De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 3 september pagina 17

3 september 1932 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2883 De Groene Amsterdammer van 3 September 1932 17 't Kan vriezen, 't kan dooien Tooneelspel in drie bedrijven * 5MK *. Een oude dame -in Twello Zei: Toe maar, wat een Othello! Maar ze was polyglot En zoo tegen hei slot, Riep ze: Ecco Pirandello! Personen : DE MAN DB WAABZEGSTER DE SCHRIFTKUNDIGE DE ZWAGER DE KNECHT HET KAMERMEISJE DE MIN. EERSTE BEDRIJF. DE MAN (hij zit met het hoofd in de handen aan een tafel. Aan den wand het portret van een vrouw. Er wordt gescheld. Hij neemt de handen van zijn gezicht en kijkt op zijn horloge) : Daar is zij l DE KNECHT: Daar is een oude vrouw om U te spreken. DE MAN: Is zij gesluierd? DE KNECHT: Zij is gesluierd. DE MAN: Laat binnen (loopt zenuw achtig heen en weer). DE WAARZEGSTER: Meneer heeft me laten roepen? DE MAN (steekt zijn hand uit). DE WAARZEGSTER (drukt hem de hand). DE MAN (trekt zijn hand terug. Streng): Het was niet mijn bedoeling, U een hand te geven ! DE WAARZEGSTER: O pardon. Een misverstand. DE MAN: Juist. Een misverstand. Ik reikte U mijn hand om U in de gelegenheid te stellen, Uw beroep uit te oefenen. Gij zijt immers waarzeg ster? DE WAARZEGSTER: Dat is te zeg gen, ik.... DE MAN: Geen omwegen. Ben je waarzegster of niet? DE WAARZEGSTER: Ik werk met koffiedik of met het ei. DE MAN: Ik drink nooit koffie en ik lust geen eieren. Maar je kijkt ook in de lijnen van de hand ? Spreek op, mensch ! DE WAARZEGSTER: Zeker, ook in de lijnen van de hand. DE MAN (barsch): Waarom heb je dat niet dadelijk gezegd, vrouwmensch ? DE WAARZEGSTER: Ik vraag U vergeving. Ik vergat het. door Cornelis Veth DE MAN: Zijn de lijnen van de hand minder te vertrouwen dan koffiedik of het ei? Spreek de waarheid, wijf, of het zal je berouwen. Ik laat niet met mij spotten ! DE WAARZEGSTER (valt op de knieën): Precies even betrouwbaar, edele heer. Ik zweer het. DE MAN (somber): Het is je ge raden. Hier is mijn hand nogeens. Maak er geen verkeerd gebruik van, zooals daareven. DE WAARZEGSTER (neemt zijn hand, en bekijkt die nauwkeurig): Deze lijn beteekent een lang leven. DE MAN: Dat interesseert mij niet. DE WAARZEGSTER: Die korte zigzaglijn beteekent geld van overzee. DE MAN: Ik heb geen geld noodig. Ik wensch kort en goed te weten.... DE WAARZEGSTER: Wat wenscht Uwe Excellentie te weten? DE MAN : Of ik.... of ik bedrogen word. DE WAARZEGSTER (bevend): Geen denken aan, Excellenza, ik bedrieg u niet. Beslist niet. DE MAN: Wijf, ik heb het niet over jou. Je zoudt het eens moeten probeeren. Door mijn vrouw, bedoel ik. DE WAARZEGSTER: Laat mij nog eens goed kijken. O neen, Excellenza, volstrekt niet. Integendeel. Zij is trouw als goud. DE MAN (trekt verheugd hand terug) : Goed zoo. Gij kunt gaan. Van goud gesproken, hier is wat. DE WAARZEGSTER: Heb dank. Ex cellenza, God zegene U (af). DE MAN (danst eenige passen) hoera! (zijn gelaat betrekt weer). Maar. . . . heeft zij gelijk? (schelt). DE KNECHT: Wat belieft U? DE MAN: Staat er niet een man te wachten ? DE KNECHT: Er staat een man te wachten. DE MAN : Is hij gemaskerd ? DE KNECHT: Hij is gemaskerd. DE MAN: Laat binnen (hij loopt rennend de kamer op en neer). DE SCHRIFTKUNDIGE : Hier ben ik, signor conte. DE MAN : Zoo. U leest het karakter uit het handschrift? DE SCHRIFTKUNDIGE: Zonder mankeeren. Ziehier eenige getuigschriften en dankbetuigingen. DE MAN: Ik geef niets om uw getuigschriften en dankbetuigingen. DE SCHRIFTKUNDIGE : Zooals u wilt. Mag ik erbij gaan zitten? DE MAN: Als U moe bent kunt u voor mijn part gaan zitten. Dat kan mij niets schelen. Ik heb wel wat anders aan mijn hoofd. Wat zegt ge van dit handschrift? (hij haalt een brief uit zijn zak). Spreek op, man! DB SCHRIBTKUNDIGK (bekijkt het nauwkeurig) : Mag ik vrijuit spreken ? DE MAN: Ik eisch het. DE SCHRIFTKUNDIGE: De ophalen van de I's en de neerhalen van de g's wijzen op wispelturigheid. DE MAN: O wee. Daar heb je 't al! DE SCHRIFTKUNDIGE: O je, wat een leelijkerd van een o ! En dan die dichte e ! Onbetrouwbaarheid en achterbakschheid. DE MAN (vliegt op): Wat zeg je daar ? DE SCHRIFTKUNDIGE (wijkt terug, houdt beschermend zijn arm voor zijn gezicht): Ik kan het toch niet helpen. De komma's en uitroepteekens doen een onverzadiglijke zinnelijkheid ver moeden. DE MAN: Kerel, ga weg, of ik bega een ongeluk. DE SCHRIFTKUNDIGE (brutaal) : Heidaar, dat gaat zoo maar niet. En mijn honorarium dan? DE MAN : Eruit! Stuur een nota ! DE SCHRIFTKUNDIGE: Goed. Mijn giro-nummer is: twee drie nul.... DE MAN: Hou je mond ! DE SCHRIFTKUNDIGE: Nu, het staat trouwens op dénota, links boven (af.). DE MAN, alleen gebleven, balt da vuist tegen het portret, laat een bitteren schaterlach hooren, en werpt zich op den grond (doek). TWEEDE BEDRIJF. DE MAN (rent als een bezetene de kamer rond. Schel. Hij schrikt op. Luistert. Schudt het hoofd. Hervat zijn cirkelloop door het vertrek, in gcstrekten draf. Er wordt weer, nu heel wild, gebeld. De deur wordt opengesmeten. De zwager stuift naar binnen. Hij is buiten adem en buiten zich zelf.) DE ZWAGER: Wat is er gebeurd? Spreek ! Waarom stuur je me een telegram ? DE MAN: Ga zitten. Hier, in het volle licht. Ik wil je gezicht zien. Ik wil weten of je de waarheid spreekt. Waarom ga je niet zitten? DE ZWAGER: Eerst wil ik weten of er iets gebeurd is. DE MAN: Dat wil ik juist van jou weten. . . . DE ZWAGER: Wat zou er gebeurd moeten zijn? DE MAN: Er is geen sprake van moeten. . . . DE ZWAGER: Wat zou er gebeurd kunnen zijn? DE MAN: Je zuster. . . . DE ZWAGER : Je vrouw.... Is er iets met haar? Er is haar toch niets overkomen ? DE MAN: Wacht. Ik zal je iets in je oor fluisteren. . . . DE ZWAGER: Doe dat liever niet. Je kijkt zoo boos. Ik ben bang van je DE MAN: Ik zal je niets doen (fluistert hem iets in het oor). DE ZWAGER (springt op): Onmoge lijk! DE MAN : Het is bewezen ! DE ZWAGER: Ik geloof het niet! DE MAN: Haar ophalen zijn wispel turig. Haar neerhalen idem. Haar o's zijn onbetrouwbaar. Haar dichte e's zijn achterbakse!], haar komma's zin nelijk. DE ZWAGER: Wie zegt dat? DE MAN: Een heel dure schriftkundige met een hoop getuigschriften en dankbetuigingen. DE ZWAGER: Nooit zal ik het gelooven. Ik ken haar van kind af. Zij zal nooit iemand bedriegen. Zij is veel te dom. DE MAN: Weet je dat zeker? DE ZWAGER: Ik als broer dien dat toch te weten. DE MAN: Maar die schriftkundige dan? DE ZWAGER: Laat mij den brief eens zien, dien je hem hebt gegeven. DE MAN: Hier. DE ZWAGER: Heb je hem dezen brief gegeven? DE MAN: Ja zeker. DE ZWAGER: Maar dat is je eigen handschrift. Zie maar. . .. DE MAN: Goede hemel. Welk een vergissing ! Maar dan. . . . dan. . . . DE ZWAGER (koel): Trek zelf maar je conclusies. Vaarwel (af). DE MAN: Wat mag ik je offreeren? Ik dien hem toch uit te laten. (af). Kom, blijf nog wat.... Hij is weg. ... DE MAN (komt terug): Wat een figuur ! Maar wacht eens (haalt anderen brief uit zijn zak). Heb ik werkelijk den verkeerden brief ge geven? Heb ik misschien toch den goeden gegeven? Hoe uit dat nu? (blijft perplex staan kijken. Doek) DERDE BEDRIJF. DE MAN, HET KAMERMEISJE (hij heeft haar bij den pok gerat. Zij stribbelt boos tegen). HET KAMERMEISJE: Laat mij los, signor conte ! DE MAN: Eerst alles zeggen wat je weet. HET K AMKRMEISJE : Ik weet niets, liet heeft niets te betee'kenen ! DE MAN: Dat zullen we zien. Vertel op ! HET KAMERMEISJE: De contessa had mij vrijaf gegeven om naar de opera te gaan. Ik werd onwel en keer de terug. Ik wou aan de deur van de contessa kloppen om mij te melden, toen ik hoorde fluisteren. Een mannestem.... (Slot op pag. 18)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl