De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 23 juli pagina 18

23 juli 1932 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

k \\* i< '* sft ""*" H^ e roos van Vigo, of de Spaansche schoenpoetser Betreedt den Amsterdamschen Dam met stoffige schoenen en ge betreedt met stoffige schoenen de Kalverstraat, al staat ge een kwartier voor het grijze paleis, en al zijn het rijlaarzen. Dit is een van vele heiilooze gevolgen van den oorlog waarop nog nimmer de aandacht gevestigd werd. Ik meen echter den taohtigjarigen, die in K jderland tot de heilzame oorlogen ge rekend wordt en dien men, geljk elders weer andere, in de pronkkast des vredes bewaart en regelmitig van het stof der eeuwen ontdoet. Maar ik wensch thans niet te spreken vai het blinken der nationale harnassen en slechts over het niet blinken der nationale schoenen. Laat ons op de kleine steentjes blijven. Ik wensch slechts vast te stellen dat, hadde Alva deze gewesten niet voor den Coninck van Hispangien verloren, het oversteken van het Anaïterdamsche stadsplein en het vertoeven voor het Amsterdamsche paleis mat stoffige schoenen heden ten dage niet mogelijk ware geweest. Hoewel wij ook het Wilhel mus gemist zouden hebben, maar aangezien wij daarvan thans ten hoogste het eerste vers nog kennen, zou dit minder opvallen. Een en ander, ik meen thans den staat van ons schoeisel en geen andere, is te wijten aan den invloed van den tachtig jarigen oorlog op den Nederlandsche schoenpoetser. Met alle eerbied voor een ieder die in Nederland schoenen poetst en voor den open baren Nederlandschen schoenpoetser in het bijzonder men kan niet zeggen dat de gepoetste schoen ip Nederland inderdaad in eere is, noch dat de schoenpoetser een nationale figuur is, een man die de beschaving des lands op peil houdt, wat zeg ik, een openbaar ceremoniemeester. Ontmoet gij eenige der weinige Nederlandsche schoenpoetsers, dan tikken zij aan hun pet en gij gaat hun voorbij, al was uw schoeisel wit van het stof der eeuwen of beslijkt van een stort regen uit de voorraadschuren des hemels. De Nederlandsche schoen poetser is een man bij wien men zijn schoenen niet kan laten poetsen. De Spaansche schoenpoetser is een man bij wien men zijn schoenen niet niet kan laten poetsen. Om de historische volgorde te bewaren bij deze vergelijkende studie van twee beschavingen, zette ik mijn eersten voet aan wal te Vigo, van waar eens de Spaansche Armada uitzeilde, wier vernietiging ook de Nederlandsche schoenpoetserij te niet deed, of liever gezegd, in den kiem smoorde. En zoodra ik dien voet 'aan wal had en terwijl nauwelijks het eerste Spaansche stof haar bruinen glans bestoof, knielde er een Spanjaard vóór mij en begon te poetsen. Men door K. Araguez had mij gewaarschuwd en ik zette dus mijn tweeden voet aan wal en zoo voorts. De Spaansche schoen poetser zag mij na, het Spaansche stof woei mij tegen. Ik liep eenigen tijd spitsroeden tusschen twee rijen lichtzinnige Spaansche palmen en twee gelederen ernstige Spaansche schoenpoetsers, die mij nazagen. Hier na zeeg ik neer in de schaduw van een palm en ik hief nauwelijks m\jn eerste glas sherry in de rechter hand of de nabijzijndste schoen poetser hief mijn linkervoet in de zijne en hij zag mij aan. Ik heb dien blik later leeren kennen als de Spaansche schoenpoetsersblik. Zij is onwederstaanbaar. Zij dringt rechtstreeksch door tot het geweten alwaar zij een stem doet ontwaken die u vermaant dat de mensch slechts boven het gedierte des velds en het wereldsche stof staat omdat zijn schoeisel blinkt. En dus geschiedde het dat ik mij een mensch voelde en ja knikte. Een glans van eerlijke vreugde overtoog het gelaat des schoenpoetsers en ook de gelaten der andere schoenpoetsers glansden in een kring om ons heen, als ware de eer van hun ambacht gered en een barbaarsch vreemdeling bekeerd tot de wetten des lands. En inderdaad, zij glimlachten te recht. Want van de vele onbekende genietingen die Spanje biedt, reken ik de echte sherry en het waarachtige sehoenpoetsen in de eerste plaats. * * * De Nederlandsche schoenpoetser stoft u af, wrijft u in en wrijft u uit. De Spaansche schoenpoetser blaast u het stof van de voeten en waait het daarna weg met een stofdoek en ontdoet u vervolgens met een tweede stofdoek van de resteerende korrels stof. Geen dezer stofdoeken is zeer schoon, maar het zijn ook slechts stofdoeken. Hierna beziet hij uw schoen van verre en van dichtbij, strikt uw veter eleganter, beziet het effect, strikt uw veter nog ele ganter en werpt daarna een langen blik op uw schoen, gelijk de beeld houwer op het blanke marmerblok waaruit hij Venus' glansrijke wel vingen zal scheppen. Dan grijpt hij bliksemsnel in zijn instrumentkast tusschen ten minste een dozijn flesschen en blikken en hierna openbaart zich voor u een nieuw genoegen des levens, hetgeen zeldzaam is. Mocht gij het niet zeldzaam achten dan kent gij er geen enkel en nimmer zult gij dit beseffen. Ik meen dit van het schoenpoetsen. Zefiers, voorjaarswinden en morgenzuchtjes streelen en omstoeien en verkoelen uw voet; vochten, zalven, pommaden en smeerselen balsemen hem en tusschen wuivende en waaien de doeken begint iets te glinsteren en te glanzen en te weerschijnen. zoozeer dat ge het niet meer als onderdeel van u zelf erkent. Ge zit op een witte wolk en uw voet geniet zegeningen. Ge vergeet uw voet. Ge vergeet u zelf geheel en al in een eeuwige rust, die tenminste een vol kwartier uurs aanhoudt. Hierna klakt uw weldoener beneden in den zefier aan uw linkervoet met zijn tong en ziet u aan, en het tweede kwartier begint rechts. Als ook dit een eeuwigheid geduurd heeft zijt ge vervuld met een diepe dankbaarheid. Wanneer ge weder opstaat en uw eenen edelsteenen voet voor den anderen zet, vraagt ge u af of dit uw schoenen zijn waarop ge loopt, ja, of ge wel op uw eigen voeten staat. En onwillekeurig kijkt ge tersluiksch naar achteren of de toovenaar u niet twee glinsterende lichte vleugels aan iederen hiel gesmeed heeft. Diep onder den indruk betaalde ik den schoenpoetser wat hij vroeg, hoewel het viermaal te veel was. Hij keek mij verbaasd aan, zag mijn dankbaar gelaat en beduidde mij dat dit slechts ten hoogste de prijs voor n schoen was. Het was dwaas. m%ar ik moest hem gelijk geven, evenwel niet zonder hem te zeggen dat het dwaas was dat ik hem gelijk gaf. Hij knikte voldaan en ook de kellner knikte voldaan en de voerman van het ezelwagentje, die was komen toezien en de andere schoenpoetsers die hadden toegezien knikten vol daan. Hierna wenschte de schoenpoetser mij rijkdom en goede reis tot in lengte van jaren en ging heen, want hij had zijn dagwerk volbracht on het loon van zijn arbeid gebeurd. Maar hierna keerde hij terug met twee roode rozen die hij m'j aanbood. Zelfs een Nederlander met Spaansch gepoetste schoenen draagt geen twee roode rozen in Vigo, op klaar-lichten dag en de Spaansche hoffelijkheid heeft haar wetten, dacht ik. Zoodat ik hem wederom een der twee roode rozen aanbood en wij beiden nogmaals bogen en elkaar rijkdom en zoo voorts wenschten. Aan alles komt einde. En hierna begaf de schoenpoetser zich inderdaad naar huis om te rusten van zijn dagwerk. Maar de roode roos stak hij in het hoofdstel van het ezeltje. Wellicht, dacht ik, zijn ook Spaansche schoenpoetsersvrouwen jaloersch en van slecht geloof. En zoo zag ik \igo met een roode roos in het knoopsgat en droeg het boerenezeltje dien dag eveneens een roos, zij het achter het linker oor en tegen de vliegen, hetgeen ik in beide gevallen tot in de vezelen mijns harten genoot, als zijnde deze rozen kleine teekenen en bloesemen van een zeer oude en bloeiende be schaving. Na dezen eersten heb ik vele Spaansche schoenpoetsers leeren ken nen en billijker, maar met niet minder genoegen. Zij hebben mij met een enkelen blik tot staan en tot zitten gebracht wanneer ik mij vergeten had en onwaardig stof aan mij droeg. Zij hebben mij ontdekt op honderden meters wanneer ik onwaardig was, en zij hebben mij op honderden meters niet aangezien, met geen enkelen blik, wanneer ik blonk. Ik heb hen aan den arbeid gezien, glanzend van tevredenheid, met een glans die slechts te vergelijken is met die welke zij al glanzende schep pen. Ik heb hen zien uitrusten op de banken der breede wandelwegen, tien op een rij, en twintig oogen gericht op de smettelooze schoeiselparade die hen voorbijtrok, hun trots en hun glorie. Zij voerden stille en diep zinnige gesprekken over snit en leder, chroom- en kalfs- en box-calf- en andere leeren, en onderwezen hun jongeren in de magie van het ambacht. Het leek mij, maar mijn Spaansch kan mij parten spelen, dat deze voor namelijk was dat het ambacht met zooveel liefde beoefend moet worden dat het werkstuk er een magische glans door krijgt. Ik zag hen slechts dan met iets van wanhoop in het oog, wanneer een andere schoenpoetser meer schoen had te poetsen dan zij. zooals bijvoor beeld wanneer een van hen een officiersrijlaars onder handen had, ofte wel de kans kreeg meesterwerk te verrichten.In diergelijke gevallen staat een stille kring van schoenpoetsers om den poetsenden schoenpoetser en ziet een uur lang toe hoe het geschiedt, met hongerige en eer biedige en droomerige blikken. Toen ik dit gezien had heb ik het ideaal van den Spaanschen schoenpoetser beseft. Hij droomt van een paradijs waarin de reus met de zevenmijls laarzen stamgast is in het caféwaar hij de eenige schoenpoetser is. Het is de vraag of Nederlandsche schoenpoetsers, en zoo ja, ooit zooiets droomen. Ziedaar de heiilooze gevol gen van den tachtigjarigen oorlog. Ieder Nederlander poetst zijn eigen schoenen, of zijn dienstmaagd, of zijn dienstknecht. Hij beschouwt een schoenpoetser als een nutteloos man die het wankelbare midden houdt tusscben een bedelaar en een kunste naar. God weet wat hij mist, behalve goed gepoetste schoenen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl