Historisch Archief 1877-1940
atste veste: Urk
Een visschersvolk aan den afgrond
v t
rn?"j>*
Br*.
f
kIk begrijp en vrees dat ik een bijna
krankzinnige paradox ga neerschrij
ven, wanneer ik konstateer: hier op
Urk heb ik een leven gevonden dat
mij onwillekeurig herinnerde aan
Rusland.
Op de wijze van het volmaakt
tegengestelde natuurlijk, in een vol
komen, verkeering als men wil, in
de verhouding van herfst tot lente,
maar toch....
Ook hier is nog een brokje gemeen
schap, een gesloten geheel, ook hier
heeft het leven nog richting.
Gericht op God zou de dominee,
zeggien.
Ik geloof niet erg in den dominee,
daarvoor is zijn preektoon mij te
aangeleerd en te zalvend en ik ver
denk hem er sterk van dat hij de
psalm in het midden van zijn preek
slechts ingelascht heeft om de aan
dacht niet geheel en al beneden het
nulpunt te laten zakken. Zooals nu,
met hoesten, proesten en schuifelen
zoodat je den armen man haast niet
verstaan kan, was het erg genoeg
en zat ik, gewend aan
arbeidersvergaderingen, op heete kolen dat
straks een regen van interrupties
uit het verveelde auditorium den
spreker tot wat meerder vuur en
bondigheid aan zou komen sporen.
Daar was natuurlijk geen kans op.
De meisjes in kerkdracht, wier ge
sloten formatie het midden van de
kerk vulde, zoodat je, van de galerij
gezien, lust kreeg om met een rood
potlood de witte cirkeltjes in te vullen
die op hun zwarte mutsen precies
aan ons stembiljet doen denken,
waren de zedigheid zelve en ook de
mannen volgden gehoorzaam genoeg
de trage ritus van oogen sluiten,
opstaan, zingen, en het kerkzakje
bedenken.
* *
In dat alles was veel traditie, een
stug, maar te waardeeren dekorum,
een stijl als men het zoo wil noemen,
maar om aan een richting te gelooven
had ik toch iets van gloed, bewogen
heid, overgave waar moeten nemen.
Eerder nog zou ik dan van richting
spreken bij die kleinere evangelische
leeskerk, zonder voorganger, die in
haar onmiddellijke verhouding tot
den Heere wel deeglijk uitdrukking
voor een geslacht is, dat zooveel
eeuwen naast God schipper op zijn
eigen schip was.
De kerk verbindt hier nog en houdt
samen.
Wanneer dominee met zijn ouder
lingen door het dorp schrijdt om in
een gezin het droeve bericht van een
ongeluk op zee te gaan brengen, dan
houdt dat hier, waar alle oogen zijn
gang volgen, ongetwijfeld nog de
troost in van een gestyleerde deel
neming der gansene gemeente.
Wanneer, zooals het laatst in 1904,
een groote ramp het dorp teistert,
toen 28 visschers op n dag het
leven lieten, dan kan het opgekropt
gemoed een gedragen ontspanning
vinden in de gezamenlijke weeklacht
waarbij de priester voor gaat. En
evenzeer is er een gemeenschappelijk
beleden vreugde wanneer, iederen
2en Dinsdag van Februari, de geheele
vloot binnen ligt om met een biddag
het traditioneele begin der zomersche
visscherij te gedenken. Niet voor
niets vertelt men nog met bij gel
oovige angst dat enkele jaren geleden
Kleen Jan met zijn botter vlak bij
door Jef Last
Teekeningen door A. C. Willink
De helmstok in de hand
de haven vergaan is, omdat hij,
onverschillig, op biddag alleen was
uitgevaren.
Wat echter niet belet, dat een paar
jaar geleden, in den gouden
anjovistijd toch de heele vloot midden op
den biddag al een half uur na kerktijd
uitgezeild was
De kerk verbindt nog en houdt
samen, zij geeft wijding op enkele
bijzondere dagen, zij is niet in staat
het leven voortdurend te richten.
De puriteinsche normen kunnen
ook in dit dorp zonder film, zonder
dancing, de primitieve levensdriften
niet temmen zoolang de mensch
jong is.
liet met een forsche hand met krijt
geschreven opschrift: Drinkt alkohol,
zij smaakt naar meer ! dat ik in een
loods aantrof naast het overigens
op dit dorp vrij overbodige plakaat:
mijdt alkohol bij snelverkeer." is
ongetwijfeld vele Urkers uit het hart
gegrepen.
Al blijven, op Zaterdagavond, wan
neer de vloot in 't dorp is, de voor
deuren der café's ook nog zoo zedig
gesloten, er is altijd wel een achter
deurtje waarlangs, desnoods dwars
door de W.C. heen, de kla.nten hun
weg naar de tapkast kunnen vinden.
Ook nu de tijden van den gouden
ploeg en de roeivereeniging voor goed
voorbij zijn is liet beroep van den
kastelein op Urk nog altijd geen
sinekure ! En wanneer dan, na 10
uur, de kroegen sluiten en de straten,
afgezien van een enkel vrijend paartje,
zoo preutsch en als uitgestorven
schijnen, dan zouden de bottertjes
kunnen spreken die ginder in de haven
zedig langs de steigers liggen.
Want het moet er al heel beroerd
met de jongens uit zien als ze met
elkander niet de centen voor een
paar kannen kognak of een krui k je
bols hebben kunnen lappen en als
er niet een paar pond vleesch, of
wat seholletjes of een bot j e op over
schieten om te kokken.
De schuif van het logies is gesloten,
alleen van vlak bij kun je. door het
dikke glasreepje van de koekoek een
glimpje licht zien, maar berieden zitten
in het diep zwart en vlammend rood
van hun prachtige kleeren, de jonge
kerels gehurkt om de pot en de kruik
en de kaarten tot, om drie of vier uur
in den nacht, de achterdeurtjes van.
de huizen zachtjes open en dicht gaan
en ze, op kousevoeten, de trap op
sluipen naar hun kooien.
Tot de tijd komt dat de wilde jaren
onherroepelijk voorbij zijn als het
huwelijk gesloten is en daarmede de
vrouw baas in het huis wordt.
* *
*
Wanneer ik schreef dat het leven
op Urk gericht is, dan wil ik zeggen
dat het tot nog toe algemeen
aanvaa.rde normen, een zin en een doel
had.
De jongen die op Urk opgroeit
heeft eiken dag van zijn leven de zee
om en voor zich. De zee is zijn be
stemming.
De visscherij is zijn toekomst.
Er is geen reden voor twijfel, voor
het kunstmatig stellen van proble
men, voor innerlijke verscheurdheid.
De wolken bevestigen het, en de zon
op het water en de gesprekken met
kameraden en de zekerheid van vader
en moeder.
Er is slechts n interesse.
Je groeit op met de booten, de
netten en het water.
Je plant de karapoes op de wilde
haren, zoo ver naar achter dat het
een wonder schijnt dat ze nog blijft
zitten.
Aan de boord prijkende glanzende
gouden knoopen, boven de wijde
broek de dikke zilveren gesp met
rijksdaalders.
Je machtige hand grijpt de helm
stok.
Zoo stuur je de botter over het
water, knecht of schipper, er is
nauwelijks onderscheid aan boord
tusschen de drie kameraden.
Drie kerels.
Drie vrijen.
Menschen zonder
minderwaar.digheidsgevoelens omdat ze uit den
strijd met golven, storm en nevel
eiken dag weer als overwinnaar te
voorschijn komen. Een stam van oude
Friezen.
Op een eiland waar het haastige
jachten van onzen tijd. de streberei,
het slaafsche hielenlikken onbekend
waren, waar het werk op eigen schip
voor eigen gezin zijn duidelijk doel
had, een gemeenschap van werkers
zonder paupers en zonder luxe.
Een gerichte gemeenschap.
Maar juist hier zijn de laatste
jaren de grondslagen weggebroken,
waarop dit leven gebouwd was.
Met de Zuiderzeevisscherij is het
afgeloopen, reeds nu is het erbarmelijk
om het beetje haring te zien. dat
's morgens, als de booten binnen
komen, uit de vleet geschud wordt,
want. zegt een oude schipper, hoe
zou jij ook je woning binnen kunnen
als er de heele dag twee dikke politie
agenten in je deur op wacht staan !
De Zuiderzeevisscher is een
Noordzeevisscher geworden en schijnbaar
is hij daar niet op achteruitgegaan
ook al kan hij natuurlijk in de week
een nacht minder visschen dan zijn
Ymuider kollega en al zal straks de
toestand nog moeilijker worden als
de visch van Tersclielling door het
brakke of zoete water niet meer
levend in Amsterdam aangevoerd
kan worden. Maar de schepen mogen
er zijn. de nieuwe botters met hun
sterke motoren zijn ongetwijfeld
zee