De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 10 september pagina 13

10 september 1932 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Dramatische kroniek door Henrik Scholte De Opening van het Seizoen Waar men ten opzichte van ons tooneel ook aan mocht wanhopen, niet en nimmer aan de talenten van onze tooneelspelers, die voor een klein land en temidden van een algemeen discrediet van het tooneel ongetwijfeld aanzienlijk zijn. Men moet, nu in de afgeloopen weken de meeste gezelschappen alweer de trom geroerd hebben, maar eens gaan zien wat een Annie Verhulst presteert, een Paul Huf of een Ko Arnoldi, een van Dalsum of een Cruys Voorbergh, een Cees Lassur en een jonge kracht als Mary Dresselhuys. Er waren zelfs debuten, die boven het gemiddelde lagen: W. P^auw bij het Amsterdamsen Tooneel, Maud van Walree bij het Gezelschap Verkade (Wiens voormalige leider nu wel definitief voor Amsterdam op de vlucht geslagen is en voortaan, naar analogie met vorstelijke personen, nog slechts bfl wijze van dure plicht te bewegen zal zijn om het Haagje voor de hoofdstad te verlaten). Wanhopen mag men voorts, mirabile dictu, ook niet aan het schouwburgbezoekend publiek. Er is althans deze week een scherp, doch zakelijk gefundeerd rapport van den curator van de voor malige Koninklijke verschenen, dat de verrassende mededeeling bevatte, dat zelfs in het failliete vorige seizoen het schouwburgbezoek voor Am sterdams eerste theater boven dat van het daaraanvoorafgaande lag en zeker een loonende ex ploitatie niet zou hebben tegengewerkt. Waar het dan wel aan ligt ? Als die vraag afdoend en met gezag beantwoord had kunnen worden, dan werd er al lang weer tooneelgespeeld in plaats van er door dik of dun over te praten. Men heeft lang genoeg gezegd: het repertoire, de leiding, de kif, de vervreemding tusschen deze en gene zijde van het voetlicht, de subsidies, de belastingen. In het vorige seizoen kon, blijkens bovengenoemd rap» port, de leiding zich nog veroorloven, een exploitatie te drijven met verliezen, die geen bankdirecteur met nog zoo groote reserves zich permitteeren kan. In het vorige seizoen kon n gezelschap ? nog een en driekwart ton gemeentelijke subsidie r in de wacht sleepen en beginnen met spelen, toen het geld voor de uitgifte der couponboekjes al 'laag verdwenen was. Dit jaar is de gemeente in zooverre wijs, dat zij geen gewone subsidie voor stelt, doch slechts een gerantsoeneerd bedrag voor bizondere vertooningen, die de gezelschappen t beurt om beurt verdienen kunnen. En de couponi-boekjes nu, de men", die het gelag betalen l moet, zal dat dit jaar wel van den inzet op belangjrijk nuchterder niveau laten afhangen. De paradox is intusschen meer vertoond op ons 1-toon.eel: in slecht verloopende seizoenen vergeet [men vaak hoe krachtig en gaaf zij in September l'werden ingezet. Dat vooral pleit voor het talent j van onze acteurs en aotrices. E a welke der vele [factoren dat later dan ook komen vertroebelen, w<j mogen, die inzetten toch niet in waarde onder. schatten. Zij zijn onze eenige hoop, dat het nog [eens, hóe dan ook gegroepeerd en geconcsntreerd, l terecht komt. Dit jaar is deze inzet al bizonder gelukkig ge. weest, vrijwel over de geheele linie. Wij, die over iJxet tooneel schrijven, vervullen nu eenmaal ook l'de functie van voluntair hotelportier en moeten iantwoord geven op de talrijke telefonische ver1 zoeken: Mijnheer, wij zouden vanavond wel uit i willen, alleen, met z'n tweeën, met z'n vieren, | met de heele familie. Waar moeten we nou naar ; toe?" Hoe vaak, zóó midden in het S3izoen, E zouden wij dan eigenlijk naar eer en geweten alleen |kunnen antwoorden: Tja, hebt U de Gijsbreght j wel eens gezien? Iets anders is er eigenlijk niet, f en ook dat niet eens...." Maar wie mij de vorige week gebeld heeft, [heb ik de keus kunnen geven, grootere keus dan lenige wereldstad, en met esn gratis polis tegen It sleur stelling. Detectivestukken, voor den makkeIlijken griezelaar en voor den fijnproever, bij het iSohouwfcooaesl en in het Rika [Hopper Theater, ibehoorlijk volkstooneel in de Plantage en voor Iwie van een sappig stukje Amsterdamsche volksIgijn houdt, zelfs bij den herleefden Piet Kolder fin het Grand Theater, belangrijk tooneel voor den ? iefhebber, dia wat gemengde indrukken verdragen .kan, bij van Dalsum?Dafresne, en esn meest-arrstukje, waar de Parijsche boulevard een punt laan kan zuigen, bij Laseur in het Centraal Taeater. Het nadeel van het Amsterdamsche Tooneel onder van Dalsum Defresne, die een Schnitzler en Shaw-avond gaven, is dat zij met een kersversche Tooneelunie" van lekkerbekken om zich heen, te zwaar geschermd hebben met het tooneel van dezen tijd" en ten bewijze daarvan tooneel deden vertoonen, waarvan men alles zeggen kan, behalve dat het nu juist en specifiek van dezen tijd is. Noch in de stukken, noch en zeker niet in de vertooning. Had men maar niets gezegd, dan zouden wij over tooneel, en meerendeels over goed gespeeld tooneel kunnen spreken. Schnitzler's Grüne Kakadu" was hier practisch gesproken nooit gespeeld. Dertig jaar geleden, toen men gaarne de genuanceerde dialogen van het getroubleerde hart al pratend ten tooneele bracht, vond men dit buitenbeentje, waarin Schnitzler zichzelf manhaftig den dolk in het zatte hart stak, misschien een beetje te cru. Als men den avond te voren, al dan niet in rocococostuum libertijnsche raffinementen gespeeld zag, dan is er toch ook wel wat voor noodig om ter stond daarop te moeten hooren, dat het allemaal maar maskerade was en dat het boevenpak het beste schuil gaat onder de verfijndste schmink van een zoogenaamde cultuur. Thans, na Schnitz ler's dood, speelt men allerwegen den Grünen Kakadu", en eigenlijk is dit maar een heel zwakke hommage", want een echte Schnitzler kan men het toch moeilijk noemen. Er is van Schnitzler de met zeldzame klaarheid uitgebalanceerde dia loog, maar het onderwerp is een verzaken van wat eenmaal, vroeger en daarna, werkelijk Schnitzler was: het is een bekentenis van eigen beursche zwakheid, en daarom ook werken de met smarte lijke zelfkennis gehekelde aristocraten zuiverder, levensechter dan het noodzakelijk contrast: de proletariërs, die al tooneelspelend het rococogezelschap overhoop steken, dat in dit cabaret onder den rooden schijn eener naderende revolutie bij een kwam om zich nog eenmaal door de mogelijk heid van het déluge" dat niet après nous" zou komen, te laten prikkelen. Gespeeld werd dit in den eenigen trant, die mogelijk was: dien van het oude melodrama, waarnaar Schnitzler zelf ten behoeve van zijn drastisch effect terug greep. Dit stuk fijner en genuanceerder te spelen dan Defresne het regis seerde, zou beteekend hebben, wel Schnitzler, rnaar juist niet dezen uitzonderlij ken en geïsoleerd gebleven Schnitzler te spelen. Had men het dan der tig jaar geleden maar zoo gespeeld ! Heerlijk waren in deze vertooning van Dalsum als de tooneelspeler-moordenaar Henri, Jules Verstraete, die trouwens een grooten avond had, als de waard, Cruys Voorbergh als een ronduit volmaakt gespeel den edelman en W. Paauw, die debuteerde met een entree in het cabaret, zoo meesterlijk gespeeld als maar zelden een ervaren acteur het hem zal na doen. Charlotte Kohier, die als het dan pers een stempel moet hebben misschien juist wel ?..tooneel van dezen tijd" had kunnen spelen, was er als de verlepte markiezin totaal naast. Geen dame uit Schnitzler's kring zou hierin zichzelf herkend hebben en met het falen van deze kleine rol. die niettemin de sleutel tot het heele stuk is, faalde ook een groot deel van het grandioze slot. Daarna ging een oude Shaw, een onbekende Shaw, deze Blanco Posnet", behalve dan misschien in vrijzinnig-ethische studiekringen. Ik voel niet veel voor dit behendig geschreven betoog ten eigen behoeve, een al te onwerkelijk geconstrueerde schets van niet praten maar doen" (en in dit buitenissige zelfvermannen van Shaw ligt de eenige overeenkomst met den eenacter van Schnitzler). Wij kregen een saloncommunistisch schoonheids ideaal, waaraan ook het talent van van Dalsum wel kleur, maar geen leven wist te geven, evenmin als zijn sterke regie en de goede bezetting. Het werd zoodoende het slot van een avond goed en belang rijk tooneel (van allen tijde), maar dunkt mij too neel, dat den waarachtigen liefhebber vraagt om het ondanks bijkomende indrukken te waardeeren; niet het groote publiek, dat graag oncritischer het totaal zou willen aanvaarden. Het debuut van Cees Laseur metjjden nieuwen Achard, Domino", in ons boulevardstraatje, was echter wol zulk een succes. Ook hier was het Cees Laseur en Mary Dresselhuys in Domino noodig geweest om door den interviewer het publiek te laten weten: onze spéoialitéde la maison is niet zoo maar tooneel, o neen, boulevardtooneel! Het laat mij koud, want als dit boulevardtooneel is, laat het dan maar allemaal van die kracht worden. Zoo er n etiket op gepast had, dan was het dunkt mij het tooneel van dezen tijd" geweest, want voor dit verinnigde en toch zoo uiterst simpel gecomponeerde stuk had Ibsen een heele Nora en Hedda en godweetwat noodig. Zelfs Pirandello maakte nog een Consequentie van het Fatsoen" uit den man, die, van buiten af ten behoeve van huwelijkstroebelen gecharterd, van binnen uit rechten gaat eischen. Achard doet het met een glimlach, die de smart overwonnen heeft. Laseur regisseerde het zooals Achard het geregisseerd zou hebben: als een kleine waarheid zonder groote woorden, een ding, dat geen comedie was noch ook zeker een tragedie, maar een brokje tooneel, waaraan men zich redeloos gewonnen zou willen geven. Om het stuk en niet minder om het vol maakt in toon gespeelde spel: van Laseur, die er geen sterrol van maakte, maar die toch den Domino werd, dien men uit den grond van zijn hart lief had, van Mary Dresselhuys, wier nerveus-precieze aard van spelen hier haar eerste, brillante succes bereikte. Ook van Joan Remmelts en Louis de Bree. Dit vooral behoort tot de stukken, waarvan de criticus niet anders dan met de hand op het hart zou willen verzekeren: daar moet je niet over praten, dat moet je zien. daar kom je een stuk rijker en gelukkiger vandaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl