De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 10 september pagina 16

10 september 1932 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

atste veste: Urk Een visschersvolk aan den afgrond v t rn?"j>* Br*. f kIk begrijp en vrees dat ik een bijna krankzinnige paradox ga neerschrij ven, wanneer ik konstateer: hier op Urk heb ik een leven gevonden dat mij onwillekeurig herinnerde aan Rusland. Op de wijze van het volmaakt tegengestelde natuurlijk, in een vol komen, verkeering als men wil, in de verhouding van herfst tot lente, maar toch.... Ook hier is nog een brokje gemeen schap, een gesloten geheel, ook hier heeft het leven nog richting. Gericht op God zou de dominee, zeggien. Ik geloof niet erg in den dominee, daarvoor is zijn preektoon mij te aangeleerd en te zalvend en ik ver denk hem er sterk van dat hij de psalm in het midden van zijn preek slechts ingelascht heeft om de aan dacht niet geheel en al beneden het nulpunt te laten zakken. Zooals nu, met hoesten, proesten en schuifelen zoodat je den armen man haast niet verstaan kan, was het erg genoeg en zat ik, gewend aan arbeidersvergaderingen, op heete kolen dat straks een regen van interrupties uit het verveelde auditorium den spreker tot wat meerder vuur en bondigheid aan zou komen sporen. Daar was natuurlijk geen kans op. De meisjes in kerkdracht, wier ge sloten formatie het midden van de kerk vulde, zoodat je, van de galerij gezien, lust kreeg om met een rood potlood de witte cirkeltjes in te vullen die op hun zwarte mutsen precies aan ons stembiljet doen denken, waren de zedigheid zelve en ook de mannen volgden gehoorzaam genoeg de trage ritus van oogen sluiten, opstaan, zingen, en het kerkzakje bedenken. * * In dat alles was veel traditie, een stug, maar te waardeeren dekorum, een stijl als men het zoo wil noemen, maar om aan een richting te gelooven had ik toch iets van gloed, bewogen heid, overgave waar moeten nemen. Eerder nog zou ik dan van richting spreken bij die kleinere evangelische leeskerk, zonder voorganger, die in haar onmiddellijke verhouding tot den Heere wel deeglijk uitdrukking voor een geslacht is, dat zooveel eeuwen naast God schipper op zijn eigen schip was. De kerk verbindt hier nog en houdt samen. Wanneer dominee met zijn ouder lingen door het dorp schrijdt om in een gezin het droeve bericht van een ongeluk op zee te gaan brengen, dan houdt dat hier, waar alle oogen zijn gang volgen, ongetwijfeld nog de troost in van een gestyleerde deel neming der gansene gemeente. Wanneer, zooals het laatst in 1904, een groote ramp het dorp teistert, toen 28 visschers op n dag het leven lieten, dan kan het opgekropt gemoed een gedragen ontspanning vinden in de gezamenlijke weeklacht waarbij de priester voor gaat. En evenzeer is er een gemeenschappelijk beleden vreugde wanneer, iederen 2en Dinsdag van Februari, de geheele vloot binnen ligt om met een biddag het traditioneele begin der zomersche visscherij te gedenken. Niet voor niets vertelt men nog met bij gel oovige angst dat enkele jaren geleden Kleen Jan met zijn botter vlak bij door Jef Last Teekeningen door A. C. Willink De helmstok in de hand de haven vergaan is, omdat hij, onverschillig, op biddag alleen was uitgevaren. Wat echter niet belet, dat een paar jaar geleden, in den gouden anjovistijd toch de heele vloot midden op den biddag al een half uur na kerktijd uitgezeild was De kerk verbindt nog en houdt samen, zij geeft wijding op enkele bijzondere dagen, zij is niet in staat het leven voortdurend te richten. De puriteinsche normen kunnen ook in dit dorp zonder film, zonder dancing, de primitieve levensdriften niet temmen zoolang de mensch jong is. liet met een forsche hand met krijt geschreven opschrift: Drinkt alkohol, zij smaakt naar meer ! dat ik in een loods aantrof naast het overigens op dit dorp vrij overbodige plakaat: mijdt alkohol bij snelverkeer." is ongetwijfeld vele Urkers uit het hart gegrepen. Al blijven, op Zaterdagavond, wan neer de vloot in 't dorp is, de voor deuren der café's ook nog zoo zedig gesloten, er is altijd wel een achter deurtje waarlangs, desnoods dwars door de W.C. heen, de kla.nten hun weg naar de tapkast kunnen vinden. Ook nu de tijden van den gouden ploeg en de roeivereeniging voor goed voorbij zijn is liet beroep van den kastelein op Urk nog altijd geen sinekure ! En wanneer dan, na 10 uur, de kroegen sluiten en de straten, afgezien van een enkel vrijend paartje, zoo preutsch en als uitgestorven schijnen, dan zouden de bottertjes kunnen spreken die ginder in de haven zedig langs de steigers liggen. Want het moet er al heel beroerd met de jongens uit zien als ze met elkander niet de centen voor een paar kannen kognak of een krui k je bols hebben kunnen lappen en als er niet een paar pond vleesch, of wat seholletjes of een bot j e op over schieten om te kokken. De schuif van het logies is gesloten, alleen van vlak bij kun je. door het dikke glasreepje van de koekoek een glimpje licht zien, maar berieden zitten in het diep zwart en vlammend rood van hun prachtige kleeren, de jonge kerels gehurkt om de pot en de kruik en de kaarten tot, om drie of vier uur in den nacht, de achterdeurtjes van. de huizen zachtjes open en dicht gaan en ze, op kousevoeten, de trap op sluipen naar hun kooien. Tot de tijd komt dat de wilde jaren onherroepelijk voorbij zijn als het huwelijk gesloten is en daarmede de vrouw baas in het huis wordt. * * * Wanneer ik schreef dat het leven op Urk gericht is, dan wil ik zeggen dat het tot nog toe algemeen aanvaa.rde normen, een zin en een doel had. De jongen die op Urk opgroeit heeft eiken dag van zijn leven de zee om en voor zich. De zee is zijn be stemming. De visscherij is zijn toekomst. Er is geen reden voor twijfel, voor het kunstmatig stellen van proble men, voor innerlijke verscheurdheid. De wolken bevestigen het, en de zon op het water en de gesprekken met kameraden en de zekerheid van vader en moeder. Er is slechts n interesse. Je groeit op met de booten, de netten en het water. Je plant de karapoes op de wilde haren, zoo ver naar achter dat het een wonder schijnt dat ze nog blijft zitten. Aan de boord prijkende glanzende gouden knoopen, boven de wijde broek de dikke zilveren gesp met rijksdaalders. Je machtige hand grijpt de helm stok. Zoo stuur je de botter over het water, knecht of schipper, er is nauwelijks onderscheid aan boord tusschen de drie kameraden. Drie kerels. Drie vrijen. Menschen zonder minderwaar.digheidsgevoelens omdat ze uit den strijd met golven, storm en nevel eiken dag weer als overwinnaar te voorschijn komen. Een stam van oude Friezen. Op een eiland waar het haastige jachten van onzen tijd. de streberei, het slaafsche hielenlikken onbekend waren, waar het werk op eigen schip voor eigen gezin zijn duidelijk doel had, een gemeenschap van werkers zonder paupers en zonder luxe. Een gerichte gemeenschap. Maar juist hier zijn de laatste jaren de grondslagen weggebroken, waarop dit leven gebouwd was. Met de Zuiderzeevisscherij is het afgeloopen, reeds nu is het erbarmelijk om het beetje haring te zien. dat 's morgens, als de booten binnen komen, uit de vleet geschud wordt, want. zegt een oude schipper, hoe zou jij ook je woning binnen kunnen als er de heele dag twee dikke politie agenten in je deur op wacht staan ! De Zuiderzeevisscher is een Noordzeevisscher geworden en schijnbaar is hij daar niet op achteruitgegaan ook al kan hij natuurlijk in de week een nacht minder visschen dan zijn Ymuider kollega en al zal straks de toestand nog moeilijker worden als de visch van Tersclielling door het brakke of zoete water niet meer levend in Amsterdam aangevoerd kan worden. Maar de schepen mogen er zijn. de nieuwe botters met hun sterke motoren zijn ongetwijfeld zee

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl