De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 27 augustus pagina 2

27 augustus 1932 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 27 Augustus 1932 No. 2882 De vloek der verkeersvlegels door H. G. Cannegieter E* v t-. t Vi1 t K" »-t 1 *, Een afzonderlijke klasse misdadigers Er is geen lange toelichting noodig om de schaduwzijde van onze volmaakte verkeerstechniek in het licht te stellen. De ongevallenrubriek in de krant spreekt in dezen duidelijke taal. En in deze slachting sneuvelen wij allen mee, burgers en militairen, mannen, vrouwen en kinderen. Wordt het geen tijd, dat wij ook eens een pacifistischen krijgstocht gaan ondernemen tegen de stille, geniepige, ongeuniformeerde be lagers van het leven, die de verkeersmiddelen uit een soort van lugubere sportiviteit tot moordtuig zijn gaan misbruiken? Het gevaar, dat den bestrijder van dezen vijand bedreigt, is, dat men hem voor een reactionnair houdt, die niet meegaat met zijn tijd en uit puren angst voor de moderne cultuur naar de eeuw van de trekschuit terug wil. Laat ik, hoe over bodig dit beroep op de welwillendheid moge zijn, derhalve beginnen met te verklaren, dat ik een onvoorwaardelijk bewonderaar ben van de moderne techniek en de dankbaarheid zelf jegens de moder ne verkeersmiddelen. Niet alleen om hun grootere snelheid, snel heid is slechts een zeer betrekkelijk voordeel, maar vooral om hun meerdere veiligheid. De auto is veiliger dan het paard en het asfalt veiliger dan de zandweg met zijn kuilen en steenen. Men meene niet, dat verkeersongelukken vroeger tot de zeldzaamheden behoorden! Ik ben als kind groot gebracht op een dorp van 1200 inwoners, maar er ging geen dag voorbij, of er was wel een paard op hol. En bij de primitieve verlichting reden er meermalen des avonds wagens in 't water, waarbij de inzittenden soms verdronken. Mijn moeder en mijn zuster, die thans even rustig in een auto als thuis in haar stoel zitten, plachten in het rijtuig de handen samen te knijpen van angst. Veilig verkeer? Dit is een misleidende leuze. Het verkeer is veilig. De voertuigen zijn volmaakt, de wegen zijn volmaakt, de verkeersregelen zijn volmaakt. Er behoeft op den openbaren weg evenmin een ongeval te geschieden als op de spoorwegen. Men besteedt bij het probleem van de veilig heid te veel aandacht aan het verkeer en te weinig aandacht aan den eenigen factor, die de volmaakt heid door zijn onvolmaaktheid bederft. De strijd om de veiligheid betreft niet het verkeer maar den verkeersvlegel. Men is tegen den verkeersvlegel nog altijd te hoffelijk, men doorziet niet, dat hij een gecamou fleerde misdadiger is. Zijn de hier gebezigde termen te kras jegens menschen, die, behalve achter het stuur, hoogst achtenswaardige burgers zijn? Maar ook de misdadiger in politiek pleegt een achtenswaardig burger te zijn. De meeste moorden, diefstallen, oplichterijen en diverse schurkenstreken van anderen aard zijn spontane uitingen van onbeheerschte hartstocht of welover wogen toepassingen van onjuiste opvattingen. De misdadiger heeft ten slotte slechts n fout: dat hij een a-sociaal wezen is. Hij is niet zoozeer immoreel als a-sociaal. Het welzijn van een ander is een onbekende grootheid voor hem. Er bestaat maar een welzijn: het zijne. En als het welzijn van anderen dit Welzijn met een hoofdletter in den weg staat, dan moet die andere er aan gelooven. Precies zoo is het bij den verkeersvlegel ge steld. Alleen met dit onderscheid: dat bij hem niet de verzachtende omstandigheden pleiten, waarop andere misdadigers zich kunnen beroepen. Misdaad ontstaat vaak uit nood. Hartstocht, minnenijd, sexueele perversiteit, honger, maat schappelijke verdrukking, politiek fanatisme of godsdienstwaanzin, de angst van de kat, die beniuwde sprongen doet, het is ten slotte alles nog te verontschuldigen. Men kan het als zijn noodlot beschouwen, als slachtoffer van dergelijke voor den schuldige ernstige en onweerstaanbare mo tieven te moeten vallen. Maar de verkeersmisdaad kent een dergelijk noodlotsmotief niet. Bij de verkeersmisdaad is er een verbijsterende onevenredigheid tusschen de vreeselijke daad en het kinderachtig, kleinzielig motief. Daarom zijn verkeersmisdaden zooveel erger aan te rekenen dan de overige a-sociale ver grijpen. Waarom die lange dagelijksche lijst van dooden en verminkten? Omdat plurk A geen seconde geduld had om een ander voertuig, dat hierop recht had, den voorrang te verleenen. omdat poen B lak had aan de maximum-snelheid. omdat prooi C er nu eens aardigheid in had zijn voorgan ger in te halen en ploert D het niet nalaten kon een wedren aan te gaan met den electrischen trein. Scheldwoorden? Laten we niet te zachtzinnig zijn, wanneer we een bepaalde terminologie noodig hebben om gebeurtenissen en hun motieven in hun ware gedaante te demonstreeren. Onlangs heeft een algemeen om zijn bezadigdheid en gemoedelijkheid bemind kamerlid, dat zelfs geen vlieg kwaad kan doen. zijn verwoneleiing er over uitgesproken, dat men nog nooit, hier te lande althans, een verkeersmisdadiger gelyncht het-ft. Het geval, dat htm aanleiding tot deze op merking gaf, betrof een dame, die, hoewel ze nog slechts leerlinge was in het chauffeeren, zich op een druk punt tusschen de menigte hael ge waagd en door een onhandige manoeuvre een paar menschen gedood had. Laat men gerust /.eg gen: vermoord, en vermoord zonder het betrek keli.,k nog geldig motief van een moordenaar uit hartstocht erf nood. Wanneer ik met een revolver ga schijfschieten op de Groote Markt, sluit men mij op. Maar is een auto e>f motor niet even gevaarlijk speelgoed als een revolver? Het eenige middel om het verkoel' veilig te maken, is: de algemeene overtuiging te vestigen. dat het a-sociale gebruik van den weg misdaad is, erger miselaad. want minder gemotiveerd, dan andersoortige moord. Het eenige middel om het verkeer van zijn vloek te bevrijden, is: den ver keersvlegel onmogelijk te maken. Het onduldbare van den te-geiiwoordigen toe stand is. dat een klf-ine minderheid de massa op elen weg terroriseert. Het aantal \ erkeoi svlegels vormt slechts een miniem percent op he't aantal bona fide weggebruikers. Is het nu redelijk, dat de goeden het altijd weer met de kwaden moeten ontgelden? Want de bona-fide wegge bruiker wordt niet slechts als slachtoffer, maar ook als mdedeplichtige in de verkeersmisdaad betrokken. Hij verliest alle zekerheid en raakt op kritieke momenten zijn kalmte kwijt, wijl hij nooit weet. of hij met vriend of vijanel te doen heeft. Zal de ander de regelen van den weg in acht nemen of niet? Men geraakt ook hier weer in den noodlottigeii cirkel, welke eten e>orlog in stand houdt: de wisselwerking tusschen verelediging en aanval. Derhalve: wegverbeteiing goed, uitbreiding van de verkeersregelen uitmuntend, maar vóór alles noodig: het onschadelijk maken van den verkeers vlegel. Een spotter heeft er onlangs in een versje over geklaagd, dat. nu ook het voetpad door autopeds van geweldig kaliber wordt onveilig gemaakt, ook voor den mensch ge-lijk voor de katten de dakgoot het toevluchtsoord zal moete'Ti worden. Gelukkig zijn er nog menschen, die zich niet naar de dakgoot laten verdringen. Laten zij zich aaneensluiten, om den openbaren weg te heroveren, waarop zij als fatsoenlijk automobilist, als fat soenlijk fietser en als fatsoenlijk wandelaar toch e>p zijn minst evenveel recht hebben als de ver keersvlegels. De bestrijding van dezen vloek is in een zoo acuut stadium gekomen, dat geen wel denkend mensch zich daaraan langer onttrekken mag. Over de methode van elezeri strijd in een volgende bijdrage. Muziekgeschiedenis Percy A. Scholes. De geschiedenis der toon kunst. J. Philip Kruseman, den Haay.. Dr. K. Ph. Bernet Kempers, Muziekge schiedenis. W. L. en J. Brusse. Merkwaardig is het, zoo kort na elkaar, verschij nen ten onzent van boeken over muziekgeschiede nis, nadat men hier te lande vele jaren lang vol staan had met de buitenlandsche werken of op de buitenlandsche werken geïnspireerde bewerkingen.. Na de herziene tweede en derde drukken van Van Milligen's Ontwikkelingsgang der muziek" is Höweler's beknoptere, maar zeer duidelijke In leiding tot de muziekgeschiedenis" verschenen.. vrij spoedig daarop gevolgd door H. W. de Konde's. lijvig maar in zijn overladenheid niet heelemaal doelmatig ,,Overzicht der muziekgeschiedenis" (al heet het dan ..uit de praktijk" geboren). En thans de de>or Hutschenruyter bewerkte Geschie denis der toonkunst" van Percy Scholes .,voor con certbezoekers, gramophoon- en radio-hiisteraars"' en een Muziekgeschiedenis" van Dr. Bernet Kempers, privaatdocent in de muziekgeschiedenis. Krijgt men onwillekeurig niet het gevoel van een des Guten zuviel" op eenmaal? Laten wij er echter een teeken van een herleefde, ook bij het publiek herleefde belangstelling voor de toonkunstontwikkeling in zien en ons daarover verheugen. Want ongetwijfeld zal de vraag invloed gehad heb ben op het aanbod en wil ieder kiezen wat hem het beste mondt". Het zij zoo. De Engelschman is een praktisch aangelegd mensch en bovendien niet ontbloot van humor. Zoo begint Percy Scholes zijn muziekgeschiedenis voor het muziek liefhebbend publiek bij de vogels. Hij wijst er op. dat de vogels echter nog geen har monie der struiken" hebben voortgebracht en dat dit voor den muziek compemeerenelen mensch zou weg gelegd zijn. Maar de mensch was daarin aan de vogels verwant, dat hij met zijn physiologiscli instrument zijn stem. muziek begon te maken en dat hij deze eerste pogingen tot een uitingselrang met kunstmatig vervaardigde instrumenten heeft uitgebreid. Akkoord ! Kvenmin als de philosophie in de lucht hangt, maar begonnen is met een lust van den mensch om te philosopheeren, was er geen muziek geweest, zonder een muzikale uitingsdrang bij den mensch: de lust aan muziek. De beschou wer behoort de ontwikkeling der muziek dus wel degelijk als een psychologisch geval te bekijken en wil hij de noodzakelijkheid van deze ontwikke ling begrijpelijk maken, niet aan te vangen met de bewering: er was eens een toonsysteem en daarop begon de mensch muziek te maken. Veel eerder is dat toonsysteem uitvloeisel van een lang zamerhand tot groote ontwikkeling gekomen intel ligentie ten opzichte van het bruikbaar maken van rythme en klank binnen het gebied van bepaalde vastgestelde toonhoogten. De hedendaagsche mu ziekgeschiedenissen zien dat inderdaad ook in en nemen haar uitgangspunten zoo vroegtijdig mo gelijk, n.l. van de muziek vóór de Muziek. Hieraan is de ontwikkeling der muziek zoowel physiologisch als psychologisch gebonden en deze grondslagen werken, hoe zeel' ook ontkend of vergeten, zelfs nog door in wat men ..de absolute muziek" pleegt te noemen : evenmin als de philosophie is de muziek een Ding an sich". een rekensom of een wiskvinde. iets wat alleen de hersenen, of plechtiger gezegd. den geest aan gaat. Ik begrijp dan ook niet goed wat Dr. Kempers feitelijk gebracht heeft tot zijn methode zijn mu ziekgeschiedenis beschouwing in te deelen volgens de ruimten, waarvoor zij oorspronkelijk bestemd werd, voor de kerk. voor liet theater, voor de kleine en groote concertzaal. Zulks komt mij slechts voor als een der vele indeelingen, die men kan probeeren om de stof meer overzichtelijk te maken, maar zij gaat ten opzichte van den ontwikkelingsgang der muziek van niets icezenlijks uit, hoogstens zou men er een poging in kunnen zien er een bijdrage voor de sociale ontwikkeling der muziek mee te leveren. Doch bedoelt Dr. Kempers dit? Aanvaardt men zijn methode eenmaal tot sy steem verheven dan kan men vrede hebben met wat hij er mee tot stand bracht. Zijn boek is niet zonder levendigheid, al worden er, zooals onver mijdelijk in alle boeken over hooge kunst" vaak verheven woorden aangewend, die in de plaats staan voor de betere, die men niet kon vinden.. Maar het klinkt goed en stemt ernstig, wat voor vele menschen nu eenmaal onafscheidelijk is van degelijkheid. CONSTANT VAN WESSEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl