De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 6 augustus pagina 5

6 augustus 1932 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2879 be Groene Amsterdammer v,an 6 Augustus 1932 Schilderkunst r 5f f ' fi: B U lier nu r. Den Haag. Modernen uit Den Haag en uit Wassenaar Een stil tentoonstellinkje in een stil zaaltje op een stillen achtermiddag. Heel stil. Maar toch met een verras sing ; het geheel wordt ons aangeboden onder den naam van de Haagsche Modernen, of liever als werk van eenige modernen uit den Haag en uit Was senaar. Als ik niet wist, dat de heer Liernur haast van een vegetarischen ernst was, dan zou ik een lichte scherts vermoeden. Maar dit vermoeden zou toch niet geheel-en-al gefundeerd zijn, want, hoewel vrij oud, zijn er enkelen hier, die toch modern" zijn in den zin van zaaklijk" dat is eenvoudiger gezegd realistisch. Natuurlijk zijn er ook verdedigers van de Idee bij. Hoewel deze allicht door den, ,Meester " op de uiterste hoflijkheid worden getracteerd, ziet hij ze misschien niet gansch voor vol van Zijn Idee aan. Maar ze zijn er; wie zou den Haag kunnen herkennen als schilder-cen trum, wanneer de vlag van de Idee niet van zijn ooievaarstoren hing? : Wij kunnen dus onze verrassing bij nader bezien niet als een blijvende verrassing beschouwen. Zij is vluchtig en een zaaklijkheid blijft (over). . . . Wanneer wij zeggen, dat hier niet alles boter-tot-den-boom, geestelijke boter tot den geestelijken boom is, dan hebben wij den aard der verras sing, die wij verder ondervonden, uit gedrukt. Menige teleurstelling hebben wij hier ,,opgeloopen". De eerste was die bij Bekman. Wij hebben gevoe liger en dieper werk gezien, en zelfs de litho's, die beter zijn dan de schil derijen hebben ons van deze meening niet genezen. Er is hier een duitsche invloed, dien wij, Hollanders, toch niet te veel moeten zoeken. De volgende, alphabetisch ten minste, is W. van den Berg. Ge begrijpt on middellijk als ge dit werk naast het vorige denkt, hoe veelzijdig, hoe geschakeerd de oogst van den heer Liernur was, en hoe stoutmoedig telkens anders, zijn verzamelde schil ders zijn. In niet te zware condensatie voelt ge bij Willem van den Berg de aanwezigheid van de Idee", of zooals ik dat altijd rechtschapener noem, de aanwezigheid van n Idee. Het werk van Van den Berg is een geconstrueerd werk; het geheim der mathesis is er in; het schema is primair en basis. Visschers, een chamaeleon, een purperkoet en por tretten en Maaiers zijn de onderwerpen, bedwongen door deze mathesis der Idee. Vindt ge bij Bekman het gevoel, de expressie te dik er op gelegd, bij Willem van den Berg triompheert de geest van Willem van Konijnen burg (twee Willem's) op uiterst be dachtzame wijs. Het werk is verzorgd geschilderd, maar niet zeer rijk aan levendigheid; misschien werd het weinige leven erin gehandicapt door den geest, of liever door den in een schema gestorven geest. Als te ver dragen werken noemen wij de Boer met blauwen kiel (Van den Berg dus concurreerende met Vincent) het oude vrouwtje en het landschap met den Oogst. Bekend zijn velen uwer de veel geprezen houtsneden van Jan Franken P-zoon. Ik ben het met deze loftuitingen gansch eens onder n voorbehoud: gaarne zag ik wat van dezen houtsnijder overbleef als wij de invloeden, enkele inwer kingen daaruit verwijderen konden. C. Kloos begint het buitenlicht te ondervinden; het gele strandpak is Amerika huldigt zijn oude strijders Teekening door A. C. Willink daarvan nog geen bizondere getuigenis. Beter is de ouvreuse in de bioskoop" (in het binnenlicht) en weer beter is als buitenlucht: het voorjaar. Ik mis in deze werken te veel den drang der noodzakelijkheid, het is of de heer Kloos zich voorstelde, ik wil eens schilderen zonder noodzakelijk heid. Plotseling erkennen wij weer de aanwezigheid der Idee in den pushball" waarom eenige ruiters tekeer gaan. Het is een soort illustratie als die van Bochussen, maar dan ganschelijk leeg, en in Luyt's tweede werk de Negerkoning" zien wij de Idee bijna tot een wandschildering herleid; hoe onstuimig kan de ver tolking der Idee zijn; bij Zeus, de zwarte koning, hoe geweldig is zijn aanval op het papier? Bij Chris de Moor mengelen zich, als olie en water, duitsche satyre en ethisch medelijden. Wij zouden moeten zeggen: hier gaat de tijd zwanger op zijn bekende wijs ! Dirk Nijland's litho's zijn vager dan zijn houtsneden dat zijn. De zachte steen maakte hem zoeter dan hij in de houtsneden is. Wij twijfelen nooit aan zijn ernst, maar hier toch wel aan zijn vorm ! Johan de Vries is weer zakelijk". Zijn werk is Hollandsen en van een dergelijke geestelijke diepte als dat van Dirk Nijland; alle problemen, die de geest van den burger bevatten kan en op kalme wijs bevat, worden hier zake lijk" geformuleerd; wij zien hier zelfs een beetje wijdheid in de niet-heftige landschappen Hugo Landheer, de expressionist", op welke wegen kwam hij tusschen dit gezelschap? Zijn expressionisme (is dat de omgeving?) verlisst hier de levendige somberheid, die het ken merkte ! Hij blijft echter de diepste hier in zijn zeilschepen" (een deco ratieve oplossing) en hoewel niet op zijn zuiverst, in het Kind" erkennen wij ook daar in de verte zijn wezen. . . . Wanneer wij (niemand verdenke onze bereidwilligheid en onzen ernst) difc geheel van Haagsche en Wasse naarder Modernen" nog eens als geheel overzien, dan bespeuren wij dat den Haag -f Wassenaar rijk is aan zakelijkheid en aan een Idee, aan ethischen drang en aan duitsche bitterheid. Gaarne zagen wij dit alles uit dieper geesten omhoog geschoten en met meer schilderlijke belangrijk heid. De Ooievaar is een tam dier; hij vischt op de vischmarkt. Reinbrandt. Inleiding tot de tentoonstelling. I. Rembrandt is de schilder der meiischen vut het Noorden; hij is met den Moor van Dashorst onze grootste schilder van menschen, dien wij tot nu toe bezitten. Hij is de psychologis-he schilder bij uitstek van dezen, onzen stam; dat beteekent, dat de vormen, waarmee toch de ziele-staten worden uitgedrukt, hem ten eerste be langrijk waren, totdat zijn duister innerlijk licht de beteekenis kreeg, die wij immer in hem waardeeren en tot dat zelfs zijn portretten meer beken tenissen werden van zijn inwendige moeiten en pijnen, tot zelfs zijn por tretten biographie werden van 't leven van Rembrandt's gemoed en niet ten eerste conterfeitsels van anderen. En hij is de schilder niet alleenvan den handelenden, geestelijk-handelenden hartstocht, terwijl de schilderijen van den Moor van Dashorst zijn de beeltenis van den pinnenden broedenden wil en zelfs kunnen worden tot verzwegen verlangen, ver zwegen begeerte, verzwegen wensch. Rembrandt is een tegenstelling tot de meesten onzer schilders; hij is geen stillevenschilder, hij zag de menschen niet als een bezield stilleven; het drama is thuis bij hem, al werd zijn drama stiller en stiller en al werd de vorm overwonnen door het licht; Rembrandt is de zeldzame, die niet anders te noemen is dan hij, die de zielsbeweging ervoer in zijn werken als geen ander onzer. De Moor van Das horst kon de schilder zijn den terug gehouden toorn, Titiaan die van den mannelijken open toorn; Rembrandt is bij deze twee de schilder van den woesten toorn, die handelt, maar die het gericht over dezen toorn achter zich voelt en weet te bestaan. Dat maakt hem daarom niet grooter dan Titiaan, maar het maakt hem ons meest eigen. Het maakt hem. ik heb het meer geschreven, verwant met een aantal scheppingen van Sliakespeare. Wij vinden bij Shakespeare ge stalten, die als zij tot schilderkunst waren geworden, tot Rembrandt's figuren zich verhielden als soortgenooten. als broeders en als gelijkelijk ge troffenen, gelijkelijk verontrusten, ge lijkelijk in zich zelf woelenden, gelijkelijken roependen, gelijkelijk door smart gebetenen. Het was dus onweerstaan baar te verwachten, dat Rembrandt zou behooren tot de schilders, die maar weinigen in zijn tijd volledig zouden verstaan, maar die in onzen tijd tot een meer verstane wezentlijkheid zou den worden: het was te begrijpen, dat de eerst nog triompheerende schilder voor zijn tijdgenooten niet meer de schilder zou kunnen blijven der def tige gezeten lieden, maar dat hij, ver eenzaamd door zijn grootheid, verla ten moest worden, om te rijpen in barnen en branden, tot een schilder, die meer een Doem leek dan een schoonheid. En zelfs in onzen tijd, hoe geschikt om hem te verstaan, hoevelen begrijpen hem, en zijn geen napraters van wat de weinigen iri hem verstaan? Voor de meesten toch nog is hij een veel besproken object en een verplicht bewijs van beschaving; fei telijk is hij weinig eenzamer geworden; feitelijk bleef hij buiten hun bereik, al kwam hij meer in opspraak, en werd meer reden tot gesprek, tot bespreking. Dat kon niet anders, en dat zal nooit anders kunnen. Hoe velen reiken nu tot zijn trots, want zijn eenzaamheid is een eenzaamheid vol trots; hoevelen vermoeden de diepten, waar hij gewond werd; hoevelen verdragen zijn pronk, den tooi der trotsche eenza men; hoevelen verdragen zijn vreug den, die hun onbetamelijk lijken; hoe velen heffen na zooveel pijnen het geschonden, geteisterd gezicht stout op tegenover de hen verwerpende mas sa; hoevelen zijn er die hem op zien doemen als een barsehe omwolkte kaap; hoevelen genaken tot den spheer van zijn innigheid en van zijn hevige zinnelijkheid.-' Rembrandt is de toomelooze onzer schilders. Nooit is dat beter te zien dan als ge ziet \\at xiju leerlingen maakten en wat zijn navolgers aan hem verknoeiden. PLASSCIÏAEKT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl