Historisch Archief 1877-1940
k
\\*
i<
'* sft ""*" H^
e roos van Vigo, of de
Spaansche schoenpoetser
Betreedt den Amsterdamschen Dam
met stoffige schoenen en ge betreedt
met stoffige schoenen de Kalverstraat,
al staat ge een kwartier voor het
grijze paleis, en al zijn het rijlaarzen.
Dit is een van vele heiilooze gevolgen
van den oorlog waarop nog nimmer
de aandacht gevestigd werd. Ik meen
echter den taohtigjarigen, die in
K jderland tot de heilzame oorlogen ge
rekend wordt en dien men, geljk elders
weer andere, in de pronkkast des vredes
bewaart en regelmitig van het stof
der eeuwen ontdoet. Maar ik wensch
thans niet te spreken vai het blinken
der nationale harnassen en slechts
over het niet blinken der nationale
schoenen. Laat ons op de kleine
steentjes blijven. Ik wensch slechts
vast te stellen dat, hadde Alva deze
gewesten niet voor den Coninck van
Hispangien verloren, het oversteken
van het Anaïterdamsche stadsplein en
het vertoeven voor het
Amsterdamsche paleis mat stoffige schoenen
heden ten dage niet mogelijk ware
geweest. Hoewel wij ook het Wilhel
mus gemist zouden hebben, maar
aangezien wij daarvan thans ten
hoogste het eerste vers nog kennen,
zou dit minder opvallen.
Een en ander, ik meen thans den
staat van ons schoeisel en geen
andere, is te wijten aan den invloed
van den tachtig jarigen oorlog op den
Nederlandsche schoenpoetser. Met alle
eerbied voor een ieder die in Nederland
schoenen poetst en voor den open
baren Nederlandschen schoenpoetser
in het bijzonder men kan niet
zeggen dat de gepoetste schoen ip
Nederland inderdaad in eere is, noch
dat de schoenpoetser een nationale
figuur is, een man die de beschaving
des lands op peil houdt, wat zeg ik, een
openbaar ceremoniemeester. Ontmoet
gij eenige der weinige Nederlandsche
schoenpoetsers, dan tikken zij aan
hun pet en gij gaat hun voorbij,
al was uw schoeisel wit van het stof
der eeuwen of beslijkt van een stort
regen uit de voorraadschuren des
hemels. De Nederlandsche schoen
poetser is een man bij wien men zijn
schoenen niet kan laten poetsen.
De Spaansche schoenpoetser is een
man bij wien men zijn schoenen niet
niet kan laten poetsen.
Om de historische volgorde te
bewaren bij deze vergelijkende studie
van twee beschavingen, zette ik mijn
eersten voet aan wal te Vigo, van
waar eens de Spaansche Armada
uitzeilde, wier vernietiging ook de
Nederlandsche schoenpoetserij te niet
deed, of liever gezegd, in den kiem
smoorde. En zoodra ik dien voet
'aan wal had en terwijl nauwelijks
het eerste Spaansche stof haar bruinen
glans bestoof, knielde er een Spanjaard
vóór mij en begon te poetsen. Men
door K. Araguez
had mij gewaarschuwd en ik zette
dus mijn tweeden voet aan wal en
zoo voorts. De Spaansche schoen
poetser zag mij na, het Spaansche
stof woei mij tegen. Ik liep eenigen
tijd spitsroeden tusschen twee rijen
lichtzinnige Spaansche palmen en
twee gelederen ernstige Spaansche
schoenpoetsers, die mij nazagen. Hier
na zeeg ik neer in de schaduw van
een palm en ik hief nauwelijks m\jn
eerste glas sherry in de rechter
hand of de nabijzijndste schoen
poetser hief mijn linkervoet in de
zijne en hij zag mij aan. Ik heb
dien blik later leeren kennen als de
Spaansche schoenpoetsersblik. Zij is
onwederstaanbaar. Zij dringt
rechtstreeksch door tot het geweten alwaar
zij een stem doet ontwaken die u
vermaant dat de mensch slechts
boven het gedierte des velds en het
wereldsche stof staat omdat zijn
schoeisel blinkt. En dus geschiedde
het dat ik mij een mensch voelde
en ja knikte. Een glans van eerlijke
vreugde overtoog het gelaat des
schoenpoetsers en ook de gelaten
der andere schoenpoetsers glansden
in een kring om ons heen, als ware de
eer van hun ambacht gered en een
barbaarsch vreemdeling bekeerd tot
de wetten des lands.
En inderdaad, zij glimlachten te
recht. Want van de vele onbekende
genietingen die Spanje biedt, reken
ik de echte sherry en het waarachtige
sehoenpoetsen in de eerste plaats.
* *
*
De Nederlandsche schoenpoetser
stoft u af, wrijft u in en wrijft u uit.
De Spaansche schoenpoetser blaast
u het stof van de voeten en waait
het daarna weg met een stofdoek en
ontdoet u vervolgens met een tweede
stofdoek van de resteerende korrels
stof. Geen dezer stofdoeken is zeer
schoon, maar het zijn ook slechts
stofdoeken. Hierna beziet hij uw
schoen van verre en van dichtbij,
strikt uw veter eleganter, beziet
het effect, strikt uw veter nog ele
ganter en werpt daarna een langen
blik op uw schoen, gelijk de beeld
houwer op het blanke marmerblok
waaruit hij Venus' glansrijke wel
vingen zal scheppen. Dan grijpt hij
bliksemsnel in zijn instrumentkast
tusschen ten minste een dozijn
flesschen en blikken en hierna openbaart
zich voor u een nieuw genoegen des
levens, hetgeen zeldzaam is. Mocht
gij het niet zeldzaam achten dan kent
gij er geen enkel en nimmer zult gij
dit beseffen. Ik meen dit van het
schoenpoetsen.
Zefiers, voorjaarswinden en
morgenzuchtjes streelen en omstoeien en
verkoelen uw voet; vochten, zalven,
pommaden en smeerselen balsemen
hem en tusschen wuivende en waaien
de doeken begint iets te glinsteren
en te glanzen en te weerschijnen.
zoozeer dat ge het niet meer als
onderdeel van u zelf erkent. Ge zit
op een witte wolk en uw voet geniet
zegeningen. Ge vergeet uw voet.
Ge vergeet u zelf geheel en al in
een eeuwige rust, die tenminste een
vol kwartier uurs aanhoudt. Hierna
klakt uw weldoener beneden in den
zefier aan uw linkervoet met zijn
tong en ziet u aan, en het tweede
kwartier begint rechts. Als ook dit
een eeuwigheid geduurd heeft zijt ge
vervuld met een diepe dankbaarheid.
Wanneer ge weder opstaat en
uw eenen edelsteenen voet voor den
anderen zet, vraagt ge u af of dit
uw schoenen zijn waarop ge loopt,
ja, of ge wel op uw eigen voeten
staat. En onwillekeurig kijkt ge
tersluiksch naar achteren of de
toovenaar u niet twee glinsterende
lichte vleugels aan iederen hiel gesmeed
heeft.
Diep onder den indruk betaalde
ik den schoenpoetser wat hij vroeg,
hoewel het viermaal te veel was.
Hij keek mij verbaasd aan, zag mijn
dankbaar gelaat en beduidde mij
dat dit slechts ten hoogste de prijs
voor n schoen was. Het was dwaas.
m%ar ik moest hem gelijk geven,
evenwel niet zonder hem te zeggen
dat het dwaas was dat ik hem gelijk
gaf. Hij knikte voldaan en ook de
kellner knikte voldaan en de voerman
van het ezelwagentje, die was komen
toezien en de andere schoenpoetsers
die hadden toegezien knikten vol
daan.
Hierna wenschte de schoenpoetser
mij rijkdom en goede reis tot in
lengte van jaren en ging heen, want
hij had zijn dagwerk volbracht on
het loon van zijn arbeid gebeurd.
Maar hierna keerde hij terug met twee
roode rozen die hij m'j aanbood.
Zelfs een Nederlander met Spaansch
gepoetste schoenen draagt geen twee
roode rozen in Vigo, op klaar-lichten
dag en de Spaansche hoffelijkheid
heeft haar wetten, dacht ik. Zoodat
ik hem wederom een der twee roode
rozen aanbood en wij beiden nogmaals
bogen en elkaar rijkdom en zoo voorts
wenschten. Aan alles komt einde.
En hierna begaf de schoenpoetser
zich inderdaad naar huis om te
rusten van zijn dagwerk. Maar de
roode roos stak hij in het
hoofdstel van het ezeltje. Wellicht, dacht
ik, zijn ook Spaansche
schoenpoetsersvrouwen jaloersch en van slecht
geloof. En zoo zag ik \igo met een
roode roos in het knoopsgat en droeg
het boerenezeltje dien dag eveneens
een roos, zij het achter het linker
oor en tegen de vliegen, hetgeen ik
in beide gevallen tot in de vezelen
mijns harten genoot, als zijnde deze
rozen kleine teekenen en bloesemen
van een zeer oude en bloeiende be
schaving.
Na dezen eersten heb ik vele
Spaansche schoenpoetsers leeren ken
nen en billijker, maar met niet minder
genoegen. Zij hebben mij met een
enkelen blik tot staan en tot zitten
gebracht wanneer ik mij vergeten
had en onwaardig stof aan mij droeg.
Zij hebben mij ontdekt op honderden
meters wanneer ik onwaardig was,
en zij hebben mij op honderden meters
niet aangezien, met geen enkelen
blik, wanneer ik blonk.
Ik heb hen aan den arbeid gezien,
glanzend van tevredenheid, met een
glans die slechts te vergelijken is
met die welke zij al glanzende schep
pen. Ik heb hen zien uitrusten op de
banken der breede wandelwegen, tien
op een rij, en twintig oogen gericht
op de smettelooze schoeiselparade
die hen voorbijtrok, hun trots en
hun glorie. Zij voerden stille en diep
zinnige gesprekken over snit en leder,
chroom- en kalfs- en box-calf- en
andere leeren, en onderwezen hun
jongeren in de magie van het ambacht.
Het leek mij, maar mijn Spaansch
kan mij parten spelen, dat deze voor
namelijk was dat het ambacht met
zooveel liefde beoefend moet worden
dat het werkstuk er een magische
glans door krijgt.
Ik zag hen slechts dan met iets
van wanhoop in het oog, wanneer
een andere schoenpoetser meer schoen
had te poetsen dan zij. zooals bijvoor
beeld wanneer een van hen een
officiersrijlaars onder handen had, ofte
wel de kans kreeg meesterwerk te
verrichten.In diergelijke gevallen staat
een stille kring van schoenpoetsers
om den poetsenden schoenpoetser
en ziet een uur lang toe hoe het
geschiedt, met hongerige en eer
biedige en droomerige blikken. Toen
ik dit gezien had heb ik het ideaal
van den Spaanschen schoenpoetser
beseft. Hij droomt van een paradijs
waarin de reus met de zevenmijls
laarzen stamgast is in het caféwaar
hij de eenige schoenpoetser is.
Het is de vraag of Nederlandsche
schoenpoetsers, en zoo ja, ooit zooiets
droomen. Ziedaar de heiilooze gevol
gen van den tachtigjarigen oorlog.
Ieder Nederlander poetst zijn eigen
schoenen, of zijn dienstmaagd, of zijn
dienstknecht. Hij beschouwt een
schoenpoetser als een nutteloos man
die het wankelbare midden houdt
tusscben een bedelaar en een kunste
naar. God weet wat hij mist, behalve
goed gepoetste schoenen.