De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 9 juli pagina 12

9 juli 1932 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

De Amsterdammer van 9 Juli 1932 No. 2875 t«>. «s, V f& v & 'W. Pau-T-l f ?J Oudste lipfatfng Vlaanderen door Albert Heiman Cyrlel Bnysse: Twee werelden 1) Cyriel Buysse is een van die oudere schrijvers, ?Wier volledige werken men niet leest. Men komt ? er niet toe. Nu en dan neemt men eens een boek van hem ter hand, met bij voorbaat reeds de ge dachte: Het zal wel weer van hetzelfde zijn, niet vél slechter of beter dan anders. In alle geval geen verrassing." Daar vergist ge u dan weleens in; ook de ouderen hebben zoo hun draai, en soms pijlen op hun boog waar niemand op verdacht is. Wie Buysse uit te hooi en te gras gelezen boeken van vroeger kent, die zal het wel zoo gaan bij lezing van zijn Twee werelden". De exacte, maar sportieve en bewegelijke beschrijver van het Vlaamsche leven heeft in deze roman een zijsprong gedaan, welke op zichzelf niet zoo verwonderlijk is, maar die met meer virtuositeit en speelschheid gepresteerd werd dan men zou verwachten van een eenigszins eerwaardige, ruim zeventig-jarige aanstaande baron ! In Twee werelden" brengt hij o:is naar de Vereenigde Staten, onder landverhuizers, in de dagen dat er iedereen rijk werd door hard werken of gewiekste grondspeculaties, in den tijd van de eerste automobielen en het groeiend snelverkeer. Maar zijn hoofdpersonen zijn rasachts Vlamingen, uit een klein plaatsje; standaard-kaiakters zooals wij ze uit tientallen romans van Vlaamsche schrijftrers kennen: hartelijk en impulsief, van een natuurlijke gulhartigheid en een gezonden zin voor humor. De vondst is: Amerika te geven zooals deze menschen het zien. Een Vlaamsche critiek op industrialisatie en Taylor-systeem, op geld-aan bidding en verkapte gynocratie; en vooral een satyre op het egaliseeringsproces waarin alle indiv-idueele kenmerken verloren gaan en iedereen conform gemaakt wordt aan het wezenlooze type van den" Amerikaan, van een schrokkerigen, aan maagziekten lijdenden Babbitt. Het sympa thieke is, dat men hier geen waanwijs geredeneer vindt waarom ik Amerika afwijs", dat er hoege naamd niets afgewezen wordt, maar Buysse integendeel het bestaande in zijn onvermijdelijk heid aanvaardt, terwijl hij er toch hartelijk om weet te lachen. Slechts weinigen is het gegeven de wereld geheel uit te beelden zonder dat zij zichzelf daarbij partij stellen, maar met het liefdevolle oog van halfgoden neerblikken op de krioelende massa. Dit is toch nog wat anders dan liberalisme, het is meer een jenseits vom Guten und Bösen. ..." En men moet er wellicht een zeventig-jarige met jeugdig vuur voor zijn, omdat te kunnen. Buysse stelt tegenover de veramerikaanschte Vlamingen ook enkelen die zich onontwortelbaar gehecht hebben aan hun geboortegrond. Een van hen is rijk geworden in Amerika, maar keert, ondanks zijn liefde voor een rijke Vamp, naar zijn .geboortedorp en zijn oud moedertje terug. Hij trouwt daar met het eenvoudige meisje dat op hem gewacht heeft, maar dat het kort en goed vertikt om in den vreemde te trekken. De schrijver heeft zich echter gewacht dien man gelukkiger te laten zijn dan zijn broer in Amerika, die op zgn Amerikaansch Vlaamsch spreekt, fabrieksdirecteur is geworden en lijdende is aan dyspepsie. Er zijn twee werelden, en in beide moeten de men schen maar zien dat ze 't rooien met de beroerdigheid en met de pleziertjes. Deze gesteltenis, op iedere bladzijde van de roman tot uitdrukking gebracht, is de opmerkeIjjkste eigenschap ervan. Veelmeer een bijkomstig heid, maar kenmerkend voor Buysse, is de sportiviteit van de geschiedenis. Er wordt om de haver klap op- en-neer gereisd van Vlaanderen naar het midden der Vereenigde Staten; dat gaat ook in de beschrijvingen snel en amusant, en telkens met de noodige afwisselingen. En met hoeveel kennelijk genoegen beschrijft Buysse, de oude auto-liefhebber, de komst van de eerste automo bielen in Blue Springs, de ijdelheidjes die ermee gemoeid zijn, de avontuurjes waartoe het aan leiding geeft. Het is alles beweeglijk, veerkrachtig, zond'er gezanik, zonder geredeneer; het heeft nog iets jongs. Tenslotte leest ge een beetje verbaasd dit jongste opus van een tijdgenoot van Kloos en van Deyssel; verbaasd om het feit dat men daar in het Vlaam sche land zijn ziel toch beter schijnt te kunnen conserveeren dan hier, in het redeneerzieke Noorden. A n toon Thiry: !>«? hoorn schalt 2) Met de gewone voorkennis gerekend, gaat men van Buysse naar Thiry als van een touristen-auto naar een donzen burgermans-bed. Er zijn boeken en boekjes van Thfry die men gerust de koffie mag noemen van Timmermans' boontjes. Maar voor het geduld om meer dan driehonderd bij lange na niet altijd" boeiende pagina's van De hoorn schalt" te leBen, ben ik rijkelijk beloond door een nuttige ervaring: dat men zich nooit een definitief beeld van een schrijver mag vormen, voordat de laatste letter van zijn werk is gepubli ceerd. De Thiry van De Hoorn schalt" is een vinnige en eigenwijze durver. Dat wisten we nog niet uit zijn Werk. Het schijnt dat hij in de twaalf jaar van zijn ballingschap" speciaal voor de Hollanders heeft geschreven. En iedereen weet wat dat beteekent. In Noord-Nederlandsche oogen behoort een Vlaamsch auteur zich aan te stellen als een zotte epicurist die zooveel mogelijk on-nordieke woorden en zinswendingen gebruikt om aan zijn platte sentimentaliteit uiting te geven. Kortom, hij behoort een navolger te zijn van Timmermansop-zijn-smalst. Anderen zijn hier niet gewild. Karel van den Oever heeft men hier doodgezwegen, van Ostayen kent men niet, de felle Vlamingen vindt men niet echt". Zoo komt het dan, dat er door de hier veelgelezen Vlaamsche schrijvers weinig serieuze taal gesproken is. Men heeft daarmee gewacht tot men met Vlamingen onder elkaar" was. Zoo spreken de potsenmakers pas doodernstig met elkaar als ze in hun vakvereeniging zijn. Het blijft in ieder geval opmerkelijk, dat Thiry, nu hij eindelijk is teruggekeerd naar zijn vader land, opeens zulk een ernstige zakelijke toon heeft gevonden. Zijn middelmatige schrijverstalenten zijn natuurlijk niet plotseling grooter geworden, maar het is nu tenminste stuff" waar hij over spreekt. Zijn boek handelt over niets minder dan de Vlaamsche strijd, het is feitelijk een histo risch betoog, waaraan een verhalende vorm is gegeven, maar ook op de beste momenten weinig meer dan een betoog. Doch er wordt in dat betoog een krachtige taal gesproken, er worden spijkers met koppen geslagen, het gaat over dingen die een gansch volk raken. Dat is alles bijeen niet weinig. Volledig ondeskundig inzake de politieke stof van Thiry's roman, kan ik niet beoordeelen of de voorgestelde gebeurtenissen de gepretendeerde realiteit dekken. Maar neemt men de gegevens van het bosk eenmaal aan, dan sluit het geheel wonderwel, en lijkt het in elk geval de kern van de Vlaamsche strijd niet te omgaan. Het is spijtig dat het boek als roman, als kunstwerk niet geslaag der is, dat het nu meer een soort van documen taire geschiedenis" bleef, die de harten der ongenteresseerden weinig of niet raakt. Alleen de oude vader Storme vormt met zijn middeleeuwsch geloof en zijn zoo goed begrijpelijk gemaakte twee slachtigheid een loffelijke uitzondering; hij is het minste van allen een ideeën-drager, maar hij is een duidelijk-geteekend mensch geworden. Dit werk van Thiry doet verder aan als een gedurfd boek, waarvoor hij in de eerste plaats een zekere schroomvalligheid had te overwinnen; niemand spreekt gaarne onverbloemd over dingen waarmee hij zoo rechtstreeks gemoeid is. Maar meer nog doet het aan als een boek dat tegen over zijn landgenooten gedurfd is. Thiry spreekt immers frank en onbewimpeld over een minder verkwikkelijke episode van Belgische politiek. En hij durft zelfs sympathie te toonen voor de Duitschers, die vier jaar lang het land bezetten. Van dr. Finck, den Zivilkommissar, maakt hij een nobele, verstandige figuur, zonder n restrictie. De hoorn schalt" is het eerste deel van een cyclus Vlaanderen". Wij zijn thans tot aan de ballingschap der activisten gekomen, en het is te hopen dat een volgend deel ons ook iets naders vertelt van het leven der verbannen Vlamingen in Nederland. Dat zal de lezers hier, zelfs wanneer dat nieuwe boek even weinig roman" is als De hoorn schalt", uiteraard meer interesseeren dan de eigenlijke Vlaamsche kwestie, waarvan de groote portee iedereen ontgaat die niet met natio nalistische gevoelens behept is. Felïx Timmermans: !><? harp van Sint Franciscus 3) Over Timmermans te schrijven is een onaange name taak; want het is pleiten voor een verloren zaak. Hij is een schrijver met een groot natuurlijk verteltalent en een niet al te groote geest en niet al te diepgaande gevoelens, die al het spontane en natuurlijke van zijn talent heeft vergooid voor de verlokkingen van het succes. En daar hij niet gewetenloos is noch dom, blijkt telkens en telkens weer dat hij het zich bewust is, en zich nu misschien graag van de hansworsterij zou los maken, maar niet meer kan. Wie jaar in jaar uit fratsen trekt, behoudt ten lange laatste het grimas van een waterspuwer. Timmermans' laatste boek De harp van Sint Franciscus", heeft in verband hiermee iets sympathiek-meelijwekkends, en tegelijkertijd iets dat kriegel maakt en soms bijna tot verachting noopt. Immers als Timmermans in de eerste regel en de laatste zegt, dat de zon ondergaat als een goudvisch", dan begint en eindigt hij met een bewuste frats voor zijn publiek; niemand gelooft het hem dat de zon iets met goudvisschen te maken heeft. Alleen: het is toch maar wat leutig en sappig als zoo'n Pallieter dat zegt, nietwaar? Wij deftige Noord-Nederlanders hebben natuurlijk andere vergelijkingen, wij laten God ook niet op zijnen horen blazen, en gebruiken niet om de haverklap het woord swenst" en spreken niet in ieder hoofd stuk zoo malsch over een jaar nadatum". Maar daar hebben we onze Vlamingen voor, die wij dan ook netjes drukken en braaf vereeren. Een beetje zonde voor Timmermans is het echter wel, want met dezelfde natuurlijkheid die nog voor een groot deel aanwezig was in Het Kindeke' Jezus in Vlaanderen" zou deze Franciscusbiografie minder modieus, eerlijker en eenvoudiger ?geworden zijn. De eenvoud die Timmermans thans geeft (de geharnaste Franciscus zit als een meikever" te paard; het oude pastoortje at swenst een riggereditjes-worstje" etc.) is maar kwasi. De gekunsteldheid van zijn schrijven doet niet onder voor de ergste rederijkerij; hij geeft nieuw-vlaamsche, folkloristische rhetoriek. Gezeever" Deze aanmerkingen gelden voornamelijk de eerste helft van zijn boek. Timmermans heeft meestendeels de beroemde Fioretti" naverteld, en de oorspronkelijke bloemekens" geuren lentelijk, maar ze zitten tevens met hun steeltjes stevig in de zwarte, vochtige grond vast. Ze hebben vaak een diepe zin en een treffende realiteit; aan den invloed daarvan is ook Timmermans gelukkig niet ontkomen. In de tweede helft Wordt zijn boek veel ernstiger en oprechter, wijkt het modieuze en de grapjasserij soms voor bewondering en eerbied, en voor begrip van het lijden, de teleurstelling en twijfel waaraan zelfs een Franciscus niet ontkomen mocht. Het cardinale bezwaar is, dat de natuurlijke eenvoud der Fioretti bij Timmermans modieuze eenvoud is geworden. Hij doet mij denken aan koning Midas: elk onderwerp dat hij aanraakt wordt goud, glinstert in gekunsteldheid, en ver start. Het was met zijn Breughel" zoo, het is hetzelfde met zijn Franciscus". En dat een deel van dit laatste boek aan het booze noodlot van Timmermans-Midas is ontkomen, dankt de schrij ver vermoedelijk aan zijn veneratie voor de hoofdpersoon ervan. Aan een contact dat aller diepst en in het beste van zijn wezen ligt, en dat daarom onaangetast bleef. 1) Uitgave v. Dishoeck; Bussum. 2) Querido, Amsterdam. 3) v. Kampen en Zoon, Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl