Historisch Archief 1877-1940
18
De Groene Amsterdammer van 6 Augustus 1932
No. 2879
Godengesprekken
naar Luciaiius
III. DE NIEUWE BUTLER
Personen: Zeus (Jupitsr), Hera (Juno)
[Zeus en zijn vrouw Hera, beiden kinderen van Kronos en Rhea, hadden als schenker
en schenkster Hephaestus (Vulcanus) en Hebe in dienst. De laatste trouwde met Hercul2s
en wordt in de sagen na Homerus niet meer als schenkster genoemd. In haar plaats
komt de herder Ganymedes, beroemd om zijn schoonheid, door Zeus in adelaarsgedaante
geroofd, en onsterfelijk gemaakt. Als schadeloosstelling schonk Zeus zijn vader Tros
onsterfelijke paarden. Hephaestus. zoon van Hera en den wind, (volgens Hesiodes getrouwd
met de jongste der gratiën, Aglaia, in de Odyssee met Aphrodfte), heeft zijn smidse op
den Olympus. Toen hij, na door Zeus van den Olympus geworpen te zijn, weer boven
kwam en de zaal rondstrompelde, verhief zich volgens Homerus een onbluschbaar
(asbestos) gelach.]
H. Zeg, Zeus, ik moet eens even ernstig met je spreken.
Z. Zoo, heb ik weer te veel de meisjes nagekeken?
H. Neen, wat je daar beneden uitspookt, laat me koud.
Want wijzer wor' je nooit, al ben j' ook nog zoo oud.
Z. Ga door op dezen toon. Ik voel mij al geruster.
Maar oud? We zijn toch man en vrouw en broer en zuster'(
We schelen niet zooveel. H. Hou nou eens even stil.
Je hebt me zeer geërgerd door je laatste gril.
Z. Met Ganymedes? ff. Ja. Ben jij dan nooit tevreden?
De andre schepsels, die je naloopt daar beneden,
Krijg ik gelukkig nooit te zien; die laat je daar.
Maar wat verzin je nou? Verkleed als adelaar
Pak jij die jongen op, je zeult hem hier naar boven,
Geeft hem den godendrank, en, niemand zou 't gelooven,
Maakt hem onsterfelijk. Z. Wat zou dat, lieveling?
H. Een herdersjongen hoort niet in een godenkring.
Z. Wat ben jij ouderwetach! Jij bent te laat geboren.
H. Ik heb nog mijn gevoel van hoogheid niet verloren.
Z. Ik weet gezellig met de mensohen om te gaan.
H. Ik weet op welke plaats een god behoort te staan.
Z. Enfin, in elk geval, ik had een schenker noodig.
H. Dat ben 'k niet met je eens. Ik acht hem overbodig.
Ja, als jij niet geregeld zooveel menschen vroeg,
Dan hadden wij aan een bediende ruim genoeg;
We hebben er al twee; ze dienen, dunkt me, best. Dus
Je moest tevreden zijn met Hebe en Hephaestus.
Z. Hephaestus, wat, die kerel met die manke voet?
H. Moet jij hem dat verwijten? Nee maar die is goed.
Wie heeft hem indertijd d'Olympus afgesmeten?
Z. Dat was een aardigheid. Dat ben 'k allang vergeten.
H. Nou ik dan niet. Hij klom naar boven, moe en mank,
En diende dapper door, want ieder riep om drank.
'k Zie nog hoe moeilijk hij de zware kannen torste
Z. En bij het schenken op mijn schoone chiton morste.
H. Maar geen van al de goden toonde medelij,
En niemand was er, die een vriendelijk woordje zei.
Integendeel, als om hun lachlust bot te vieren,
Begonnen zij het onbedaarlijk uit te gieren.
En 't werd een algemeen homerisch hoongelach.
Z. Nou, 't was ook geen gezicht. Je wist niet wat je zag.
H. Toch kreeg hij, trots zijn voet, een vrouwtje uit d'élite.
Z. Wie is 't ook weer? Aglaia, hè? H. Neen, Aphrodite.
Z. Nou ja, daar is ie voor de wereld mee getrouwd,
Maar 't is bekend genoeg, dat die 't met Ares houdt.
H. Dat vind ik dan in hooge mate te betreuren.
Z. Ik zal de laatste zijn haar misstap goed te keuren,
Maar Ares is een nette, frissche jonge man.
Iets wat je van Hephaestus moeilijk zeggen kan.
Ik laat zijn voet nog daar, maar kijk eens naar zijn handen,
Zoo uit de smederij, zoo hier. Die zwarte randen
Ik kan je zeggen, dat mijn nektar mij niet smaakt.
Als hij mijn beker met zijn duim heeft aangeraakt.
H. Nu goed, als hij als smid niet altijd even schoon is,
Bedenk, dat hij hier kind in huis, en onze zoon is.
Z. Pardon. Niet onze zoon. Hij is van jou alleen.
H. En dat geef jij me na? O, wat intens gemeen!
Z. Neen. Op die punten ben ik moeilijk noch hardvochtig,
Ik vind zijn afkomst best. Alleen 'n beetje tochtig.
H. Hoe zoo? Z. Je kent toch die historie van je kind?
H. Ja, nou herinner 'k me. Zijn vader was de wind.
Z. Maar wat heb jij nu toch op Ganymedes tegen,
Dat ik hem met een list naar boven heb gekregen?
H. Och nee, dat niet. Maar vond zijn vader, Tros, dat goed?
Z. Ik deed, hetgeen een god in die gevallen doet,
Ik gaf hem een geschenk voor al zijn nakroost erflijk.
H. Wat dan? Z. Zes paarden, en die maakte ik onsterflijk.
En bovendien, ik had bedachtzaam overlegd:
We houden Hebe niet. H. Ze heeft al opgezegd.
Z. Dat had ik wel verwacht. H. 't Is waar, ze heeft verkeering.
Z Met wie? H. Met Hercules. Z. Dit strekke je tot leering,
Dat Jupiter ook wel eens iets verstandigs doet.
Een monument te Nuenen
Onze Ceteldoncksche correspondent
seint ons:
Op Zaterdag 30 Juli 1932 heeft te
midden van de lage, schilderachtige,
oude huisjes rond het dorpsplein
van Nuenen in de schaduw van een
groote linde een indrukwekkende
plechtigheid plaats gehad, waaraan
alle kunstkenners van het dorp deel
namen. Officieel is daar onthuld het
eenvoudige gedeiikteeken dat er de
herinnering levendig houdt aan Mr.
J. Baert de la Faille. Met dof romme
lende trommen waren er de eeuwen
oude gilden aangetreden, allereerst
het Gilde van het Heilig Kruis uit
Perken, met zijn geharnaste
ruitervaandrig, dan het vendelend
schuttersgilde van St. Maarten met de
wapperende pluimen op de hooge
hoeden, dan het zwendelend
Kunstkoopersgilde ..Oefening baart de la
Faille" voorgegaan door den heer
Otto Waeker aus Berlin, als zouaaf
te paard. Wij merkten verder op:
Mr. J. B. de la Faille uit Bloemendaal,
Mevrouw Kröller?Muller, den heer
H. P. Bremmer, den heer A. Cornelis
Veth, de heeren lïuinck en Scherjon,
Mr. Chester Dale uit New York.
Dr. H. Wiegersma uit Deurne. de
Burgemeester van Oeteldonck. e.a.
Op het grasveldje naast het
gedenkteeken plaatste zich dan Mr.
J. Baert de la Faille en op het spreek
gestoelte, om niet een ..Buergers van
Nuenen" zij n toespraak aan te vangen,
waarin hij releveerde hoe het gisteren
juist 21 jaren geleden was, dat hij
zijn eerste vergissing maakte inzake
het werk van een zekeren Van Oogh.
die hier in de pastorie leefde, aldus
Mr. J. B. de la Faille. om vervolgens
zijn figuur (het bekende !) nader te
bespreken. Spreker verklaarde dan
waarom het monument was uitge
voerd in een ruw gehouwen stuk
Beierschen zwerfsteen. Het geeft
den geest van spreker weer: armoede,
bescheidenheid, en zelfverloochening.
Met een door tranen verstikte stem
besloot Mr. de la Faille zijn toespraak:
..Burgers van Nuenen ! Mijn
gedenkteeken, dat aanstonds onthuld zal
worden, het errarische blok. zal u
het beeld mijns levens geven: Errare
humanum est !"
Mevrouw Kröller?Muller verricht
te de plechtigheid van de onthulling.
Toen het doek was weggevallen richtte
de Burgemeester zich tot de aanwezige
autoriteiten en belangstellenden om
te verklaren dat zijn gemeente het
De la Faille-monument aanvaardt met
gevoelens van dankbaarheid jegens
het comitéen van piëteit jegens den
man, die zijn leven heeft opgeofferd
aan zijn ideaal. Met een ..Burgers
van Nuenen. leve Meester Baqrt de
la Faille! Hij is een kei!" vol
tooide de Burgervader zijn rede.
De heer H. P. Bremmer schetste
dan in een gevoelige toespraak den
persoon van zijn collega, den kunst
kenner Mr. J. B. de la Faille, zooals
die de wegen van dit land afliep,
peinzende over zijn Standaard-werk
den Beredeneerden Catalogus van
Mr. J. B. de la Faille. die zich alle
vreugde ontzegde en zich schonk aan
den nood der op kunstkennis beluste
menschheid. Diep bewogen verklaarde
spreker: ware ik niet H. P. Bremmer,
ik zou wenschen J. B. de la Faille
te zijn.
De heer A. Cornelis Veth. bij ont
stentenis van den heer Herman
Robbers optredende namens het Be
stuur van de Vereeniging van Letter
kundigen, bracht hulde aan den
hoogstbegaafden kunstexpert Mr. J.
Baert de la Faille. De heer Veth
meende van deze plechtigheid gebruik
te moeten maken om in het openbaar
den heer De la Faille, die hem in de
gelegenheid heeft gesteld zijn. Cor
nelis Veth's meesterwerk ,,Schoon
Schip" te wrochten, persoonlijk te
bedanken. De heer Veth hield zich
voor een volgende gelegenheid aanbe
volen. De heeren Huynck en Scherjon
sloten zich bij dien wensch aan.
De lieer Chester Dale uit .
NewVork City sprak: ..Friends and
Countrymen of Nuenen ! Master de
la Faille is a honorable man. and h
is a big man ! We have in our
country also big men. But You have
the biggest man in the world.
Countryman of Nuenen, -take care
of him !".
Tot slot verklaarde de schilder
Dr. Henk Wiegersma. lid van het
Comité, dat men hier een man
huldigde, die niet begrepen werd en
ook zich zelf niet begreep. In korte
scherpe trekken het leven van Mr.
J. Baert de la Faille typeerende,
roemde spreker hem als den nieuwen
profeet der schilderkunst, als een
der eerste groote modernen, die
weldra te Deurne een echte Wieger
sma zal ontdekken, om deze later voor
valsch te verklaren en daarna
weelvoor echt te houden. Met een
..Meiischen van Nuenen, weet dat hij een
nobel man was, die zich onsterfelijk
blameerde'', besloot de heer Wiegersma
zijn met groote geestdrift uitgesproken
rede.
Diep onder den indruk van de
hem te beurt gevallen hulde dankte
de heer Mi'. J. B. de la Faille de
verschillende sprekers en de aanwe
zige belangstellenden in de fransche
taal: ..Bourgeois de Nuenen, un jour
j'ai dédiéil »iti (Joure fr'rance l'oeuvre
demavie. Désce moment je dédie eet
oeuvre iminortelle n mon daux
Nucncn ! ''
H. Een enkle keer. ja. Z. Kijk. dat geeft den burger moed.
Wij mannen zijn soms vee! voorzichtiger dan vrouwen;
Zoo zijn we vast voorzien, als Hebe straks gaat trouwen;
Nu hebben we een knecht, die bij de tafel past.
Verzorgde imgels heeft, en zich behoorlijk wascht.
H. Ik geef je toe. hij is een keurige bediende.
Maar op die punten ben ik taamlijk helderziende,
En ik vertrouw het niet. dat zoetlijke gezicht,
Knap personeel heeft dikwijls heel wat kwaad gesticht.
Z. Dat 's mooi gezegd. Is nu je booze bui bezworen:'
//. Ik leg me 'r maar bij neer. Z. Bravo ! Dat mag ik hooren.
De v red' is weergekeerd in 't goddelijk gezin.
Twee nektar. Ganymedes! .Schenk ons nog eens in.
CHAKIVAHirS
. f
',*,