Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 13 Augustus 1932
No. 288
Schilderkunst
* l
RemhraiHlt. In het
RijksMuseuiii. II
Zijn innerlijk licht en donker werd
hem een manier, waarachter de span
ning verloren was; zijn voorstellingen,
die van binneïi-uit groeiden tot een ook
uiterlijk waarneembare gestalte, zij
werden bij de leerlingen leeg en een
technisch spel; zijn zinnelijkheid werd
een beleefdheid; zijn steeds vernieuw
de poging werd bij hen een gekunde
beschaving, een grammatika uit het
hoofd geleerd, waarachter noch het
hart bloedde nosh de trots steigerde,
noch de zinnen hartstochtelijk grepen;
zijn pronk werd tot stilleven-schilde
ring en bleef geen drama met de dra
matische gestalten mee. En zijn innig
heid verloor de woelende achtergrond
die haar een doorgaande ruimte gaf;
zijn innigheid werd zonder het haast
dierlijk-primaire, dat haar eeuwig
maakt; zijn rust werd zonder den
voorafgeganen storm.
Rembrandt's werk is geen
klaaropgesteld betoog; hij is niet
apollinisch; er is altijd een sohuilhoek, waar
een hartstocht schuilt; er is geen regen
boog over zijn schilderijen, geen glans,
die zon en weerkaatsend water is. Hij
ziet in de vrouw niet de praal van het
leven m?er, maar een verschijning,
waarin de dood opdaagt; in den ge
kwelde de sprakelooze. die toch be
kent; in de begeerde de gestalte zijner
begeerte. Ge zegt: zóó is hij niet altijd
en ge hebt gelijk. Maar als hij zóó
niet dikwijls genoeg was geweest, zou
den zijn menschen ons dan grooter
dan levensgroot zijn naar het gevoel,
grooter dan wij de meesten we'en ? . .. .
Ge zegt: zóó is hij niet altijd!
Rembrandthad de trage ontwikkeling van
den romantischen schilder, die in
levend licht zijn eij;en wezen tot wer
kelijkheid moest maken, tot
beschouwbre werkelijkheid.
Na deze inleiding, die Rembrandt's
algeni3en wezen tracht te bepalen,
dus dat waardoor hij ons roert, en
die ook dat wil bepalen waar en
waarom hij het grootst is, past als
vervolg een algemeene opmerking
omtrent de wijze waarop zijn werk
gehangen werd, en dus tot het publiek
opniexiw wordt gebracht. En ronduit
most ik zeggen, dat deze wijze van
tentoonstellen ons niet een verrukking
bracht, maar een teleurstelling. Ten
eerste mist het licht in deze zaal een
innigheid en geeft daardoor van
Rembrandt's omhulde schilderijen een
te kalen indruk. Voldoende verlicht
moet het werk zijn op een tentoon
stelling, maar niet zóó, dat het
werk verschraalt. Er is hier iets
essentieels aan Rembrandt ontnomen.
En allicht komt dat door nog iets
anders erbij. De fond, waartegen de
schilderijen hangen of de schilderijen
in. een te verwerpen mengeling met
de etsen, is een eigenaardig rood,
dat ongetwijfeld aan het werk groote
schaêdoet.. Ik heb mij afgevraagd
hoe de inrichters daar toch toe ge
komen zijn, en vond geen reden van
geldenden aard. Meenden zij, dat
een witten muur te hel was? Toch is
een witte muur het beste. Er is
daar geen spel, dat de kleuren der
schilderijen kan schennen en wij allen
wetgn hoe rijk een wit van een
gewitten muur is als fond. Ik ben dus
voor den witten muur achter de
schilderijen en voor een meer getem
perd licht, dat in plaats van te ver
armen, de stemming bezit of ver
wekt, die hier bovenal past. Ik ben
tsgen etssn en schilderijen door mal
kaar. PLASSCHAERT
I>e Kunstkelder. Spui. Amsterd.
Men kende in vroeger jaren in de
hoofdstad, en hier en daar zijn ze
nog wel, van die diverse
halfversoholen gezellige keldertjes, waar
temidden van uitdragers-artikelen en
a.l.Thande antiek, door de snuf f elende
liefhebbers soms aardige vondsten op
den kop werden getikt. Dingen van
werkelijke kunstwaarde kon men ei'
zoo nu en dan vanuit het halfduister
en de chaotische rommel voor den
dag halen. Voor velen had dit snuffelen
en dit ontdekken groote bekoring.
En misschien zuilen zij wel, als zulk
een keldertje gereorganiseerd werd
tot bona-fide, modern kunst- en
kunstnijverheids-handeltje vreezen,
dat nu alle aardigheid er af is. Maar
dat behoeft niet altijd het geval te
zijn! Zie b.v. het Kunstkeldertje
aan het Spui: de aardigheid is er
gebleven: in de sfeer, in de wijze
waarop men onverplicht, van straat
af, even binnen kan wippen.
Genoegelijk rondsnuffelen kan men er
ook nog, al behoeft men nu niet meer
moeizaam naar vondsten te zoeken
in schemerige hoeken. Men vindt er
moderne kunst en
kunstnvjverheidsproducten onder een gosde belichting
smaakvol uitgestald. Dit keer treft
men er naast fijnzinnig batik-werk,
rijk en beschaafd van kleur, van Fr
de Jong, fraai werk van de Metaal
gieterij Holland, en nog een aantal
andere, in den besten zin des woords
artistieke kunstnij verheidsproducten
(uit coromandelhout gesneden bakjes
van Cor Bishoff b.v.), grafisch werk
(gravures, droge naalden, enz.) van
den Limburger Levigne, die daarin
altijd iets smaakvol-décoratiefs weet
te bereiken, ook al voelt men dat hij
meestentijds al dadelijk aan den
arbeid ging onder inspiratie van
anderer werk (Japanners, Middeleeuwers,
Chagall, van wien men hier o.a.
een goed specimen van zijn ets-werk
aantreft, ook !) zonder zich veel tijd
te gunnen de eigen inspiratie af te
wachten. Tot zijn beste werk reken
ik zijn, met lichte aquareltoetsen
getinte penseelteekening van een
Badende Vrouw, juist omdat hij hierbij
het minst achter of om zich heen zag
. . . .Van den Larenschen beeldhou
wer Jan de Graaff is er een, plastisch
niet al te sterk, maar poëtisch gevoeld
meisjeskopje in terra cotta en een
collectie gevoelig gemodelleerde dier
figuurtjes.
Er is nog veel meer. Enkele
teekeningen van Paul Citroen; een ets van
Gerard Sluy ters.... Men snuffele !
Komertentoonstelliiis bij
Vecht, Amsterdam
De heer Kooistra die hier voor het
eerst aan een Amsterdamsche
tentoonstellingswand die mee telt, debu
teert, (ik weiger hem zoo maar met
,,TTIco" aan te spreken, alhoewel
hij me daartoe met zijn signatuur op
zijn doeken joviaal uitnoodigt !) zet
liefelijke (meerendeels naakte) meisjes
in ietwat paars-angehauchte land
schappen, met bloemen in de handen
en ook wel ha'f-verscholen achter
oerwoud-achtige varens voor ons neer.
Men zou dit ietwat zoetsappig idea
lisme voor een gewoon puberteits
verschijnsel kunnen houden dat van
zelf wel weer overgaat ware het
niet, dat er elementen in te onder
kennen vallen (die varens b.v. met
reminiscenties aan Rousseau Ie Dou
anier) die een pretentie van
naieviteit doen vreezen. Dat vooral maakt
de zaak, nog afgescheiden van het
feit dat er ook technisch het een en
ander valt in te halen, helaas iet of
wat verdacht.
Van der Heide heeft hier twee
vrouwelijke naakten (een liggend op
sofa met Perzisch kleed; een staand
in atelier) die smakelijk en prettig (en
lichtelijk impressionistisch, a la
.Breitner gedaan), nog geen vaste greep van
de meesterhand verraden.
Meer daarvan wordt men gewaar
in het achterorerliggend naakt van
Harmon Meui's. al herinnert men y.ich
van hem betere naakten (het zwarte
haar van deze vrouwenfiguur is wel
al te zeer zwarte verf gebleven b.v.).
Zijn twee Amsterdamsche stadsge
zichten reken ik niet tot zijn sterkste
werken, die ik nog altijd zoek onder
de, helaas niet vervolgde serie doeken
(Het Mé.'ier, De Spoorwegovergang.
Aan Wal) waarin bepaalde
meiischelijke situaties: ,.het zitten", ..het
wachten", ,.het oponthoud" raak en
geestig gekarakteriseerd werden.
Lau is vertegenwoordigd met een
aantal landschappen, in kleiner for
maat dan men gewoonlijk van hem
ziet, uit de door hem boven alles
geliefde streek achter de duinen bij
Schoorl. Hij gaat, zonder peuterig
te worden en zonder aan vaart te ver
liezen ook hier vrij ver in op de details,
zooals hij dat ook doet op zijn grootere
doeken, die ik prefereer, omdat de
romantische, de dramatische zwier,
die van zijn talent een wezenlijk
element is zich, naar het mij voorkomt
doe.r dit kleine formaat toch wel iets
geremd wordt.
In zijn diep- en lichtend gele
stroobloemen tegen oen donkergroenen ach
tergrond toont hij zich een knap
colorist.
Het coloristische spreekt ook voor
alles in stilleven van een tinnen schotel
met citroen-appel en peer van Jaap
Weijand. Bij hem, anders dan bij
Lau, die zich eerst geresigneerd over
geeft aan de natuurlijke kleur, op haar
ingaat om haar dan weer, geladen
met wat hij in zijn kunst te zeggen
heeft, in verhoogde potentie in het
werk terug te geven, wil dat
co'oristische dikwijls meer direct uitdruk
kingsmiddel zijn en krijgt het soms
iets van een experiment. Dit stil
leven ;;OLI men dan. zoo beschouwd
een geslaagde experiment-in-het groen
kunnen noemen. Zijn gebrandschil
derd glas-in-lood-raam met zes. twee
aan twee boven elkaar gelegen me
daillons gevuld met voorstellingen
uit het oude en nieuwe testament
(bestemd om in een particuliere
woning te worden geplaatst) zou men
eveneens een geslaagd
kleur-experiment in rood en blauw kunnen noe
men. Overigens houden de kleuren
van dit glasraam , geen verband met
de gewijde" voorstellingen; een rijke
versiering werd het en als zoodanig
is het dan ook waarschijnlijk door
den opdrachtgever bedoeld. (ieeti
devotioneel en schoon gebaar, wat
ten slotte toch het eigenlijke wezen
mag heeten van zulk een Kerk-raam.
Schwarz is goed vertegenwoordigd
met zijn, als in een snel voorbijgaan
zoowel in kleur als in actie even raak
gekarakteriseerde Haantjes-en
visohstilleven reet water en een bootje op
den achtergrond.
Grégoire. wiens beste kant men
indertijd bij Bnffa met de tentoon
stelling van zijn tempera-sclulderijen
van zijn Limburgse!! geboorteland
leerde kennen, is hier met twee van
dergelijke doeken mede zeer goed ver
tegenwoordigd. Zuiver, trouwhartig
naïef in de beste beteekenis van het
woord is dit werk. Buitengewoon
knap van stofuitdrukking is zijn
eveneens verklaard en zuivere stilleven
met het potje cactussen en twee appe
len op een matten stoel.
Xaninga en Sal Meijer's werk rekent
men wel tot de kunst der nieuwe
zakelijkheid. Voor zoover men die
nieuwe zakelijkheid identiek acht
met het ,,magisch realisme" beschouw
ik dat als niet juist. Het magische,
het Hnheimische, hot vreemde, als
uit het niets opkomende van de
nuchtere realiteit, voel ik in hun
werk niet. Werkelijkheidskunst is hier
misschien, zoo men dan al theoreti
sche termen moet gaan bezigen, een
beter woord. Meijer, elk steentje
apart weergevende gominiatuurde,
stukken bewondert men voor alles
als een schoon staal van een niet
Middeleeuwsche liefde en kunde be
dreven kunstnijverheid. Is het daarom
misschien ook. dat zijn sneeuwgezicht
op de A-damsche C).Z.-Kolk sterker
die Middeleeuwen oproept dan die
O.Z. Kolk in het huidige Amsterdam,
die van die eeuwen alleen nog maar
lichtelijk droomt, dat reaHter doet?
Van Xanninga, die minder streng
het kunstnijvere handhaaft en meer
..vrij" schilder is gebleven stel ik de
roze Rozen, tegen grijs, jutte-kleurig
fond boven zijn stilleven Mientjes
kast" en zijn Lente, een
huizenachterkantje met in de tuintjes wat arm
tierig bloeiende boompjes.
Moolhuijzen. Max Raedecker, Ci
troen en Bendien figureeren met een
of enkele werkjes, die niets nieuws
van hun talent vertellen.
Ook doen dat de drie doeken van
Ernst Leijden: een strandgezicht met
zee onder avondlicht dat het stilleven
van groote schelpen op den voorgrond
als het ware draagt; twee stukken
met wasbloemen onder glazen stolpen,
ook eigenlijk niet, al is het onderwerp
en ook hier en daar de opvatting voor
hem weer nieuw. Want wij weten reeds
hoe versiel Leijden's talent, dat zich
met ongelooflijk gemak naar verschil
lende richtingen kan wenden en in die
richtingen al aanstonds iets weet te
bereiken, is. Wij weten al lang hoe
gevaarlijk versiel het is. Gevaarlijk
omdat het verleiden kan de groote
successen op <)e. . . . kunstmarkt na
te loopen en de inkeer tot het vol
strekt eigene te verwaarlooy.en. Is
Leijden altijd aan die verleiding
ontkomen?....
A. E. VAX D EX TOL
Nieuwe Uitgaven
De structuur van het aesthetisch
a priori bij Kant. Inleiding tot de
kritik der asthetischen urteilskraft,
door Dr. D. Borthug. Van Gorcum
en Comp. X.V. Uitgevers, Assen.
D« Twaalf Staties, door And r
Peters. X.V. Boekh. Titg. Maatsch.
v/h. W. P. van Htockum en Zoon,
Den Haag 1982.
Het heilig edict van Keizer K wang
Hi.door P. Molman Jr. J. B. Wolters,
Groningen?Den Haag?Batavia.
de uitki
F
l
L
M
T
H
E
A
T
E
R
Dagelijks2.30,7.3O,9.3O
FILM EN MODERNE
MUZIEK
prinsengracht bij
de leidschestraat
telefoon 37460
k