De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 10 september pagina 9

10 september 1932 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2884 De Groene Amsterdammer van 10 September 1932 Bioscopy De techniek van het amusement door L. J. Jordaan Bi? ' E, A. Dupont: Peter Voss, de Milltoenendief. Tnschinski Karl Hartl: !><? Gravin van Monte-CUrfsto. Rembrandt Het heeft ongetwijfeld zijn aangename zijde de film terug te brengen tot actualiteit en amu sement" bijzonderlijk voor de groote krant, welke haar advertentiekolommen en haar geeste lijk voedsel in een efficiënt evenwicht wil brengen. En verder voor iedereen, die zich van het beklem mende probleem der film met een hooghartig Jantje-van-Leiden wenscht af te maken. Men spreekt daarbij met een generaliseerende be minnelijkheid van de" film, zooals men gemaks halve ook het" boek en het" tooneel tot ac tualiteit en amusement" zou proclameeren in dezelfde omstandigheden d.w.z. wanneer niet een ontwikkeling en een differentiatie van eeuwen zoo voorkomend waren geweest voor een be-. hoorlijke oplossing te zorgen. Wij zijn gewoon geraakt aan deze afbetaling in termijnen en voelen ons diep geschokt nu de film zoo vrij is door haar razend snelle ontwikkeling een grooter bedrag ineens te eischen van onze geestelijke inkomsten belasting. Derhalve scheept men haar af met deze cheque van twijfelachtige echtheid en hoopt aldus (voorloopig 1) den deurwaarder buitenshuis te houden. Intusschen heeft dit systeem, als alle wanbeta ling, zijn schaduwzijde. Het is alles goed en wel, te zeggen: De film is actualiteit en amusement wij behandelen haar met dienovereenkomstige luchthartigheid. Maar het moet er in den boezem van hen die zoo spreken dan toch wel wonderlijk en vrij troosteloos uitzien. Want indien de film actualiteit en amusement" is, wat blijft er dan in vredesnaam over ? De verhoudingen in diezelfde groote kranten spreken te dien aanzien boekdeelen: twee volle pagina's filmnieuws" tegenover een mager kolommetje kunst en letteren". Dit is symboliek voor de werkelijkheid ! De film groeit met een ontstellende snelheid en een vrijwel onbegrensd penetratievermogen. Het is een ge vaarlijke dwaasheid zich tegenover deze expansie te verschansen achter het goede boek" of de goede muziek".... om van het goede tooneel" maar te zwijgen. Men moet wel ziende blind zijn, om te blijven ontkennen dat dit zorgvuldig afgerasterde domein steeds beperkter wordt en zulks volstrekt niet alleen, wijl het cultureele niveau van onzen tijd zoo schrikbarend zou dalen. De massa van nu is precies even vulgair als de massa van voor honderd jaar precies even vulgari als de massa eeuwen na ons zal zijn. Niet haar fluctueerend peil bepaalt de beteekenisvolle ver houding van de twee pagina's en het schrale ko lommetje, maar veeleer het verschijnsel, dat met een Umwertung aller Werte" wat gemeenplaatserig doch volstrekt niet onjuist wordt aangeduid. Het begint langzamerhand vervelend en overbodig te worden, te betoogen, hoe deze techniek van het amusement en de actualiteit" expressieve krachten heeft ontketend, die indruk maken op de massa en op haar waarlijk niet alleen. Die instincten en vermogens in haar wakker riepen, welke lang sluimerden of haar door hun overstel pende nieuwheid en frischheid meesleepen. Wan neer het inderdaad waar is (en wie zal het ontken nen?) dat iedere tijd de eeuwige menschelijke waarden wil uitgedrukt zien met de middelen, die tot haar spreken dan krijgt de veroveraars allure van de film wel een ietwat andere beteekenis, dan als puur tegemoetkomen in de behoefte aan verstrooiing. Dan kon het wel eens wezen, dat het algemeene instinct zich onbewust, maar onweerhoudbaar keert naar deze pas ontdekte bron, die, nieuwe braakliggende gronden vruchtbaar kan maken. Dan kon het wel eens mogelijk zijn, dat het hier niet gold een verdringing en beperking doch een verplaatsing der intellectueele activiteit! Zoo bezien verschijnt de sterke declinatie van het tooneel in een eigenaardig licht. De gemaks halve aangenomen theorie, dat het goedkoope amusement van de bioscoop aan de dramatische kunst den doodsteek heeft gegeven, wordt dan akelig aanvechtbaar en er zouden naar aanleiding van het interessante voorbeeld van Madchen in Uniform" alleen reeds belangwekkende dingen te zeggen zijn. Het klinkt daarbij lichtelijk arro gant, zoowel als onjuist te decreteeren, dat de reactie van het vliedend beeld" niet diep gaat" gelijk men onlangs kon vernemen. Eilieve wie durft dit uit te maken? Dat Eisenstein's Potemkin" het bioscoopubliek niet in galop naar de barricade dreef, is toch waarlijk een al te schamel argument de mensch van tegenwoordig heeft te veel practischen zin en te veel gevoel voor het belachelijke om een politieke revolutie te laten afhangen van een film of een populaireri opera-deun. Maar alweer: wie durft uitmaken, of een machtig werk als Potemkin" geen ingrij pender omwenteling veroorzaakte, dan La muette de Portici", dat eenvoudig een knoeiend staat kundig regiem door een even beroerd dito verving ? Neen het schijnt alles samengenomen toch wel wat aanvechtbaar, een verschijnsel als de film met actualiteit en amusement af te doen. Wil dit zeggen, dat de amusementproductie niet overwegend is bij de film? Volstrekt niet, maar ook dit is geenszins een specifiek cinegrafische ondeugd. Playwriting" zegt Shaw is business like other business, depending on the patronage of great numbers of very ordinary customers. When the managers and authors study the wants of these customers, they succeed: when they do not, they fail". Een uitspraak, die woord voor woord op de film van toepassing is. met dit verschil dat niemand het in zijn hoofd haalt op dien grond het" tooneel tot actueel amusement of amusante actualiteit te verklaren. Integendeel Shaw trok er op zijn (superieure) manier partij van door plays pleasant" te schrij ven. Het komt maar op het standpunt aan, dat men wenscht in te nemen en het uitsluitende amusements-standpunt" voert regelrecht naar een universeele verstrooiings-hel, waaraan men niet zonder huivering kan denken. De film maakt overwegend amusement" accoord ! Al staat het te bezien, of zij percentsgewijze naast de litteratuur, de muziek en vooral het tooneel nog geen zeer goed figuur slaat. Maar . laat ons daarover niet twisten de cardinale vraag is veeleer of dit amusement als eindpunt, dan wel als episode dient beschouwd te worden. Ziedaar de quaestie van standpunt, die een quaestie van beoordeeling wordt. Want de techniek van het amusement staat aldus voor het alterna tief: doel of middel te zijn. En de hemel beware ons voor de laatste zienswijze ! Zoo staan wij dan opnieuw met dezen sletitel in de hand voor twee amusementsfilms: een van een erkende filmgrootheid, E. A. Dupont, een andere van den vrijwel onbekenden regisseur Karl Hartl. En de vergelijking van deze twee experi menten in amusementstechniek leidt tot de er kenning van een verbijsterend fiasco bij Dupont. Peter Voss, de Millioenendief" werd onder de handen van den man, die Variété" maakte, tot een onbegrijpelijke mislukking: het werd grof, vervelend en geen film ! Moeizaam en loodzwaar sleept de geschiedenis van Peter Voss' vlucht voor den detective zich voort. . . . een vlucht let wel, die toch vóór alles vaart en brille dient te hebben. Peter Voss tracht zijn patroon te redden, door met de twee millioen aan den haal te gaan, welke deze niet bezit op de hielen gevolgd door den detectieve Dodd en zijn assistente die nebenbei ook journaliste is en dochter van gezegden patroon. Door aller heeren landen en door vele ingewikkelde situaties leidt deze jacht: aan boord van een oceaanstoomer, van een transportschip vol vrouwe lijke revue-artisten, door donker" Marseille en de sloppen van Marakesch. Een spel vol schitterende Forster en Brigitte Helm kaarten, gelijk men ziet, dat echter een smadelijken troeven-dood kan sterven. Gelijk bij Dupont promptelijk geschiedt. Want deze bonte tafereelen staan, in al te nadrukkelijke en pompeuse beto ning naast elkaar, als een vermoeiende reeks uit voerig gemonteerde panopticumbeelden. Het leeft niet en fonkelt niet ondanks, of misschien juist wel dóór een zeer ostentatieve bewegelijkheid. De aute^ir put zich uit, om iedere scène afzonderlijk toch maar vooral te accentueeren tot een luidkeelsche klucht. Hij jaagt zijn spelers op tot een maximum aan komiekerigheid, hetgeen voor den luchtigen geest van zulk een comedie moordend is. Noch aan den Dodd" van Hörbiger, noch aan de Miss Polly" van Alice Treff (weg met deze debutante !) legt hij de geringste beheersching op en deze personnages groeien dan ook uit tot hin derlijke dilettant-tooneelspelers van een smakelooze opdringerigheid, als wellicht het tooneel nog ver draagt, doch de film zeker lang ontwassen is. Naast hen is de Peter Voss" van Willy Forst een verademing. Hij is de eenige, die zich door de krampachtige kluchtigheid van den regisseur niet in de war laat brengen en een rust en reserve in deze drukke vertooning bewaart, die weldadig aandoen. Van geheel anderen aard is Hartl's Gravin van Monte-Christo". Het is, vergeleken met den show van Peter Voss" van een betrekkelijk bescheiden afwisseling: een hotel en een pseudo-gravin in de filmstudio een hotel en een pseudo-gravin in de werkelijkheid. . . . dit is ongeveer alles. Een arme filmfigurante moet in de studio een gravin voorstellen. In een dure bontmantel, die niet van haar is en een dure auto, die evenmin van haar is, moet zij vergezeld van een kamenier, die haar gelijke in misère en vernedering is, tallooze malen dezelfde scène herhalen: wachten tot de signaallamp brandt, voorrijden, uitstappen, bin nengaan in het chique hotel, aangemoedigd door vloeken en uitbranders van den regisseeur. Tot wanhoop gebracht geeft zij bij de. zooveelste her haling vol-gas, race't de studio uit en regelrecht naar de Hiviera, waar zij in een werkelijk eersterangshotel uitstapt en vanzelf meegesleept in het bestaan van een eerste-rangs oplichtster. Ont moetingen met een inbreker met een chevalier d'industrie in grooten stijl, ontmaskering en vlucht terug naar het grauwe troostelooze bestaan der vlekkelooze eerlijkheid.... Waarom werd deze film een boeiende, geestige en soms navrante comedie? In de eerste plaats wijl een luchtige, ironiseerende behandeling voor alle handtastelijke grappen waakte. De regisseur zoekt het niet in dwaasdoende dronken menschen, noch in niezende Arabieren. . . . zijn esprit openbaart zich niet i»j, maar door de personnages. Een marquant woord (Gründgens als de inbreker), een stil gebaar (Forster als de oplichter) een treffend beeld (de leege stationsbank met het rolletje pepermunt) ziedaar de effecten, waarmede deze filmman werkt. De merkwaardige figuur van Brigitte Helm staat als de pseudo-gravin midden in de handeling, de stemmingen van ironie tot weemoed als een fijne, gevoelige antenne op nemend. Aldus werd in deze beide films de techniek van het amusement, die als alle techniek voor alle kunsten van vitaal belang is, op verschillende wijze gehanteerd: in het eerste geval plomp en luk-raak toegepast iri het laatste geslepen en gepolijst tot een sierlijk instrument. . . . een in strument voor de toekomst. Voor de toekomst, die van de film nog iets anders verwacht dan actualiteit en amusement !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl