De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 30 juli pagina 16

30 juli 1932 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Schilderkunst door A. Plasschaert De Groene Amsterdammer van 30 Juli 1932 No. 2878 Sted«Hjk Museum, Amsterdam. loevende Meester» Deze tentoonstelling geeft geen zeer bloeiende getuigenis van de tegenwoordige Hollandsche Kunst; zij is niet volledig; velen mis ik er, die haar hadden kunnen verleven digen. De reden daarvan is misschien ^ftfc'niet alle schilders, de wezentlijke individuen, zich wouden storen aan de Federatie (de gekleedejassen" onder de beeldende kunste,naars) en allicht is een ander geau , ,'tülgenis van de moeiten van het ontstaan dezer verzameling het uitf**S treden uit de jury van Jan Sluyters en het daar-na weer aanvaarden van zijn taak als jurylid op verzoek van het gemeentebestuur? Zulk uit- en * f weer binnen-gaan is een bewijs, dat U-"*" J^lüyters officieel is geworden ?... . Mej. van Regteren Altena is hier >4*"*" op haar gewone beschaafde wijze vertegenwoordigd, Lizzy Ansingh goed f'$tf* als portrettiste door een portret van v Fred. van Eeden, en op vrij groote ,^jwijze door haar werk: een bloem _^aan Sokrates. A. Asperslagh vertoont ^een invloed van Matthieu Wiegman, j^g, het stadsgezicht van Mr. Bakels is het gevoeligst in het saamgegroepeerd stadsdeel (grijzig) en onzuiver in het geel van de smeltende sneeuw op den voorgrond. Bauer vinden wij er niet opiumschuivers, Mej. van den Bergh met een Camelia. De Visschers van Willem van den Berg bleven constructief onder den invloed van Willem van Konijnenburg. Een over winnen van het schema schijnt Van den Berg nog steeds niet te gelukken, en een ietwat geven van zijn humor of eer ironie blijft tot zijn schaênog steeds achterwege. Cees Bolding's Schildersleerling is een goed schilde rijtje voor hem (de aandacht van dien leerling); ik noem Ouboter's Amaryllis, Pol Dom's stilleven, Dijk stra's teekening, Marianne Franken's Volkskind. Levendig genoeg zijn de twee portretten van Louis Hartz. Het zelfportret van Ket is zwakker dan zijn stilleven, maar geen van beide ^ hebben de bekoring van een teekening, ;?>' die ik eens van hem zag. Evenmin is de Hond van Kruyder van de kracht van zijn laatstgeziene werk, en te bizar ! Een stilleven van Mevr. * Iterson?Knoepfle herinnert aan het |> Werk der Amsterdamsche Joffers, het »A heeft ruimte en kleur (derammenas), terwijl het werk van Mej.. Dinah Kohnstamm hier te noemen blijkt. D^iwoorstelling op het werk van ggi Luyt is te methodisch gevormd, dat 551" verlamt de voorstelling, Oepts is ongelijk; Kamerlingh Onnes' portret ^L van Humme is afzonderlijk, beschaafd; .*? ,r, misschien lijkt zelf s het onbeteekenend handje van den voorgestelde. Het tiaakt van A. van der Plas beteekent iets; onmiddelijk meer belangrijk is Coba Ritsema door haar Jordaankind en door haar Bloemen. Altijd heeft haar kleur een diepen, zuiveren toon. Jreed-uit maar niet zóó innerlijk in <le kleur als zij, is Jacob Ritsema, Van Rhijn's zelfportret past in deze opsomming evenals Oldewelt's Geertje. Bij Roelands Koning is het rood van het baai? niet grijs genoeg met het overige mee. M. Monnikendam's Ve netiëhet is als een hel email, sonoor fts Hulshoff Pol's naakt (doet even aan Mevr. Robertsen denken); een pijnlijke historie is Schelfhout's zieke kind (het bewijst opnieuw de on echtheid van dezen schilder, het weinige gevoel); buiten gewoon zwak is Stheeman's portret door Mevr. Roland Holst-de Meester (had zij niets beters?) Seckel's werk is feitelijk een leegheid, een te zwakke naboot sing; van Mej. Spronck bestaan veel aardiger, beter schilderijtjes. Jan Sluyters heeft de eereplaats met zijn Badkamer, subtiel van kleur en met twee kinderportretten; Timmer's stil leven te Rotterdam verrast. Van Oharley Toorop domineeren de vrouwenfiguren (1931) als psycho logie gemakkelijk een matte zaal; haar Maasgezicht uit 1926, een bekend schilderij en eens het eigendom van Teixeira de Mattos, hervinden wij weer met genoegen. Een goed ouderwetsch schilderijtje is Mej. Wandscheer's Geldersen vrouwtje. Mevr. Westendorp?Osiecks Plein te Am sterdam besluit de lijst der opge merkte schilderijen. CJraphiseh werk Ook hier behoeven wij niet lang te zijn; op deze tentoonstelling waar te veel de scherpe kanten van het talent ontbreken, is te rijklijk het middel matige en gewone aanwezig. Eekman vinden wij losser dan meestal, na tuurlijker, in zijn Sif'sta op het land, Essers daarentegen schraler dan hem past. Van Gelder overwon Bresdin's invloed nog geenszins; levendig is Jan Jordens. Mesquita handhaaft zich gemakkelijk tegenover de rest; van D. Nijland verkies ik de voorstelling der Zeeuwsche Schorren. . . . De beeldhouwers behandel ik af zonderlijk, anders wordt de opsom ming te lang; ze zijn deze keer ruim vertegenwoordigd; een goed veertigtal. Aan het eind van deze opsomming is misschien een vraag te stellen. Wan neer wij zien, dat deze tentoonstel ling (een schifting op ruim twee duizend werken) een tentoonstelling heet van levende meesters, waar vonden de juryleden dan deze meesters en de levenden tusschen uit? Een gedeelte der schilders enz. onthield zich (school daar het leven, waren daar de meesters?); hier kan ik het zelden eens zijn met de betiteling van levend en van Meester. Integen deel, hier is meer de dood en meer de afwezigheid van het meesterschap. En zijn wij, in het algemeen, daaraan "u toe ? Isuac Israël» (Museum Kruller. I>en Haag) met IMrk Ni.jlaiKl. Schilderijen Inderdaad een groot verschil; zeker een tegenstelling ! Isaac Israëls, een natuurlijk bloesemen van de kleur, een snelle waarneming, een snel neerzetten, een snel voltooien, vanzelf gericht op de weergave van het levende, soms van de beweging, toch met veel meer psychologie van het portret doordat deze Israëls een beweegelijker, minder beperkt wezen bezit. Dirk Nijland : een be perkte, hardnekkige teekenaar met een bepaalden, burgelijken humor; een schilder /.onder diepen klank in de kleur, eer schraal daarin (dus niets van Pieter de Ilooch zooals verkeerdelijk wordt opgemerkt), een schilder met invloeden van Vincent in den vorm (zie de Diakones, enz.); in het portret psychologisch zwak, in de losse schildering minder ge lukkig, minder echt, minder persoon lijk; een Hollander als uit den tijd van de Camera Obscura, maar zonder de geestigheid van Beets, een type en een zoeker van kleinburgerlijke typen; feitelijk in alles (in zoo goed als alles) een stillevenschilder, door zijn hardnekkigheid afzonderlijk, om zijn geduld te loven. Wanneer ik Isaac Israëls en Dirk Nijland zóó in het algemeen tegenover heb gesteld, meen ik ieder zijn ver diensten te hebben gegeven en van zijn falen te hebben gerept. Een korte bespreking van de werken der ten toonstelling kan daarop geleidelijk volgen. Het werk van I. Israëls is vertegenwoordigd door de reeks, die gaat van 1883?1928. Uit 1883 is het bekende transport Kolonialen, waar de jonge Israëls bewees groote groepen te kunnen formeeren en waar de vroeg-verworven zekerheid en kunde een plotselinge belooning von den. Ook in het danshuis (pi. m. 95) is de vastheid der volumina nog een onderscheid met wat hij later zou willen: openheid en het doorspeeldzijn van lucht van het geheele gegeven. Het dienstmeisje (uit hetzelfde jaar?) heeft reeds dat behagen in het buiten licht, dat Israëls zoo ragzuiver zou kunnen weergeven, iets wat wij steeds missen bij Nijland. De kleur heeft dan dien bloesem reeds, die een essentieele eigenschap zou blijken te zijn; de lust tot het noteeren zelfs der luohtbeweging, is aanwezig. Wij vol gen dan de ontplooiing van den kunstenaar (wij missen een werk uit Indië). Wij zien de scènes. Isaac Israëls eigen; de figuurtjes uit Parijs, de midinettes, waarvan hij de praeciese geestigheid begreep; wij vinden de naakten, waarvan hij op gansch andere manier dan Breitner (minder grootsch, wel kleur-blank zuiver) een delicaat schilder was. Wij hebben daarnaast de studies van het licht in een vertrek; de portretten (zie dat van Mata Ilari of van een dame in zwart avondtoilet) waarvan hij in den allerlaatsten tijd ook zeer geslaagde maakt. (Patijn's portret, iets iro nisch, de niet vergeten beeltenis van Van Ogtrop). We zien hem als een schilder van vrouwenhoeden (wie overtrof hem daarin?); we herkennen in hem meer fransche voorgangers dan dat wij Hollandsche invloeden constateeren. Het werk van Isaac Israëls, den colorist, is altijd een genot voor den kleurgevoelige, al erkennen wij soms de te snelle opzet, waardoor te korten ontstaan, die bij langer bezien zouden hinderen. Maar het werk is steeds verfijnd, gratievol van ,,attouchement" zou ik willen schrijven, ironisch nu en dan; een natuurlijke bloei. De werken van Dirk Nijland zijn talrijker dan die van Isaac Israëls hier. Dat was te verwachten, en niet alleen, omdat zij kleiner zijn. De serie begint rnet het jaar 190(> en gaat onverstoord door tot 1932. Niet altijd zijn ze met het toenemen van de jaren beter geworden; het dak-gedoe uit Brussel bleef toch n van de meest-omhulde van licht. Natuurlijk vindt ge vele dingen, die op het water en wat daarbij hoort, betrekking hebben. Nijland is een imtcrkunter; de rivier en do daden. van het aannemerswerk trokken altijd zijn belangstelling. evengoed als de ..nuchtere" voorwerpen op het land. Van dit laatste toch is hij een nuchter stillevenschilder. In deze laatste dingen treft, gemiddeld, meer het geduld dan de schoonheid, soms zelfs is een kleur valsch (zie het rood in het haventje uit 1912). Wanneer wij hem nog nauwkeuriger moesten karakteriseeren, dan konden we zeggen, dat deze protestantsch ethische tee kenaar charme" ten eerste mist, zoo goed als altijd mist in zijn schrale nuchterheid. Hij kan een vorm niet vloeiend schilderen of hij wordt opper vlakkiger. Ge zoudt met andere woor den kunnen zeggen: hij is meer een karakter dan n, wiens ontroeringen tot schoonheid worden. Karakter heb ben dus bovenal zijn figuren; hij zoekt daar met wien hij zich eigen voelt; hij typeert zichzelf in de anderen (zie Rentenier, Loodsen, Vrouw Greeve, enz.) Een invloed van Vincent is bij sommigen dezer onmiskenbaar (zie ook Vrouw Greeve), een gebrek aan bouw dikwijls duidelijk in het werk. Het is te begrijpen uit het geduld, dat de factuur klein is, uit een massa kleine deelen bestaat. Maar deze schilder van Kuyper's kleine luyden wil soms een portret geven van zulken, die hem daarvan geen deel lijken. Wij vinden uit 1923 het portret van Mevrouw N. Het is psychisch niet voltooid; het heeft iets onhandigs en zakelijks als van een Zondagschilder. De actie van den geest was hem hier niet gegeven noch het bloeyen van een kleureschoon, wat ook een portret kan zijn. Er is geen gevoel genoeg, zooals in een ander opzicht zijn Kerkhof te Wieringen valsch en hard is van afwezigheid van gevoel. Fraaier en losser wou hij zijn in twee laatste portretten. Met zijn juist begrip van zaken heeft Dirk Nijland Feltkamp natuurlijk geschilderd, of liever willen schilderen, op zulken trant. Het is hem niet gelukt. Ge hebt meer dan vóór andere dingen (stillevens, waar in de schilder zich stiller kan vermeyen) bij zulk portret het gevoel van een onwillig-gaanden geest en van een niet gansch volg zaam schilderende hand. Ik kan zulke portretten dan ook ten eenen male niet waardeeren; wij zijn betere en schoonere gewend. Het beste van deze tentt opstelling, waar de kleur meer arm is dan sober, zijn voor ons de schilderijen met typen, enkele stillevens, schetsen naar water en landschap (zie b.v. het landschapje met spoorbaan 1909). Gemis aan ruimte vinden wij in vele, een uitgekniptheid. Wij vinden dezen schilder dus een afzonderlijke, met een voor keur van de kleine luyden, door-en door Hollandsen, (wat iets is !) maar zeker geen onzer groote schilders, zeker geen portrettist van belang; een geduldig dienaar der schilderkunst maar em dienaar, wien zij zelden kust ter schoonheid. Nieuwe uitgaven Leerboek der Theoretische Mechanica. Tweede deel, Iste Stuk. Dr. F. Schuit, Uilg. Mij A. H'. Sijthoff. Leiden. We kunnen ons bij de besprekingvan dit deel aansluiten bij hetgeen reeds gezegd is bij het verschijnen van het Ie deel. We beperken ons daarom tot een kort overzicht van den inhoud. Na een uitvoerige besprekingder axioma's der dynamica, wordt behandeld de levende kracht en potentieele energie van een materieel punt en ten slotte de levende kracht van een materieel stelsel alsmede de beweging van een dergelijk stelsel. "Uitgewerkte vraagstukken vullen het boek voortreffelijk aan. B.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl