hoofd beulsgewijze en naar men hopen mag ten onrechte, van den romp scheidde. De Engelschen, in blauw of scharlaken en met een doktershoed, zoo plat en scherp, dat het leek alsof zij daarmee hun baard afgeschoren en hun neus de Angelsaksische puntigheid gegeven hadden, span den in aesthetisch opzicht de kroon, hetzij dan dat zij overtroffen werden door professorale unica uit tmiversiteitsteden zoo klein, dat men ze op een schoolatlas niet leert. Maar het eerenutnmer der internationale wetenschap, op wiens komst zich elk meisjeshart verheugd had, ontbrak helaas: ergens in Centraal-Europa woont immers, zegt men, de kluizenaar, die bij uiterst zeldzame gele genheden, uitkomt met de meest fantastische toga, die men zich denken kan: een combinatie van telkens langer, en langer wordende doktersmantels over elkaar en een borst en buik volgehangen met zulke ridderorden van smaragd eii amethyst als men thans slechts door een enkelen Balkangrootheid zag dragen. Dit zijn opmerkingen, ingegeven bij de blijde in komst van den Senatus Amplissimus met het cortóge in het eenigszins uitheemsch versierde Concertge bouw op Dinsdagmiddag. Men mag ze onbelangrijk vinden, zij zijn het niet, sinds zij wellicht mede de mode voor het volgende jaar bepalen. Men heeft immers, in het algemeene ambtsgewaad der vrouwe lijke schoonheid, we! aviateurs en palfreniers nage volgd. WTaarom zou men dan niet na deze eere-voorstelling een avondcape met toga-variaties, een brigdecoat op den doctorsmantel geïnspireerd, of een scheef bonnetje met universitaire franje kiezen, nu menig fijnvoelend jong meisje tranen in de oogen kreeg, toen onder plechtige jubeltonen dit fragment van levend gebleven Middeleeuwen naar het podium schreed? Voor het overige heeft Amsterdam, weinig ge prepareerd, weinig op de hoogte en weinig in stem ming om een zelfs zoo gemotiveerd feest als het driehonderdjarig bestaan harer Doorluchte Schole te vieren, zich in een minimum van tijd en tot op het oogenblik zonder wanklankeii aangepast. Waar bij komt, dat deze viering inderdaad een voor ons land ongewonen stijl en waardigheid bezat en daarnaast door de altijd weer pateerende ver lichting van onze schoonste grachten en torens, door bloemencorso's en roeiwedstrijden, door carillonspel, optochten en studentenrijjolen, zelfs door min of meer geslaagde nachtfestijnen in Tuschinski en het Paviljoen ook een openbaar feest in den besten zin van het woord werd. Het hoeft dan toch niet altijd dat te worden, wat een al te alcoholische pretsfeer sinds menschenheugenis van den Konin ginnedag gemaakt heeft. Er was hier de laatste week tooneel, muziek en dans in den besten vorm te zien, als de huidige hoofdstad maar kan produceeren, ook al zegt dat op het eene gebied meer dan op het andere, er waren eenige tentoonstellingen zoo schoon en volledig als men ze nimmer bijeen heeft gezien en er was bovenal een zoo onhollandsch zomersch klimaat, dat den burger overdag en des avonds, tot diep in den nacht toe, op straat hield en straks misschien de voornaamste redding is voor de twee openluchtspelen, die elkaar in niet altijd verheffenden wedstrijd de loef pogen af te steken. In strikten zin was de viering zelve zonder val sehen schijn en zonder mislukte braspartijen. .Er is in onze stad voor zulke gelegenheden weinig schooners denkbaar dan de sinds de laatste jaren ontdekte avondrecepties in het Rijksmuseum en het Paleis. Voor den Amsterdammer, die de overige dagen van het jaar geen voet binnen de musea zal zetten tenzij hij niet weet wat hij met een buitenlandsehen log moet doen, is de Nachtwacht bij avondverlichting een openbaring, juist om den paradox, dat men dan eerst gewaar wordt wat Rembrandt met zonlicht bedoelde. En de Burgerzaal op den Dam, die geen versiering maar slechts de honderden oude kaarsenvlammen en olielampen behoeft om de smaak van den welvarenden poorter op zijn best te toonen, is misschien wel de hoogste decoratieve glorie rondom een recipieerend gemeentebestuur, ook al ontvangt het dan niet. of nog niet, op eigen terrein. Koekende naar een derde gelegenheid om het conglomeraat .van intellect, van Adelaïde tot Honduras, van Japan tot Kaïro. naar behooren te ontvangen, is men tot de keuze van de oude Koningszaal van Artis gekomen, een wel internationale, maar niet zeer intellectueele verzamelplaats, ook al is het minder vreemd, dat men thans bij de dieren kwam om te eten dan destijds bij de oudemannen om te studeeren. Architect Wijdeveld had bovendien van deze zaal, voorheen bekend om zijn monstru euze holheid, met gekleurd papier en triplex, met lage plafonds en logische verdeelingen, een aller aardigst en speelscli intérieur gemaakt, waardoor het officieele diner der universiteit het verloop kon hebben van een ongedwongen schuttersmaaltijd of een boerenbruiloft van Streuvels in een lange, fanHet moet geconstateerd worden, dat Amsterdam zich in dagen, waarop feestviering niet van harte ging, van zijn allerbeste zijde deed kennen. Men kon evenmin de stad uitgelaten op zijn kop zetten als anderzijds ongemotiveerd toegeven aan de psychose van crisis en nog eens crisis. De volhar ding van onze stad om zich in het verleden ondanks tegenslagen en afgunst een eigen universiteit te blijven veroorloven, werd herdacht op een wijze, die er juist in deze dagen op berekend was om weerklank te vinden. Het schoonst wellicht vond een eerlijk erkennen van den huldigen toestand zijn afspiegeling in de rede van Paul Scholten op den eigenlijken herdenkingsdag, een rede, zoo voortref felijk gebouwd en zoo fijnzinnig geargumenteerd in het detail en in het totaal, dat zij van dezen breedzienden geleerde een klein meesterstuk ge worden is. Voorts in de te weinig gewaardeerde toespraak van wethouder Boekman tijdens den officieelen maaltijd en vooral ook in de korte, kernachtige woorden van den vertegenwoordiger der studenten bij de onthulling van het beeld van den gebeeldhouwden jongeling van Johan Polet (dat nu eens werkelijk een (geschenk van hooge aesthetische waarde geworden is) en waarbij de heer B. W. L. Siemens op onopwonden wijze uiting gaf aan wat er in den student van heden leeft: een minachting voor den titel-alleen, die de jeugd van tegenwoordig eer tot werkeloosheid dan tot levens doel heeft gedreven, en een gepassioneerde vraag om waarlijke leiding en steun. Wie de studentenpers van de laatste jaren gevolgd heeft, weet dat deze korte rede een vrij algemeene opinie weergaf van wat er in de veranderde en veranderende stu dentenwereld leeft: een eerlijker en toch niet min der jeugdig leven, dat misschien ook in het aan staande studentlustrum, dat ons voor de ko mende week nog grootendeels wacht, zijn echo vindt. Wij hebben deze dagen, van minder ingewijden die naar stof voor hunne goedbedoelde toespraken zochten, tot in den treure dezelfde woorden gehoord over de redevoeringen der beide eerste professoren Barlaeus en Vossius, den Mercator Sapiens" en ,.De Utilitate Ilistoriae". Tegenover dit oude stond echter iets nieuws en zuivers in dit wel geslaagde lustrum, dat de ware beteekenis van de historie van het Sint Agnes Kerkje in een levend gebleven koopstad naar voren bracht: een moderne motiveering van ,.De Utilitate Sapientiae". Het Ijustrumspel Uit harden strijd in onwaarschijnlijk korten tijd ontstaan is dit openluchtspel bij verrassing toch nog een der best geslaagde en zuiverst gemoti veerde geworden in de reeks, waarin langzamer hand de eene studentengemeenschap de andere gevolgd heeft (Amsterdam kwam het laatst). Dat de formule" voor het openluchtspel, in wezenlijke tegenstelling tot het spel in een schouwburg zonder-dak, met dit in zijn tekst nog altijd vrij zwakke geloofsdispuut van Hooykaas, gevonden is, zal niemand durven beweren. Maar dat S.P.Q.A. 32" door den stijl der vertooning van wezenlijk belang geweest is, staat voor mij evenmin buiten kijf. Vooral ook om datgene, waar het zich bij de vertooning in soberen, eerlijken eenvoud van wist te onthouden. Hier was, tot teleurstelling van menig romantisch hart misschien, geen pom peuze maar zinlooze maskerade, geen plaatjeskijkerij en historische reconstructie. Maar wel, tegen een voornaam decor van voortreffelijke proporties, een minder tot de verbeelding dan tot het geweten sprekend spel van massale bewe gingen, op de juiste oogenblikken onderbroken door de licht gemouvementeerde balletten van Yvonne Oeorgi. De strijd der rekkelijken en prae ciezen om het behoud der dissenters (Lutheranen, Doopsgezinden. Joden etc.) met als apotheose het Athenaeum Illustre, werd hierdoor een inner lijk verantwoord, dramatisch betoog van motieven en spreekkoron in den trant van onze beste leekenspelen", waaraan het verwant scheen. ?,-«.'i..^ï.-.ci

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl