De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 13 augustus pagina 4

13 augustus 1932 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 13 Augustus 1932 No. 2880 Dagboekbladen van Dr. Warhooft door Melis Stoke Teekcnlnecn «loor Harmscn van Bock. I>e vrouw en de mogendheden Er is geen volk ter wereld verklaarde Dr. Warhooft dat niet de vrouwen bemint, en deze drang is zelfs zoo sterk dat onderdanen van mo gendheden die in feilen strijd zijn over aard appelen, schoenen en steenkolen, niet ophouden elkander lief te hebben. Zoo hei inner ik mij een merkwaardig avontuur uit die droevige dagen toen Noorwegen en Portugal, twee landen die zoozeer op elkaar zijn aangewezen vooi' een aan genaam en vlot vriendschapsverkeer, gewikkeld waren in een heilloozen strijd. Woede en wrok was in de harten der vurige Portugeezen, die zich belemmerd zagen in den uitvoer van hun fonkelende wijnen naar Noor wegen dat zich op gronden van menschelijkheid verzette tegen de beneveling van den geest. En verontwaardiging en haat was in de harten der Nooren wier kostelijke stok- en andere visschen aan de kaden en in de stapelplaatsen verrotten konden doordat de Portugees zich, uit wraak, vergenoegde met zijne tonijnen en inktvisschen, en barrières opwierp tegen de Noorache visch. De strijd was lang en noodlottig, maar werd tenslotte door de Portugeezen gewonnen, toen in den loop der maanden bleek dat de Portugeesche wijn steeds beter werd door het ongebruikt en onuitgevoerd liggen in koele kelders, terwijl de Noorsche visch ontbond en bedierf in een afschuwelijken stank. Maar wij loopen op de historie vooruit, want de gebeurtenis die ik verhalen wil speelde zich af toen de wijn en de visch nog lagen opgeslagen in tamelijk gelijkvormige omstandigheden, en de gemoederen slechts verhit waren. Nimmer uitvoer zonder lakei Geen Noor passeerde een Portugees in Montmartre of hij wendde zich hooghartig af, en geen Noorsche vrouw kon, bij eenParijsche couturure, een donkeroogige Portugeesche passeeren zonder dat het geoefende oor van den aanwezige een gekners van tanden opving.... Ik zelf heb die blikken gezien en dat gekners gehoord in het New York Palace Hotel te Hoofd dorp in den Haarlemmermeer waar ik destijds mijn vacantie doorbracht. Onder het internationale publiek dat zich in dit hotel ophield bevond zich een Portugees van buitengewone schoonheid: een waarachtig repressentant van zijn volk, met onberispelijke scheiding en prachtige gesoigneerde nagels. Zijn flonkerende oogen lieten geen vrouw ongevoelig, zoomin de koele IJslandsche, die hier op haar huwelijksreis vertoefde als de Kussische Groothertogin die nimmer uitvoer in haar roeiboot zonder een lakei die den trotschen hazewindhond aan een zilveren keten hield. En in dit lustoord tusschen de molens eri het grazend vee was ook de Noorsche weduwe, me vrouw Smit, die het onnoemelijk vermogen, dat haar echtgenoot, de beroemde groothandelaar in balijnen, haar had nagelaten, besteedde in alle Palace Hotels van Europa. Mevrouw Smit was veertig jaar en beeldschoon. Haar aschblond haar was permanent geweven in golven die niet nalieten elk mannenhart in beroe ring te brengen. Oogenschijnlijk ging aij rustig en ingetogen haars weegs, maar wie in verholen oogenblikken den blik peilde, die als het Noorderlicht van onder hare wimpers uitschoot gevoelde zich als met n ruk verplaatst in het land der sagen, mythen en legenden. Helaas was er, tusschen deze beide menschen: den Portugees en de fiere Op een Lakenveldsche koe dochter der Vikings, een onoverbrugbare klove door den strijd die hunne vaderlanden verdeeld hield. Wanneer de Portugees in zijn roeiboot, spele varend in de Hoofdvaart, het schuitje passeerde waarop de weduwe Smit, uitgestrekt op de ge prepareerde huid van een Lakenveldsche koe, peinzend rondvoer, dan wendde hij de vurige blikken als toevallig naar een groep vredig grazend vee (wat weet het Hollandsen vee van den economischen strijd der mogendheden?) en mevrouw Smit hield de oogen neergeslagen en gevestigd op de regelen van een Franschen schrijver over liefde. . . . (ach, de liefde voor welke immers wijn wijn blijft en visch visch, van waar die ook afkom stig mogen zijn. . . .) Maar allengs, en dit verheugde mijn oude hart, bleek er tusschen deze beide physiek zoo bevoor rechte schepselen der natuur, iets krachtigers te zijn dan alle wijn en alle visch ter wereld. . . . Zoo nu en dan begonnen hun blikken elkander te ontmoeten. ... en ach. in den zijne lag niet het verwijt over zijn versmade wijn, en in de hare las men heel iets anders dan haat over haar af gewezen visch.... Zóó spreekt het hart; luider dan de stem d' r volkeren. En op zekeren avond, juist toen de ('ourrier de la Haarlemmeimeer, het steeds voortreffelijk ingelichte blad der badgasten, nieuwe telegrammen bracht over den wreederi strijd der beide volken, dreef, onder een zoet maanlicht, langs een dev zij vaarten n enkele sloep. ... en in die sloep speelde de Portugees, op een harp. de liederen die wijlen zijn moeder hem had geleerd aan het oor der beeldschoone vrouw uit het Noorden. . . . Van nu af aan zag men hen samen, en eens, toen ik haar wilde aanspreken om haar attent te maken op een winkelhaak in haar parasol, voegde ze mij smalend toe: Ha.... gij koele zoon van Nederland....", waaruit ik begreep dat haar hart voor immer was ontdooid door de zon van het Zuiden die door twee Portugeesche oogen, in haar ziel had geschenen. .. . En zelfs de slag met de parasol die ze mij, bij nader aandringen, op het achterhoofd had toegediend, deed mij niet de weldadige overweging vergeten dat hier twee harten elkander vrij van nationale naijver hadden gevonden. Drie dagen later had de enorme hotelbrand plaats die het New York Palace totaal vernielde en die Hoofddorp terugdrong naar de bescheiden plaats van een boerendorpje. . . . En in dien nacht, toen de vlammen raasden en elk een goed heenkomen zocht, geschiedde het wonder: op een trap zat weenend en door vlammen omgeven, de weduwe Smit met een effecten portefeuille en een bijoukist terneer. Zij riep om den Portugees, maar deze was, doof voor haar smeekbeden, bezig zijn smoking te redden voor het vuur. En of het nu de aanblik was van de effecten trommel, of die van de bijoukist ofwel die van de een koenen sprong treurige, door alles verlaten onbeschermde weduwe, ik weet het niet. maar ik g-reep ze alle drie en redde ze met een koenen sprong van de derde verdieping. . . . Ons naamkaartje, waarop thans de namen van haar en mij vereenigd staan, vormt het slot van deze kleine ariecdote. Maar de les die eruit te putten valt en die ik. uit vrees dat de Portugees nog eens zal komen opdagen, niet moe word te herhalen, is, dat toch en tenslotte de man uit bet Noorden betrouwbaarder is dan de vurige minnaar uit het Zuiden. . . . En met mij heeft de voormalige weduwe een ding geleerd: dat de strijd tusscheii mogendheden dieper ligt dan die tusschen twee harten, en dat visch en wijn slechts enkele der tallooze voorwendselen vormen tot den noodwendigen strijd der menschen. . . . Nieuwe Uitgaven Met de parasol Zuid-Amerika, door G. J. A. Mulder. Zutphen, W. C!. Thieme en Oie. Het voorhangsel gescheurd, door A. O. Dubois. Baarn. Hollandia-drukkerij, X.V. Willem T, Koning der Nederlanden, door Prof. Dr. H. T. Colenbrander. J. M. Meulenhoff. Uitg. Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl