De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 30 juli pagina 13

30 juli 1932 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

* Kinderfilms door L. J. Jordaan Cerhard Iiamprecht. ..Emll und seine Detective." Kembrandt Het publiek heeft van oudsher voor kinderrollen een zwak gehad, dat zich behoudens door een zekere verteedering niet altijd even goed ver klaren laat. Ik herinner mij hoe reeds in het antediluviaansche tijdperk der tooneeldraken kleine automaatjes van drie turven hoog in fluweelen pakjes en met gefriseerde lokken afgrijselijke boekenzinnetjes opdreunden en het succes van den daverendsten acteur met stukken sloegen. Lieden, die voor den aardigsten kwajongen slechts een emmer water of een oorveeg overhadden, snikten van ontroering, wanneer zoo'n klein delinquentje met een lijzig stemmetje vroeg: Hebt gaai maai niet meer lief, o faader?" en daarna stompzinnig of vijandig in de zaal staarde. Met veel andere tooneeltradities nam de film ook dit ietwat goedkoope soort kinderverteedering over en reeds de primitieve voor-oorlogsche Path en Gaumontproductie profiteerden rijkelijk van deze nimmer falende sentimentaliteitsprikkel. Op merkelijk was echter, dat men steeds werkte met het geromantiseerde kind. Evenals op de planken, die de wereld heeten te verbeelden, koos men voor de kinderrollen onveranderlijk de fluweelen en gefriseerde poppen, die van het werkelijke kind niets meer over hadden dan hun (overigens gerechtvaardigden !) afkeer van dit gedoe. Zooals het tooneelkind zijn ouwemannetjes-clausen moest afraffelen, zoo werd het filmkind gedwongen tot conventioneel-pathetische gebaartjes en de traditie had dermate ingevreten, dat men in deze naar geestige vertooning niets stuitends of belachelijks meer zag. Integendeel men aanvaardde het houterige product van sluwe exploitatie als een ideaal.... als een abstractie van kinderlijke aanvalligheid. Soms openbaarde zich in dit bedrijf het eenigszius griezelige wonder der vroegrijpe virtuositeit het psychologische monstrum, dat jeugdkenners van allerlei formaat op de meest uiteenloopende wijzen trachtten te verklaren. Reeds de oude Pathé-films brachten in den jeugdigen Bout-de-Zan een volmaakten histrion van zes jaar, die op de be grippen: overspel, bankroet en bedrog met ont stellende juistheid reageerde. Het publiek zat paf wanneer de juveniele wijsgeer, zijn moeder met den huisvriend en flagrant délit betrappend, de hand wanhopig op het hart legde, de oogen ten hemel sloeg, vervolgens afkeurend het hoofd schudde en tenslotte met verpletterenden nadruk naar de deur wees. En niemand dacht er aan Z. Ed. een gezond pak voor zijn fluweelen broek toe te wenschen en hem de straat op of naar school te sturen. Een late nabloei van dit filmphenomeen was niemand minder dan de beroemde Jackie Coogan. Gemoderniseerd en naar de groeiende realiteits begrippen gewijzigd.... dat spreekt vanzelf. Maar tenslotte was ook dit bleeke zwervertje met de groote zwarte droomoogen, de schilderachtige lompen en de navrante pathetiek in uitdrukking en gebaar, een geromantiseerd joggie, dat in wezen even ver van zijn leeftijdgenooten af stond als een wachtmeester der huzaren. Opgenomen in de verrukkelijke, irreëele droomfantasie, die The Kid" was, redde zich dit onwezenlijke kindmenschje nog van de banaliteit en de onnatuurlijke virtuositeit. De legende wil, dat Chaplin met Ooogan Sr. oneenigheid kreeg en om die reden het praemature genie liet vallen. Maar het is niet ?onwaarschijnlijk, dat de zuivere intuïtie van den Meester waarschuwde tegen een herhaling van het experiment. De fijne, gevoelige waarnemer Chaplin, die zoo precies wist wat een krijtende zuigeling of een argeloos jong hondje in de film waard was, kon niet blind zijn voor het gevaar dat een verdere exploitatie van deze wonderbaarlijke vroegrijpheid voor de frischheid van het object opleverde. In ieder geval daalde de jeugdige artist, nadat Chaplin hem had losgelaten, met ontstellende snelheid naar het niveau der Bout-de-Zin's, waar sentimenteele burgerjuffrouwen vette tranen plengen. Intusschen had de zich ontwikkelende film^die door de schoonheidszoekers zoo verwoed bestreden werd en zooveel schoonheid openbaarde, ook de schoonheid van het kind.... van het echte, waar achtige kind dan. . . . aan het licht gebracht. Wat het tooneel in al de eeuwen van zijn bestaan niet gelukt was, dat volbracht de film in luttele jaren: zij nam het kind op in haar verbeeldingswereld ! Niet door drillen en forceeren, maar door simpele, liefdevolle observatie. Het kind werd niet meer gedresseerd en gedwongen tot een nabootsing van gevoelens, die buiten zijn sfeer en mentaliteit vielen het werd aan zich zelf overgelaten en in zijn natuurlijke gestie waargenomen. Het werd van personnage. . . . motief ! In tal van groote films bleek de frissche argeloos heid van het kind als een in de vlucht gegrepen stuk leven verwerkt een ontroerende revelatie en een veelbeteekenend voorbeeld voor de ge speelde" karakters ! Wat zulk een tranche de vie kan doen bewees de overigens middelmatige film Das Lied vom Leben", waar de domineerende rol" van den zuigeling het geheel bijwijlen tot een sfeer van kristallen zuiverheid opvoert. Het kon niet anders of de ontdekking van het kind voor de film moest op zijn beurt weer leiden tot een of anderen vorm van exploitatie. De diepe indruk, die het door de camera geopenbaarde kind-motief bij het publiek achterliet, maakte de verleiding groot deze bron van succes verder aan te boren. En het was evenzeer onvermijdelijk, dat de zuiverheid en de onbevangenheid van het object bij dit proces een veer moesten laten. Er werden weer kinder-,,rollen" geschapen er werd weer een situatie gecreëerd het kind moest weer doen alsof. Maar een belangrijk ver schil met de vroegere dressuur was, dat men zich zorgvuldig wachtte de sujetten tot on kinderlijke dingen te dwingen. Integendeel men trachtte zooveel mogelijk het kind in zijn doen en laten intact te houden. Men liet het in zijn eigen omgeving, met zijn eigen taal spreken men kleedde het noch in het satyn van Little Lord Pauntleroy", noch in de romantische lompen van The Kid". Een meisje kon tenminste een ondeugend nest zijn met een kattestaartje en een snij-stemmetje. . . . een jongen een furieus voet baller met vuile knieën en zomersproeten. Aldus ontstond een compromis tusschen gearrangeerde realiteit en werkelijke onbevangenheid, dat zich met meerdere of mindere zwakke plekken uitste kend liet savoueeren, gelijk sindsdien vele kinder films bewezen. Een typisch voorbeeld van dit balanceeren op de grens van natuur en aangeleerdheid vertoont de film van Gerhard Lamprecht: Emil und seine Detective". Met de onbestemdheid, die tegen woordig vele kinderproducten kenmerkt, is het niet recht duidelijk of het geval voor de kinderen zelf is gedacht, dan wel ten genoege der ouderen ? werd gemaakt. In ieder geval blijkt het een werk, dat uitstekend door volwassenen kan worden genoten. Allereerst valt op, dat het kinder-element er met groote omzichtigheid en frappante gevoelig heid in wordt behandeld. Het gegeven zelf: de jongen, die door zijn moeder naar stad wordt gestuurd met 140 mark en in de trein van zijn geld beroofd, dit weer met hulp van een aantal kornuiten terug weet te krijgen gaat nergens boven de bevatting van het kind, noch buiten zijn gedachtensfeer. ledere jongen droomt wel eens, met de natuurlijke animositeit van zijn jaren, over een dergelijke triomf tegenover den eeuwig wijzeren en eeuwig beteren oudere. Wat de kinderen vooral aantrekkelijk maakt, is hun ongereptheid in kleeding en uiterlijk, maar vooral hun totale smetteloosheid van alle talent". Met uitzondering van het meisje, Pientje, die soms gevaarlijk aan den geaffecteerden kant blijft, schijnt de heele bende zóó van de straat opgenomen. Zelfs vertoonen de leden op bepaalde momenten een natuurlijke verlegenheid tegenover het apparaat, die warm voor hun echtheid pleit en die zeker oneindig bekoorlijker is, dan de gladde gewiekstheid van het jonge acteurtje. Vele malen echter is de reproductie van het stuk kinderleven van een treffende zuiverheid en ik denk hierbij met groote verteedering aan den goddelijken ernst van het Witte Paard" den Aimard-maniak, die nur Indianisch spricht". Zijn tirade in onvervalscht Indiaansch over den grooten Manitou met het leelijke, ^brutale maar_diep-ernstige Uit: Emil und seine Detective facie vlak naar de lens gekeerd, is van een kostelijken humor al zal die naar ik vrees, door jeugdige toeschouwers weinig geapprecieerd wor den. Voortreffelijk is ook de kleine Dinsdag" het bleeke, teere, maar groot-doende kereltje, dat wij allen in onze omgeving kennen. Zijn telefoneeren als Grosses Hauptquartier" met de verschillende estafetten is van een natuurgetrouw heid en argeloosheid, die tot groote bewonde ring dwingen. . . . voor den regiseeur dan, gode zij dank ! Behalve de met zoo groote habileteit gehanteerde kinderen, bevat de film nog verschillende andere verdienstelijke componenten. Zoo de zeer amusante episode in de spoorwegcoupé(een speciale krachttoer van Duitsche filmregisseurs !) met den levendigen en filmisch uitstekend verantwoorden inlasch der close-up's van de passagiers. Voorts de alleraardigste en fantastische droom, die in zijn gedurfdheid aan Cruze's Jazz" doet denken en tal van andere verdienstelijke momenten, die Lamprecht's Emil" tot een knappe en amusante film maken. Over n ding heb ik mij verwonderd en wel dat de manuscriptbewerker zich de voor de hand liggende wending heeft laten ont gaan, om tenslotte het heele geval als een droom voor te stellen en den knaap te laten ontwaken na den f eestelij ken intocht in zijn geboortedorp. De verrassing hadde een pakkend slot gevormd en de nu nogal erg onwaarschijnlijke oplossing met het gerekte laatste deel ware beter verant woord geweest. Maar enfin dit is misschien een kwestie van persoonlijk inzicht. Belangrijk blijft het voor treffelijke manoeuvreeren met het kindermateriaal, dat den weg van Bout-de-Zan via Jackio naar Emil, tot een verheugonden vooruitgang maakt. Jackie Coogan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl