Historisch Archief 1877-1940
18
De Groene Amsterdammer van 20 Augustus 1932
No. 2881
Godengesprekken
naar Lucianus
door Charivarius
V. DE HUISVRIEND
Personen: Zeus (Jupiter), Hera (Juno)
Ixion, een sterveling, op den Olympus genoodigd, maakte Hera het hof. Jupiter gat,
om hem te misleiden, een wolk haar vorm, maar toen hij, op aard teruggekeerd, desniet
temin snoefde, werd hij tot straf op het eeuwig wentelende rad in den Hades gebonden.
, .
t-*?*
H. Ik moet je zeggen, Zeus, je vraagt hier zooveel menschen,
Dat ik je wel eens wat kieskeuriger zou wensehen.
Z. Je draait er weer omheen. Zeg duidlijk, kort en goed,
Wie van de gasten 't deze keer ontgelden moet.
H. Ixion. Z. Die? Waarom? Die vin 'k juist zoo gezellig.
H. Wat te gezellig, Zeus. Z. Dat meen je niet. H. Ja stellig.
Z. Een huisvriend kan onmooglijk te gezellig zijn;
Hij is een vlot causeur', hij drinkt een goed glas wijn
H. Het valt mij zwaar, als vrouw, zoo alles uit te leggen. ...
Z. Geneer je niet. Spreek op. Wat heb je me te zeggen.
H. Welnu dan. Hier aan huis is heel wat bars gebeurd,
Maar dat een sterveling met ons, godinnen, flirt
Z. Met ons, godinnen? Wat? Je wilt toch niet beweren
H. Al is 't hem niet gelukt, hij wou 't dan toch probeeren.
Hij is zoover gegaan, en 'k wensch, dat jij het weet,
Dat hij me gisteren formeel een aanzoek deed.
Z. Dat is belachelijk. Daar moet 'k iets op verzinnen. . . .
Stil, Hera. Wacht, daar schiet me plotseling iets te binnen.
Wanneer hij weer begint, beneveld door den wijn,
Dan stel j' een toertje voor, al in die maneschijn.
H. Ik dank je hartelijk. Ik zou me Z. Stil nou even.
Ik zal een rose wolk jouw vorm en aanschijn geven;
Die gaat dan ergens in een donker hoekje staan,
En tijgt met hem op stap, bij 't schijnsel van de maan.
Dan vrijt hij met het voorwerp van zijn zielsverlangen,
Hij drukt je zacht de hand, hij knijpt je in de wangen
H. Mij? Z. Nou, je evenbeeld, dat is toch geen bezwaar?
Hij zucht, en knijpt zijn klamme vingers op mekaar!
Dan zal hij gauw genoeg tot de conclusie komen,
Dat Hera niet, maar dat hij zelf is ,,beetgenomen."
H. Ik vind je tooverkunsten meestal vrij banaal.
Maar 'k moet erkennen, deze vondst is geniaal.
Z. Goed. Ik ga gauw je kille beeltenis boetseeren.
H. Het waait nogal. Z. Dat 's waar. Ik zal den wind kalmeeren.
Elk briesje breekt je lijn, en 't materiaal is zacht.
Ga jij nu vast naar bed. Slaap lekker. H. ('oeienacht.
H. Goemorgen, Jupiter. Z. Van 't zelfde. Goed geslapen?
H. Best. Is Ixion weg, die boudste aller knapen?
Z. Hij is er met de noorderzon vandoor gegaan.
H. Waarheen? Z. Dat weet ik niet. Voor mijn part naar de maan.
Ik had me door Aurora tijdig laten wekken,
En kuierde wat rond, toen ik hem zag vertrekken.
H. Heeft ie nog wat gezegd? Z. "Welnee, hij schaamt zich dood.
Wel vond ik, dat hij zich opmerklijk dikwijls snoot.
H. Verkouwen, zeker. Z. Ja. Hij heeft 't zwaar te pakken.
Enfin, laat hem maar kalmpjes naar beneden zakken. . . .
Wat heb je? H. Och, ik maak me toch wat ongerust,
Dat hij beweren zal: ,,'k Heb Hera zelf gekust".
Z. Hoe krijg je 't in je hoofd, 't Was maar een wolk, dat weet je.
H. Maar een, die sprekend op mij leek, Zeus; dat vergeet je.
Als hij daar rondbazuint, in al zijn ijdelheid,
Dat ik het was, ben ik mijn reputatie kwijt.
Z. En ik. H. Jij ? Nou ! Z. Ja ik. Maar 't zal nog moeten blijken.
H. We zullen na 't ontbijt eens naar beneden kijken,
En hooren wat hij zegt. Z. Och, kijken kost geen geld,
Maar waarom ben je daar zoo hevig op gesteld?
Wat kan jou dat geklets van stervelingen schelen?
H. Ik wensch niet met mijn goeden naam te laten spelen.
Z. Dat 's ver beneden ons. Jij staat te hoog als vrouw,
En ik als echtgenoot waar werd oprechter trouw. . . .
H. Hm ! Z. Waarom hoest je? H. Ik? Omdat mijn keel me prikkelt.
Daar staat ie al. Z. Waar? H. Daar. In druk gesprek gewikkeld
Met van die zoogenaamde nette jongelui.
Z. Ik zal ze 's wat verfrisschen met een onweersbui.
Geef gauw wat bliksems, gauw ! Nou zal je ze 's zien schrikken.
H. Net mis. Z. Hoe komt dat nou? H. Je moet wat beter mikken.
Hier zijn er nog een paar. Nu zuiver aangelegd,
Want anders komt er weer geen bliksem van terecht. . . .
Weer mis. Ze lachen maar om wat hij zegt. Z. Geen wonder.
H. 'k Versta geen woord. Toe, hou nou op met dat gedonder.
Wat zegt ie daar? Z. Mij zegt: ,,'k Heb Hera zelf omarmd".
II. Zoo'n leugenaar ! Z. Hij heeft zich aan een wolk verwarmd.
Hoor, hoe hij snoeft en pocht, dat hij de eerste man is,
Die Hera heeft gekust, dat hij een Don Juan is.
Zooals er geen bestond, bestaat, of zal bestaan !
Neen. 'k Ben het met je eens. Zoo kan 't niet langer gaan.
Dat kunnen wij als oppergoden niet gedoogen.
]f. Wat een infaam verhaal ! Van a tot z gelogen.
Z. ,,Doordraaier" noemt hij zich ! Dat brengt m' op een idee.
Ik zal hem straffen. II. Zoo. Dat valt me van je mee.
Z. Doordraaien zal hij, ja, thans echter niet figuurlijk,
Maar in den waren zin. H. Je meent dat rad? Z. Natuurlijk.
Het eeuwig wentlend wiel. 77. Ik vin 't idee niet kwaad.
Z. Diep in den Mades ligt dat martelapparaat.
Tot eindeloos gedraai gedreven door de winden;
Daar laat ik hem met hand' en voeten vast op binden.
Zoo roll' hij rond en rond in woeste vaart. Hij kan
77. Hou op ! Beschrijf het niet. Ik wor d'r duizelig van.
Z. Hij kan, de borst beklemd, geen jammerklachten uiten,
Steeds wilder wordt zijn vaart. 77. Hu! Z. Door geen macht te
[stuiten....
Welnu, geliefde ga, is mijn beslissing goed?
77. 'k Vin 't zielig voor den man, maar 'k geef je toe, het moet.
Z. Laat dan de menschen uit Ixion's lijden leeren:
Hun zonden zelve wil ik wel eens excuseeren;
Ik ben niet crimineel, maar zwaar wordt hij bezocht,
Die op de zonden, die hij niet begaan heeft, pocht.
Wanneer U De Groene Amsterdammer"
aan uw vacantieadres ontvangt, wil ons dan bij
terugkeer op uw vast adres tijdig mededeeling
doen, opdat U het weekblad den
daaropvolgenden Zaterdag weder thuis ontvangt.
DE ADMINISTRATIE