De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 9 juli pagina 4

9 juli 1932 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

<Tjy.Jp De Groeng Afnsterdarnmer van 9 Juli 1932 No. 2875 V 5' J. E. Stokvis 'over d i e's nood Er mag en er moet meer voor Indi geleend worden De heer Stokvis vond het verklaarbaar, dat een land als Indonesiëin deze crisis zoo snel in elkaar is gezakt. Het economische leven daar valt voor een voornaam deel samen met en is afhankelijk van het lot van een betrekkelijk kleine reeks tropische cultures, en de hiermee in normale tijden behaalde zeer hpoge winsten vloeien, behoudens het noodige voor instandhouding en versterking van het kapitaal en behoud van de levende ar beidskrachten, naar elders. Er is in het land zelf, dus uit deze bronnen geen versterking van het inheemsche volksvermogen, wél van het uitheemsche. Nu het verkeerd gaat met die cultures, wordt dat gemis te zwaarder gevoeld. De groote massa der bevolking is thans op den eigen landbouw aangewezen en dank zij een ge zegende vruchtbaarheid van den bodem en de groote soberheid van den kleinen man van het Oosten, is er nog geen algemeene hongersnood. Maar de massa lijdt toch zwaar door sterke ver mindering van inkomsten en tegelijkertijd ver zwaring van de lasten over heel de linie en de om standigheid, dat de eigen producten nauwelijks meer verkoopbaar zijn. Zij valt terug op de oude productenhuishouding en dan onder de ongun stigst denkbare verhoudingen. De Indische Begeering staat nu voor de zware taak het hoofd te bieden aan de zoo uiterst snel ten ongunste gewijzigde omstandigheden. De wijze waarop zij meent deze taak te moeten uitvoeren, kan ik geensdeels toejuichen, moet ik zelfs scherp, ook op principieele gronden bestrijden. Er zal afbraak moeten plaats vinden, heeft men verklaard, maar het laat zich aanzien, dat zulks dan ook in volkomenheid zal geschieden en daarin schuilen diepe gevaren. Ik kan niet ontkomen aan den indruk, dat men van deze crisis wil gebruik maken om het geheele peil van besturen, laat ik liever zeggen verzorgings-peil, in een m.i. ontoelaatbare mate blijvend te drukken. Men stuurt af op een Indischeii salarisgrondslag, die met de z.g. indianiseeiing als grondgedachte dan op een zeer laag niveau zou komen te liggen. Nu sta ik zeker niet afwijzend tegenover het beginsel, maar wel zeer sceptisch tegenover de wijze waarop men deze gedachte schijnt te zullen verwezenlijken en ik kan er weinig anders in zien, dan feitelijk een grondige verandering van het geheele systeem van Indische administratieve bestuursvoering, voor zoover de personeelsvoor ziening betreft. Ik verwacht n.l. dat het gehalte van het geïndianiseerde personeel sterk zal zakken, indien men met het salarispeil ook het opleidings peil zou verlagen en gezien de voornemens tot een blijvende inkrimping en verslechtering van heb onderwijs, schijnt die verwachting maar al te gerechtvaardigd. De indianiseering, die men liever zou moeten noemen nationaliseering, zou op die manier er uiteindelijk toe leiden, dat men een volkomen tweede-rangs, genationaliseerd, typisch-Indisch ambtenaarscorps te aanschouPOL ROGER&C^ LE CHAMPAGNE EN VOGUE JAGER GERLINGS HAARLEM wen krijgt, waarboven dan heel hoog een kleine, selecte Europeesche groep komt te tronen. Die Europeesche top zal dan voor leiding volkomen onmisbaar zijn, juist omdat het peil van de andere groep zoo diep gezakt is. In deze laatste omstandigheid schuilt het groote gevaar en een verlaging van peil en gehalte van de genationaliseerde laag zal men alleen kunnen voorkomen door het onderwijs uit te breiden, en te verbeteren. De wijze waarop de financieele verwerking der crisis plaats vindt baart mij eveneens zorg. Men heeft m.i. onnoodig alarm geslagen toen het gold de financieele positie van Indiëte kenschetsen en te bepalen. In de manier, waarop de crisis voor Indi financieel verwerkt wordt, mist men noode ver trouwen in de toch nog steeds onaantastbaar sterke financieele, zoowel als economische positie van dat land. Nadat eerst als werkbasis" zou worden aan genomen een begrooting voor den gewonen dienst van 400 miljoen gulden en dat lage peil voor 1933 al zal worden bereikt, wordt nu reeds gezegd, dat het noodzakelijk zal zijn de uitgaven zoo spoedig mogelijk te drukken tot een nog lagere norm. Zelfs wordt aangekondigd, dat het volstrekt moge'ijk is, de ontredderde begrooting in de naaste toekomst al te doen sluiten. De geest, die uit deze wijze van begroolingsopzet spreekt is m.i. verderfelijk voor Indië's belangen en ik ontken ten sterkste, dat thans een zoo onbeperkt' bezuinigend optreden voor Indiëgeboden is. Dat ik mij gerechtigd voelden f inancieelen toestand op timistischer in te zien, vindt in de volgende over wegingen een verklaring. De groote overschotten uit den gewonen dienst, die nog enkele jaren geleden werden verkregen, zijn in ruime mate gebruikt, voor het aflossen van schuld. Ook in andere opzichten is er meer dan solide financieel beheerd, o.m. hieruit sprekend, dat irrigatiewerken, gebouwen, wegen enz. nog steeds voor het overgroote deel uit den gewonen dienst werden betaald. Toch is het geld gestoken in die werken economisch rendabel, gedeeltelijk zelfs realiseerbaar. Het voornaamste punt is echter naar mijn mee ning, dat de Indische Staatsschuld meer dan op gewogen wordt door 's Lands bezittingen en zijn commercieel opgezette bedrijven. De miljoenen geïnvesteerd in bedrijven en monopolies (spoor- en autobusiiensten, havens, steenkolen, tin, zout, opium, pandhuisdienst, enz.), vormen een reëele bezitsgrondslag waarop toch waarlijk mag worden gesteund en voortgebouwd. Zulk een bezit en kapitaal is toch niet waardeloos omdat het in slechte tijden niet liquide gemaakt kan worden of minder opbrengt? Het blijft een uitnemende grondslag voor 's Lands credietwaardigheid. Ik verwerp dan ook de bewering als zou de In dische staatsschuld reeds te hoog zijn. Zij ver tegenwoordigt feitelijk een bedrijfskapitaal, dat samen met nog ander landsbezit in waarde minstens de Landtschuld dekt. In dien geest ver klaarde zich nog koit geleden ook de Indische Regeering. De Minister verwacht dat deze schuld op l Januari 1933 (geconsolideerde en vlottende samen) het cijfer van 1.4 miljard gulden zal hebben bereikt, waarvoor dan aan rente en aflossing voor eerst een honderd miljoen gulden 's jaars noodig zouden zijn. Aannemende, dat deze cijfers juist zullen blijken te zijn en rekening houdende met de enorm gedaalde inkomstcijfers, blijft dan de vraag hoe het geld te verkrijgen noodig om het Indische raderwerk behoorlijk in gang te houden. Enkele fiscale maatregelen lijken geboden als verhooging van de opcenten op de vennootschaps belasting en een uitvoerrecht op aardolie. Ik begrijp niet, dat de Eegeering inplaats van de zwaardere lasten op de ingezetenen te verhalen, In deze serie Interviews over IndlS's Nood, van onzen medewerker voor ImUsehe zaken K. W. L. Bezemer, ver schenen bijdragen van Dr. II. Colijn, Minister van Staat, Raden Mas Moto Soeroto, Oud-Gouverneur van der Jagt en Mr. D. A. Delprat. Deze week l» J. E. (Stokvis, o ud-lld vanden Volks raad, aannet woord. In de volgen de nummers zullen Mr. A. M. Joekes, lid van de Tweede Kamer Prof. Mr. A. S. Oppenheim en O. J. W. Putman Cramer hun nieenigen geven. niet liever die sterke bedrijven, welke nog in staat zijn winst te behalen in Indië, extra laat bijdragen. Ook zou men in de juiste richting hebben ge handeld, door voorloopig althans te willen afzien van den bouw van den derden kruiser. Het is zeer tee kenend, dat zoowel wat betreft het heffen van een uitvoerrecht, op aardolie als de bouw van den derden kruiser, de Volksraad is teruggekomen op zijn oorspronkelijke beslissing. Dit Indisch College, dat toch stellig zeer voorzichtig is met dergelijke uitspraken en gematigd van samenstelling heeft zich thans nu de nood hooger stijgt duidelijk uitgesproken vóór de wenschelijkheid van de heffing van een uitvoerrecht op aardolie en vóór uitstel van den kruiserbouw. Toch zijn de fiscale mogelijkheden gering tegenover de zeer groote tekorten en het lijkt on mogelijk de Indische Staatshuishouding te kunnen blijven financieren, zonder meer buitengewone maatregelen. Men zal m.i. een ruimere leeningspolitiek moeten aanvaarden. Het moederland zal voor Indiëmoeten leenen op grooter schail dan thans plaats vindt, hetgeen mogelijk is, daar het crediet van Nederland en dan niet in de laatste plaats door de rijke koloniale baten in goede tijden op de geheele beleggingsmarkt nog ongeschokt is. Het moederland moet blijk geven vertrouwen te hebben in de koloniën en moet voorkomen dat bronnen van toekomstige vrucht baarheid thans verstopt zouden worden. Tevens wordt dan voorkomen, dat er niet bezuiniging, doch onverantwoordelijke afbraak zou plaats vin den die een ramp ook in politieken zin voor Indi dreigt te worden. Er moet minstens zooveel worden geleend, dat de bezuiniging niet worde een vernieling zooals thans. Men zou dan niet van een vlotte" doch van een eerlijke, geoorloofde en noodzakelijke leeningspolitiek kunnen spreken. Nederland heeft voor zijn welvaart in den meest uitgebreiden zin van het woord ontzaggelijk veel aan Indiëte danken. Dat moge thans ten opzichte van het zwaar geteisterde land in redelijkheid worden beseft! Nieuwe uitgaven H. G. Cannegieter, Midwintersproken, Van Gorcum en Comp. N.V. Assen 1932. Telkens als er al wér een publicatie van Canne gieter op mijn schrijftafel ligt, vraag ik mij ver baasd af, hoe dit mogelijk is. Hoe iemand eenige boeken per jaar kan schrijven, tal van tijdschrift artikelen publiceeren, een maandblad redigeeren, de uitgebreidste kerknieuwsrubriek in de vaderlandsche dagbladpers voor een groot deel, dag aan dag, kan vullen, tooneelkii:ieken kan schrijven.. .. Deze verwondering is niet een persoonlijke zaak, die den heer Cannegieter en mij aangaat. Zij ver klaart ook het feit dat deze razende schrijf produc tie slechts een hoogst enkelen keer iets oplevert, dat boven de middelmaat uitkomt. Het kan ook niet anders, tenzij men dan een Bitter is bijvoorbeeld. Zoo zijn deze Midwintersproken om den drommel niet onverdienstelijk" of: onaardig", of: onge voelig" of welke epitheta men dan al meer ter be schikking heeft om te zeggen, dat zulk een aardiguitziend boekje er ook van binnen wel aardig uit ziet; dat zij wel vriendelijk zijn en sympathiek, deze negen verbeeldingen van een gevoelig mensch. Maar mér dan ook vooral niet. K. ELÏAS \ I Hotel Funckler, Haarlem l R ESTAU RANT l LUNCH f 2?DINER f 3.?| m-'?????} HbrU-;<

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl