Historisch Archief 1877-1940
IK KUNST
' '
^-^ ? - /*'??»
^?tó W-'j
&
fe
?#
K
«#
De
kridoor de stad.
maar terd?p
De harmonica behoort bij den Amsterdammer, zooals de doedelzak bij den Schot, zooals
de guitaar bij den Spanjaard, zooals de citer bij den Tyroler.
De voorkeur van een volk voor een bepaald muziekinstrument en het inheemsch worden
van een dargelijk instrument in een land of stad, moet wel nauw verband houden met volks-psyche
en landaard. Het is mij niet bekend of psychologen dit terrein al doorvorscht hebben. Het gegeven
zou er interessant genoeg voor zijn en de studie daarvan zou nog tot eigenaardige conclusies kun
nen leiden. Wij willen ons hierin niet verder verdiepen, maar de feiten eenvoudig nemen zooals ze
zijn. Als in Oud-Amsterdam langs straat of gracht muziek wordt gemaakt, is het in negen van de tien
gevallen harmonica-muziek. De echte Amsterdammer verwacht ook niet anders.
De zware dreun der met forsche blaasbalgslagen voortgebrachte bassen en accoorden, de lang
uitgeblazen melodische deun, de klankkleur meer poradistisch-grof dan verfijnd, de geheele
uitvoeringsmogelijkheid van bekende stukken, die leidt tot een vertraagde, logge voordracht met
primitieve harmonische verminkingen: dat alles past bij Amsterdam, dat past bij de duistere
peins-stemming van haar rocrlooze grachten, dat past bij de verborgen gemoedelijkheid in haar
oude straatjes en steegjes, dat past bij de zoo oude traditie van haar inboorlingen, bij hun
ruw eergevoel en hun eerlijke ruwheid.
De harmonica past ook bij de erfelijke taaiheid, het historische uithoudings- en doorzettings
vermogen van het ovide stadsvolk. Er zijn volks-iiistrumcnten, die heel wat gemakkelijker
te hanteeren zijn en wier bespeelbaarheid veel minder technisch-gecomplicecrde eischcn stelt.
Want goed harmonica-spelen is niet zoo eenvoudig, als de oningewijde geneigd is te ver
onderstellen. Toch kiest de Amsterdammer bij voorkeur de harmonica. Hij torst het vaak
zware gevaarte onvermoeid voor zijn borst en rust niet voor hij den muzikalen weg weet op
de vele knoppen en toetsen. Maar daardoor beschouwt de Amsterdammer zich ook als
deskundig; hij weet er wat van. Hij voelt zich gerechtigd zijn virtuozen te kunnen
beoordeelen. Hij kent ze allen met naam en toenaam en weet ieders speciale kwali
teiten. Hij kent ze het brevet toe van berocpsspelers, die langs de grachten iivkken,
zich op de bruggen posteercn en aldaar in het volle besef van hun artistieke
waardigheid concerten geven, op elke plaats weer een nieuw auditorium
vormend, dat hunne prestaties loont.
Doch niet die betalenden vormen het kritische publiek.
Niet de voorbijgangers, die even staan blijven en verwonderd
constateeren, dat er uit zoo'n trck-piano" nog heel wat te halen is.
tiek komt van de zwijgende kornuiten, die onvermoeid meetrekken
Die schijnbaar onbewogen steeds weer dezelfde stukken hooren,
letten en de vingers van de spelers volgen om zoo mogelijk de kunst
ken. Zij hebben het monopolie van beoordeeling, van technische
op
at' te
kijwaardeering.
Nee, m'nheer" zegt Barendje, een bekende figuur uit het beroepsgilde, ,,er is
timmerhout en timmerhout, d'r binnen harmonica's en harmonica's. De menschen heb
ben er nog te weinig sjoege van wat er eigenlijk in een goed instrument inzit. As d'r
een over een viool, zoo'n jammerhout, strijkt of ze met 'n pennemes langs de binnenkant
van je ingewanden snijen, dan schreeuwen ze moord en brand. Of as d'r een juffrouw
op zoo'n linnenkast met ijzerdraad zit te rammelen en dan d'r linker- en d'r rechterhand
niet van eikaars gezond afweten, dan zeggen ze ook de huur op. Maar een harmonica is
voor hullie een harmonica, verder weten ze er in het algemeen niet veel van af. Ze
.,- houden er wel van of ze halen
..j. .ij*
&s
\s. *>
'.*,