Historisch Archief 1877-1940
16
De Groene Amsterdammer van 27 Augustus 1932
N o. 2882
Schilderkunst
Kritiek
Het is misschien niet ongepast, dat een kritikus
over schilderkunst enz. eens een artikel schrijft
over die kritiek. En zelfe, al zou het sommigen
ongepast lijken, dan zou ik het toch bestaan,
want wie met zulke sommigen" rekening begint
te houden, kan wel uitscheiden feitelijk met het
doen van zijn werk. Ten eerste moet de kritikus
zijn werk niet beschouwen als iets, dat hij er bij
kan" doen; dat is te veel nog de f out van de bespre
kingen in sommige bladen; een politicus,
misschien niet eenige aanleg voor die politiek,
lucht zich tevens als een after-dinner bezigheid
in het schrijven van beschouwingen. Het schrijven
van den kritikus moet voor den kritikus psycho
logische noodzaak zijn, anders missen zijn uitingen
den drang van het werkelijke en het accent, dat
overtuigen kan. De kritikus schrijft dus niet om
te overtuigen; hij overtuigt, omdat hij schrijven moet.
En wien zal hij overtuigen ? Het is n der gemakke
lijke uitdrukkingen, dat een kritiek steeds
rela.tief" is, steeds betrekkelijk is, steeds subjectief
is. Het is een van die dooddoeners, die alleen den
niet-nadenkend en een genoegen is. Te zeer weten
wij toch, dat alles betrekkelijk is, subjectief is
in de schoone kunsten, en schrijven is een der
schoone kunsten. De kritikus kan inderdaad niet
dieper noch hooger schrijven, dan hij zelf is,
evenals ieder ander schrijver. Dat is het subjectieve,
dat is het relatieve als bij ieder ander schrijver.
Maar ook hier wordt vergeten, dat het subjectieve
de allure kan krijgen van het objectieve, zelfs
wanneer de kritikus is niet van den eersten rang.
Hij toch kan reeds spreken voor zeer velen, in het
tegenwoordige en wat beter is voor velen in de
toekomst. Hij nadert dus steeds wanneer hij zuiver
is, zeer velen, die willig zijn overtuigd te worden,
die zelve sprakeloos (dat is hier: geen schrijvers)
toch wat zij ondervinden gaarne zich eigen willen
maken, door het tot bewustheid te maken, en dus
overhandigbaar. Maar psychologisch zuiver te
zijn is alleen niet genoeg voor den reëelen en vaar
digen kritikus. Hij moet natuurlijk het psycholo
gische in hem uiterst beweeglijk houden, zóó het
dat is, of uiterst beweeglijk maken, zóó hij dat
kan. Want vooral voor den schilderijenkiitikus
is zulks noodig, daar hij op de meeste tentoonstel
lingen telkens voor een andere persoonlijkheid
komt te staan en telkens een andere persoon
lijkheid moet zien. Hij moet dus een beweeglijke
psychologie bezitten; hij moet die eigen psycholo
gie zóó ver mogelijk uitbreiden, en zóó diep moge
lijk in beweging brengen. Hij mag zich daarom noch
aan het lijden noch aan het leeren noch aan de
vreugden onttrekken; hij moet geen sybariet van
het leven zijn; steeds moet zijn deelneming zóó
groot mogelijk zijn. Maar ook dat alles is niet
voldoende, zoodra hij schrijft over meer dan n
of twee dier kunstuitingen die de zijne zijn. Wij
kennen allen uitmuntenden scholieren vol geleerd
heid, die toch van een schilderij b.v. de wezentlijke
waarde niet ervaren, en ook die uitmuntende
schrijvers, litteratoren, die allerbedroevendste
oordeelen neerschreven b.v. over schilderkunst,
in een fonklend en roerend proza. De kritikus,
die dus over een uiting schrijft, die gebaseerd is
op een ander wezen en dus ook op een andere
techniek, dan zijn vak past, moet gevoelig zijn
voor de symbolen van dat andere vak"; hij
móet het gevoel hebben voor de geheimen van die
andere techniek, en wat zij toch beduiden, wil
hij van uit de kern b.v. het schilderij benaderen,
of het beeldhouwwerk. De'spraak dus der vo'.umina
of der kleuren moet in hem resonneeren en klin
kend mede-rijzen. Zonder dat is alle ijver en alle
psychologie toch hulpeloos, en zal zijn oordeel
nutteloos zijn, en verwarrend ! Hij toch moet het
aesthetische aesthetisch ten eerste naderen. Hoe
danig een werk, aesthetisch gegeven, aesthetisch
is voltooid, bepaalt zijn eeuwigheid. Vele
deitegenwoordige kritici naderen een werk van uit
velerlei vooroordeel, omdat zij het naar waarheid
niet zien. Wij kennen allo die beoordeelingen,
die van een tweedehandsch philosophie vol
noch als zoodanig waarde bezitten noch anderszins
gelden. De bladen zijn daarmee overvuld; de
besprekingen zijn zwaar als een slecht-gerezen deeg;
ze schijnen alleen velen echt, die het genot ook
in de keuken vinden in een degelijke onverteer
baarheid. Wij kennen nog andere beoordeelingen.
Het aesthetische is dan alleen van waarde als
het den tijd overwint ter eeuwigheid, als het
boven alle tijdelijke dogmata zijn bloesem heft;
als het het menschelijke, dat weerkeert, tot een
kristal telkens doet harden, onbrokkelbaar. Wij
zien in de vele artikelen vele verdoemingen,
gebaseerd op een overdreven glorificatie van het
tijdelijke in dezen tijd. Wij kennen die eenzijdig
heid, die pronkt met de gebonden kunsten, die
den vrijen den dood voorspelde, en nu zelf den dood
ziet naderen; wij kennen de eentonigheid van een
aantal beperkten, gebondenen, propheten, wier
grootste eigenschappen, de eklektische is en die
van geborneerdheid op de lagere school; wier
kracht van denken steeds bleef problematisch
en wier gevoel langzaam verstarde in een dorpschen
hoogmoed. Zij zijn het ook, die aan de kritische
bespreking allen scherts, alle voedzame
vroolijkheid, alle uitbundigheid, alle satyre willen ont
zeggen; zelven beperkt willen zij beperken en
verdragen alleen het beperkte; zij willen en zullen
doceeren van uit den preekstoel; het is verrassend
hoe theologisch doorzult Holland is. Deze zijn
misschien het grootste gevaar. Zij lijken op den
afgod: Eerbiedige Erust ! Zij zijn de Onvert
erbaren; de digestie d.er kritiek brengen zij in de war;
zij zijn dus nog verderfelijker dan de Onkundigen;
die doen ons slechts schateren; deze bazelen, zij
teemen. Er zijn nog andere beschouwingen; deze
zijn het allerwrangst. Zij zijn van die schrijvers,
die met zich zelf ontevreden en opnieuw uit wan
hoop hoogmoedig, niet bewonderen kunnen waarin
de andere hen overtrof; het zijn zij, die zichzelf
bevrijden willen en zich niet bevrijden kunnen....
Ge bespeurt hieruit, dat do kritikus een zuivere
gedrevene moet zijn, wil hij nuttig zijn, en dat hij
niet angstig moet daarbij voor zeer veel vijand
schap; hij blijft zich anders toch niet getrouw
en wordt dus on-zuiver ! En geloof ook niet de
zwaar-wichtigen, die moeilijk hun artikel kwijt
raken ! Er bestaat naast de gedragene eerbied,
ook een vroolijke eerbcid, er bestaat ook een harte
lijkheid jegens het schoon, en daarmee wordt het
tijd dat wij in Holland vertrouwd raken. Want
dat laat nog genoeg te wenschen over.
Ge kunt verzot zijn op de schoonheid: ge kunt
haar voortbrengselen in ieder vertrek willen,
langs de muren, in de handen, op den grond en
waar ook; bij eenig nadenken begrijpt ge, dat haar
voortreffelijkheid haar voorbestemt tot eenzaam
heid en tot een doel voor weinigen; tot een vreugde
vol spel van de uiterst beperkt in aantal zijnde
gevoeligen. De schoonheid-voor-velen is een wensch
(geworden); is een uitgestald en uitgesteld ideaal,
dat telkens nieuwen glans krijgt, wanneer de recht
vaardigheid in haar mildheid uitdeelt en aan het
uitdeelen gaat aan hen wien zij meent dat alles
werd onthouden. Maar de schoonheid is geen
deel ooit van allen: zij mist daardoor het element
eener uitdeelbare zaak; zij is nooit van nen
stand (bij haar is stand" onverschillig); zij is
dus geen object voor sociale rechtvaardigheid,
zooals bv. hygiëne, dat wel is. ...
En toch: het ideaal blijft uitgestald; het is een
eerbaar verlangen iedereen iets te geven. Als een
uiting van zulk verlangen zijn de litho's van
M. Wiegman, Colnot, Filarski en Jelle Troelstra
te bezien in de uitgave van M. Krak te Alkmaar
(ze kosten, de litho's, n gulden per stuk), liet is
een hernieuwde poging om de prutsplaten in vele
huiskamers te vervangen door, zooals de teekenaars
nieenen, betere platen. Natuurlijk meerien zij dat.
en is een poging in zulke richting te steunen,
maar benieuwd ben ik hoeveleri. voor wie deze
platen bestemd zijn (de beste zijn natuurlijk die
van M. Wiegman), zich enkele of een dor litho's
zullen afschaffen en tevens verwerpen wat er
hing en ook. maar aan een ander en verkeerd
ideaal, voldeed.
PLASSCIlAKirr
Conbïnc. Lotiron en Corneaii bij
Debois, Haarlem
Van de drie Franschen wier werk thans bij De
bois te Haarlem, te zien valt, is Othon Ooubine
ongetwijfeld de belangrijkste schilder, het sterkste
talent. De blonde charme* de teedere
atmosfeerdie zoowel zijn portretten als zijn landschappen,
bloemstukken en stillevens hebben zijn bij hem
niet vrucht van een verfijnde zinnelijkheid waarop
kleinere talenten zich dikwijls retireeren en waarin
dan een geestelijke vermoeidheid, een soort luxieuse
weemoed spreekt, maar zij zijn de uitingen van een
kunstenaar die. al schilderend, regelrecht het con
tact heeft weten te bewaren met de zuivere ont
roering die hem in zijn kinderjaren mensch en we
reld als een lichte speelsche poëzie deed ondergaan.
Hoevelen onder de modernen verloren niet dit con
tact om voor goed te verdwalen in de archa
seerende coquetterieën en de diepzinnige speculaties
van een verward aesthetisme die zooveel opgeld
doen (deden?) In zekeren zin zou men tegenover
dit werk staande kunnen spreken van een terug
gaan tot op de impressionisten: zou men. vooral
in verband met de wijze waarop alles in een ruimte
suggereerend, poëtisch licht gehuld staat, van
Corot kunnen spreken. Zoo deed dan b.v. ook A.
H. Martinie in zijn studie r,an dezen schilder ge
wijd. Toch is Coubine. hoezeer hij zich ook
telkenmaal gelijk de impressionisten geheel open geeft
aan de natuur, nooit een hartstochtelijk zwelger
in het natuurlijke (zooals een impressionist
puisang dikwijlf; werd), drijven zijn vormen niet weg
in het licht. Kr is in zijn vormgeving en compositie,
alhoewel hij ook naar die andere zijde nooit iets
nadrukkelijk onderstreept, een element van klas
siek stijlgevoel; (een stilleven als dat van peren
en citroenen of van appelen en een witten kan op
witten doek zijn van stelliger compositie en be
dachtzamer vormgeving dan een impressionist
ooit schiep).
Men voelt dit werk langzaam, m/'t voortdurende
handhaving van het evenwicht tusschen een (zinne
lijk) wegdrijven iu het licht en een verstart ing,
in een (z.g. gees-.telijke) vormeii-tucht, rijpen vanaf
het kleine primitieve stilleven (Les Bisquits) uit
den jeugdtijd tot de groote doorwerkte bloemstuk
ken van de laatste periode. Het wordt langzaam
aan voller en rijker en sterker: mw.r het blijft in
wezen dezelfde lichte speelsche poëzie van den
kinderlijken mensch. Kr zijn ongetwijfeld belang
rijker menschen die zich in de schilderkunst trach
ten te belijden. Weinigen echter wiens belijdenis
zoo zuiver bleef.
Kobert Lotiron die voornamelijk zijn ondel wer
pen aan de l'arijsche Seine-oevers \indt is in zijn
werk. om de woorden van «on Kransen criticus aan
te halen, inderdaad ..plus originale par la
spiritualitéque par Ie luxe materie!"." Vooral als men daar
bij nog opmerkt dat die eerste ..oiiginaliteit" toch
wel wat on-origineel veel aan CVzanne's
vormensynthese te danken heeft, ligt hieiin een goed stuk....
critiek !
Van Kugène Comau's werk. noem ik ten slot te
alleen nog het strandgezicht bij Boulogne sur
Meimet de scheepswerven op het tweede plan. Ken
v lot neergezet geval waarin het rood van een iii
aanbouw zijnd schip in de grondverf het ,,wel
aardig doet".
A. K. VAN DEN TOL
Tentoonstellingen
Kunstzaal A. Vecht, Amsterdam. Tentoonstel
ling moderne Nederlandsche schilders. Tot l Sep
tember.
? Kunstzalen Frans Buffa en Zonen, Amsterdam,
Amsterdamsche stadsgezichten door G. H. Breitner.
Tot l September.
Arti et Amicitiae, Amsterdamsche Stadsgezich
ten.
Rijksmuseum, Amsterdam.
Kembrandttentoonstelling. Tot 4 September.
Stedelijk Museum, Amsterdam. Hedendaagsche
Nederlandsche schilderkunst. Tot 4 September.
KUN STZ AAL
VAN LIER
DOORLOOPEND
TENTOONGESTELD
ROKIN 19«
AMSTERDAM
BEZ IC HT IG l NG V RIJ
KUNSTWERKEN VAN
JONGE HOLLANDSCHE
EN BUITENL. MEESTERS