Historisch Archief 1877-1940
No. 2882
De Groene Amsterdammer van 27 Augustus 1932
Dramatische kroniek
door- Henrik Scholte
Tri-koning door B. van Vlijm o n
l!
SB.*
,,De Kellnerin
Schouwburg
in den Plantage
Het volkstooneel is altijd een zonderlinge ge
schiedenis geweest. Als het even buiten het
officieele gezichtsveld lag, manifesteerde het zijn
roerige aanwezigheid. Als men er recht naar keek,
was het weggestoven als een troep
demonstreerende kwajongens voor een gummistok. Deze
laatste vergelijking gaat natuurlijk mank, want
in zijn goeien tijd was het volkstooneel juist de
knuppel in ons tooneel en de demonstreerende
kwajongens zetelden maar al te vaak op het
officieele Leidscheplein.
Het volkstooneel heeft rijke dagen gekend, toen
de tweede criticus van de krant er nog heen ging
en er ongeteekende recensies onder Uitgaan" of
een soortgelijke rubriek van kleingoed verschenen.
Het publiek was samengesteld uit de Eilanden en
de Jordaan, Rapenburg, de Pijp en de
Kinkerfouurt. De theatertrams daar waren lijn 7 en lijn
13, de plaatsen waren goedkoop, de schouwburg
taduuk, het bier slecht, maar het tooneel goed en
hartig, of om het met een veelgesmade uitdrukking
te zeggen van vleesch en bloed".
Toen werd het, in de laatste dagen dat
Elsensohn en Bouber, Timrott en Anny Verhulst er
samen waren, ook officieel ontdekt. Door een en
thousiaste pers, door een vriendelijk stadsbestuur,
door het publiek. Het blijft een vraag of deze
liefde uit den grond van het hart of uit teleurstel
ling aangaande de z.g. eersteklas-etablissementen
ontstond. Het resultaat bleef in elk geval gelijk,
men volgde den onvermij delij ken weg van de
volksschouwburgen in Berlijn eh Weenen; men
speelde langzamerhand niet meer voor zijn eigen
publiek, dat trouwens bioskoopwaarts begon te
trekken, men speelde Voor de nette menschen,
wier auto's in de Franschelaan geschaard stonden.
Men raakte toen ook op hot tooneel al heel gauw
<le kluts kwijt, afgezien nog van de.
personeelmutaties, die in elk gezelschap van tijd tot tijd plegen
voor te vallen. Men zocht houvast in de contramine.
in twee dingen, waarin men het wel zeer positief
niet gevonden heeft: nu eens in het kleinburger
lijke tooneelnaturalisme. dat alleen nog maai- in
de provincie opgeld deed, dan weer in J. et politiek
tooneel, dat van lichtroodtn huize nu ook
niet bepaald een l'iscator Amstelodamensis ople
veren kon.
Het heeft echter zijn nut gehad, deze teleurstel
ling' van eenige dagen. Met het doodgewone en
goed-doode naturalisme ving men bot, met het
makke on doctrinaire, niet echter wezenlijk
bezielde propagandatooiieel eveneens. Het publiek van
alle slag bleet' than? weg, behalve een troepje
dieliard -partijgangers, die er een Groot Volkstoo
neel" (hunner wereld) van probeerden te maken.
Te hunnen behoeve heeft zich echter thans een
gedeelte van het vroegere Ensemble Bouber afge
scheiden om zuiver politiek tooneel, op min of
meer besloten gezelschappen en vooral een verpo
litiekte radio berekend, te gaan spelen; en men mag
voor dezulken slechts hopen, dat zij nog iets meer
weten te doen dan programmapunten en brochure
leuzen in levende beelden om te zetten. Aan den
anderen kant drijft echter ongemerkt juist het oude
element volkstooneel, dat uiteenlag, weer bij el
kaar. Men ziet weer op de plankeu Herman en Aaf
Bouber met Annie Verhulst, samen spelen en zoo
de vurige en overtuigde Kmil Timrott er helaas
niet meer is, dan zijn er toch naamgenooten en
familieleden. Achter dezen wordt de stoere scha
duw van Elsensohn weer zichtbaar, voorloopig nog
slechts als schrijver van het soort stukken, waar
dit tooneel het van hebben moet. Maar misschien
mag men verwachten, dat hij op deze oude wrakke
planken, waar echter nog zoo voortreffelijk vuur
uit geslagen kan worden, toch nog eens weer op
treedt. Hij hoort er thuis en men heeft hem uoodig.
Ook in dit laatste stuk, dat hij voor het Ensemble
Bouber schreef, bleef er een zeemansrol, waarin
rnen hem al zag steken, onbezet en uitnoodigend
wachten.
* *
*
Het was overigens dit keer niet de eereavond
voor Elsensohn, den schrijver. Verleden jaar om
dezen tijd schreef hij een veel beter, hartelijker en
voller stuk, het ging over teringlijden en er werd
daardoor rijkelijk veel bij gehuild. Maar er zat gloed
in het betoog, hart in het conflict en rijk en gul
talent in den dialoog. Het heette Annie" en het
was voor Annie Verhulst geschreven. Maar Annie
Verhulst speelde toen ergens anders een graadje
officieeier en Hetty Beek kreeg de rol. Zij speelde
weliswaar dat de stukken er af vlogen en ik herin
ner me, dat ik zelden een actrice zoo totaal uitge
put den dank van het publiek in ontvangst zag
nemen. Maar er mankeerde toch iets aan, de natuur
en het dramatisch volume. Er is er van het soort
van Annie Verhulst misschien ook maar een in ons
land.
Thans droeg zij een stuk, dat misschien eveneens
voor haar geschreven was, maar dan toch alleen
maar de opzet van een stuk en niet de
vleeschelijkheid van het drama zelf in zich had. Alle elementen
voor het volksstuk waren er, en dikop. Er werd
gedreigd, gevochten en gestoken. Er kwam van
een lunchroom en een kroeg, van het rosse leven
en Engelsche Fie in voor en het laatste bedrijf
heette zooals het betaamt Eind Goed, Alles Goed"
Maar Elsensohn had het zich wel wat erg gemakke
lijk gemaakt. Eerste en laatste bedrijf waren nog
een beetje uitgewerkt, het ging daar om menschen,
volksvrouwen en kletsmajoren, die over de
havelooze veranda's van de achterkanten van
volkshuizen hingen, het kleurde met een enkel woord het
leven van juffrouw Die tegenover dat van Juf
frouw Die, het knetterde vuurwerk en de zaal
joelde. Misschien dat Bouber, die als mede-auteur
op het affiche stond, hier nog wel het een en ander
in de melk gebrokkeld heeft, als regisseur had hij
van dit stukje buurtleven in elk geval alle eer.
Het werd echter ondanks het stuk de eere- ,
avond van Annie Verhulst. Wat er niet in de rol 'i
lag, speelde zij et' toch doorheen, zij speelde om en
over de woorden heen, men hoorde die woorden
haast niet meer. maar men zag haar en men ge
loofde in haar. Een zeldzaam rijk spel van geladen
heid en oerinstincten, dat zoo maar lijnrecht in deri
toeschouwer doordrong alsof liet niet meer gemaakt
werd. maar vanzelf ontstond, alsof er geleden en
geleefd werd in het eigen leven. Als ik
naga wat er in het vierde bedrijf gebeurde,
dan is het niet meer dan een denderende
mop van Aaf Bouberg als Kiigelsche Fie.
die zoo kwasi onschuldig over het voet
licht gebracht werd. dat de zaal er van
opjuichte en haar zoo maar mUdenin een
ovatie bracht; en verder een messteek.
Toen Annie Verhuist die toebracht. MY/S dat een
messteek. Het was een van de groote momenten
van tooneel. die bezeten drift, die opgejaagde
angst en dat gemartelde grijpen van haar handen.
Het wa.s eindelijk weer 'eens de Annie
Verhulst van Zeemansvrouwen," een van de
actrices voor wie ik op ons tooneel het diepste
respect heb, niet om wat zij in den vorm van
een getruqueerde illusie technisch kan, maar om
wat zij avond aan avond aan den lijve schijnt
te ondergaan. Niet voor niets waren er dien avond
van de première een paar ervaren en cynische
tooneelrotten, die toch zoo'n beetje beduusd en
raar de hellende koffiekamer langs schoven. Kr
was weer eens.... van .Tetje gegeven.
Nu mag wel vermeld worden, dat ook de anderen
werk van den ouden stempel leverden en meer uit
hun rollen haalden dan er in zat. Zoo'n Engelsche
Fie van Aaf Bouber zeilde het tooneel op met een
krullebos en een paar hoogrood*! en toch verlepte
koonen. dat men er op zou durven zweren, dat deze
vrouw meer te vertellen had dan zij in haar
scliamelen tekst kon zeggen. And révan Dijk heeft lang
zamerhand dat duistere en bijtende gekregen, dat
hem voor dit soort ploertenrollen zoo geschikt
maakt, juist omdat hij daarbij een gezicht als een
filmheld heuft. Hij weet nu eenmaal dat de ondank
bare rol van den man dien men met plezier zou
willen vermoorden, ook gespeeld moet worden eri
htj doet het goed. in dit soort zelfs onverbeterlijk.
Er waren voorts, in de anocdotische versioiing van
het eerste en het laatste bedrijf, een paar pracht
van huisschommels in de weer. onder aanvoering
De Kellnerin"
van Mien Erfmann, die eveneens in deze sfeer voor
treffelijke dingen kan presteeren. Er was tenslotte
een zeeman, maar 'n halve zeeman, een soort ven
kok, die het aan boord wel niet al te gemakkelijk
zal hebben gehad en met zoo'n gouden hart dan
ook beter een zaakje aan land zou kunnen begin
nen, een rol waar Bouber een ietwat timide karak
ter aan had gegeven. Elsensohn had vroeger het
privilege van zulk soort rollen, die de zee. de
goedaardigheid en de centen mee naar binnen
schenen te brengen, Bouber was altijd meer de
zotte en de zatte Lodewijk, het een of ander mira
culeuze straattype, dat nu in dit stuk mankeerde
en toch de fantastische kleur aan het ietwat som
bere geheel had kunnen geven. Tenzij men John
Timrott er voor nam, die in een kroegscène als
Arabische kleedjeskoopman kwam binnen ginne
gappen op een manier, dat men meende, Afrika te
houren spreken. Ook hem had men gaarne een
groot er aandeel in den gang van het geheel gegund.
Alles bij elkaar was er toch weer een vlaag van
waarachtigheid en kracht door het geheel gevaren.
er stond bovendien een groote actrice op de plan
ken. En het publiek, dat er zonder boord en in
hemdsmouwen naar zat te kijken, vergat de warmte
van buiten voor wat warm en vol uit het hart van
het leven scheen te komen. Misschien zal dan ook
dit wat iel geschreven stuk het toch nog wel doen,
te meer omdat zulke drama's bij toenemend con
tact met de zaal voor spontane amendementen open
staan. Anders moest Elsensohn het nog maar een»
probeereii. . . . in dcsc richting!