De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 24 september pagina 11

24 september 1932 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

«6 5V N WERKLOOZEN president Hindenburg M. KAN N 1, van der He j den zaak natuurlijk in orde en ik kon ook een briefje krijgen, dat ik de gezochte persoon niet was, maar daarvoor moest ik naar weer een andere plaats. Zoo waren die 14 dagen om en ik heb er ook heelei maal niet meer aan gedacht, om naar Hamburg te schrijven. Ik wou ook wat van Duitschland zien. Na een tijdje dacht ik, ik zal maar weer eens aan mijn baas schrijven, maar toen ik in een week geen antwoord kreeg, heb ik er maar niet langer op gewacht en ben weer weggetrokken. Misschien ligt er nu antwoord bij mijn moeder; daar ben ik al sedert het voorjaar niet meer geweest. Maar ge; lukkig heb ik nu het briefje, dat de politie mij geen kwaad meer kan doen". t. Twee jonge mannen staan onder een boom, gevlucht voor de zonnehitte. Maar nu komen ze ^ toch te voorschijn in het witte licht en in het stof van den straatweg en steken een hand op. Ik minder vaart. Nog twee jongens, eigenlijk. J Twintig en drieëntwintig jaar. Verbrande gezichten, open hemden; de een heeft rugzak, de ander een actentasch. Op een of andere wijze hebben ze iets keurig netjes'. De oudste komt naar me toe. Können wir ? mitfahren?" Dat hoeft hij nauwelijks meer te zeggen. Ik schrik alleen even van een zoo ouden tandeloozen mond in een jong gezicht. j We rijden door en zetten er weer een flink ganj getje in. De jongste is achterin den open wagen j geklommen. Hij heeft zijn haar netjes naar achteren l gekamd en houdt met beide handen zijn hoofd vast. De vaart van de auto dreigt zijn coiffure te j verwarren. De ander zit naast me. Of hij merkt, | dat ik de ijdelheid van zijn gezel nogal misplaatst daar is is nog de je vind? Hij wijst met zijn duim achteruit. Mein Preund hoeft niet verder dan het eerste dorp. Daar kan hij dan wel met een vrachtwagen of misschien met den autobus verder, want hij heeft een aanstelling gekregen. Dan moet hij er netjes uitzien. Wij zijn kellner van beroep. Er hat Schweineglück gehabt. Waar hij naar toe gaat. Wirt een oom van hem. Dat eenige kans. Want voor ons is nu alle kans verkeken. Kellner is een raar beroep, meneer. Zeker, in goede tijden verdienen we veel. TJ zult het nauwelijks gelooven, maar er zijn maanden geweest, waar ik meer verdiende, dan u misschien. Dat was een gouden tijd, drie Jaar geleden. Ik was maar dat doet er niet toe. Ze zouden me niet meer willen herkennen en als ik mijn getuigschrift liet zien, zouden ze zeggen, dat ik het vervalscht had. Toch was'het een fijn hotel. Heel zwaar werk. Maar daar de service gedaan te hebben, dat is voor ons zooveel als een dokterstitel voor u. Dan weten ze wie je bent. En wat je kent. En dan kun je overal altijd werk krijgen. In het seizoen natuurlijk en in andere tijden, nu niet." Hij kijkt een tijdje droomerig voor zich uit. Nu komt het dorp, waar zijn vriend rechtsaf moet. Die maakt zijn coiffure nog eens met een laatste wanhopige poging in orde, springt uit den wagen en groet mij en zijn makker kort. Voor hem begint weer het gewone" leven. Verder, rechtdoor. Mijn reisgenoot drukt zijn pet steviger in den wind, en praat verder: In de laatste jaren raakten de weerstandskassen al tusschen de seizoenen uitgeput. In het buitenland kon je ook al niet meer werken, nergens meer. Weet u, als er n beroep is, dat je ongeschikt maakt om zulke tijden door te komen, is dat kellner. Dat komt zoo: Verbeeldt u zich eens, dat u dienst doet. Daar zitten verschillende klanten. Hier zit iemand, die bestelt een Helles, eet er een paar Semmel bij, misschien wat worst, staat op en rekent precies af. U weet, we schrijven het Trinkgeld tegenwoordig direct op. Zes en zestig Pfennig. Goed hij krijgt er vier en dertig terug. Dat is heel gewoon, maar ein feinerer Ilerr rondt dat toch af op zeventig of vijfenzeventig. Enfin, dat doet er niet toe. Maar daar zit iemand, die bestelt Gansebraten en wijn. En dan geeft-ie een glanzende halve mark extra fooi. Daar, dat is voor jou ! Vanzelf denk je niet alleen, dat is een keurige kerel. Nee, je redeneert verder en zegt: zóó doet een keurige kerel. En dan zijn er nog de echte dure menschen, die ervan houden om fijn uit te gaan met vrouwen en Sekt". Dat zie je direct als ze binnenkomen. Die Herrschaften zien op geen kosten. Nu. die menschen worden eenvoudig prachtig bediend ! Dat kunt u begrijpen ! Maar nu zijn wij een dagje uit. Nu willen wij ons laten bedienen. Weet u waar we naar toe gaan? Naar zeer goede restaurants. Wij gaan met onze meisjes uit en we laten hun zien, dat wij echte gentlemen zijn. Ik heb twee vrienden gehad, die gingen na het seizoen in Garmisch met hun meisjes naar Parijs. Gewoon op reis. Alsof je naar Parijs een meisje meeneemt, ! Dat is nu eenmaal zoo in ons beroep, wij meten de achting voor ons zelf af, naar de achting die we voor anderen hebben. Ganz einfach, want hoe wilt u, dat we de menschen an ders beoordeelen dan naar den indruk, dien wij van hen krijgen? En nu ! Sinds Maart heb ik geen werk meer gehad en sinds Juni zwerf ik bij de boeren rond. Mijn plunje heb ik nog in mijn rugzak en voor twee mark kan ik die laten oppersen. Maar niet dezen mond word ik toch nergens aangenomen, zelfs niet als er plaats is. Een kellner moet een goed \ oorkomen hebben en geen tandeloozen mond. Nou. kunsttanden kan ik niet betalen. En ik kon er ook niet naar laten kijken. Van de koude zijn mijn voor tanden los gaan zitten, van den winter, en later uitgevallen. Dat komt er van als je alles opmaakt, maar nou ziet u zelf. dat doen we allemaal. Wat ik nou moet beginnen. ..." Verder zwijgt hij. Het duurt nog drie kwartier voor we de eerste eenigszins respectabele stad binnenrijden en ik een paar woorden kan vinden om hem op een voor mij zelf aannemelijke wijze duidelijk te maken, dat hij nu maar uit moet stappen. Wat doet het er overigens toe, waar hij uitstapt? Hier, op de markt staan twee Gasthöfe. Zou het niet de moeite loonen om te vragen of er misschien een plaats vrij is?" Ik stop bij een benzinepomp. Mijn reisgezel klimt uit den wagen, gooit zijn rugzak over n schouder en schudt het hoofd. Dan loopt hij de twee herbergen voorbij en slaat rechts een onbe kende straat in. Het wordt eentonig, steeds weer dezelfde menschen. Altijd weer het zelfde soort: werkeloozen die van huis uit geen zwervers zijn, die jong zijn en nog een toekomst voor zich meenen te zien en nu de gelegenheid waarnemen eens wat anders te gaan bekijken met altijd nog de kans elders een boterham op te diepen. Al is het maar voor een tijdje. Zoo worden ze langzamerhand tot vage bonden. Het zwerven, de lust naar het onbekende krijgt ze te pakken, steeds vaster; al ras is 't hun onmogelijk zich weer te wennen aan vastigheid". Zelfs een afspraak op den hoek van een straat houden ze niet- Misschien krijgen ze morgen bij toeval werk. Dan komen ze den volgenden ochtend op tijd op 't werk of niet. Maar den dag daarna blijven ze zeker weg. Op tijd present zijn? Waarom? Ze zijn allang weer op den grooten weg het onbekende tege moet. Zoo gaat er een aanzienlijk deel van liet jonge geslacht van deze dagen, van de lichting 1932, langzaam maar zeker te gronde. Tot werken zullen ze niet meer geschikt zijn. En waarom? Omdat boter, kaas en graan in zoo hooge stapels ligt opgetast, dat de boeren het niet kxmnen verkoopen, omdat de puntige bergen boven de kolenmijnen topzware hoogten aannemen en de voorraden zóó groot zijn, dat de mijnwerkers in de zon uit wandelen worden gestuurd, omdat de voorraden ijzer zoo hoog zijn en de prijzen zoo Jaag. Omdat Europa ondergaat aan den Overvloed.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl