De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 24 september pagina 15

24 september 1932 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2886 De Groene Amsterdammer van 24 September 1932 15 De begrooting door C. A. Klaasse Toch leenen! Natuurlijk is het een compromis geworden, en gelukkig, want de beide extremen: dekking van het heele begrootingstekort door nieuwe belastin.gen, en: wegwerken van het heele tekort door bezuiniging, hebben hun voor en hun tegen. Dat de regeering niet onder de leus: alles of niets zich aan n van beide stelregels heeft opgehangen is geen laakbare halfheid, maar een uiting van het besef, dat de gulden middenweg ook hier de minst riskante is. Evenmin als elk particulier bedrijf kan .de ,,staatsonderneming" in een tijdvak van da lende inkomsten daarbij onmiddellijk alle uitgaven doan aanpassen, maar anderszijds mag niet uit het oog worden verloren, dat de portie van het volks inkomen, dat voor de staatsbemoeiing wordt opgeeischt, al mag dit in ongunstige tijden wat opge schroefd worden, niet te veel buiten verhouding toenemen mag. , Het spreekt vanzelf dat men van meening kan verschillen over de vraag of men voor de saneering van de schatkist wat te veel op het eene genees middel een beroep heeft gedaan, en te weinig op het andere. Daarover kan men natuurlijk blijven twisten omdat hier geen objectieve maatstaven aangelegd kunnen worden, en ieder al naar zijn toekomstverwachtingen daarover een andere mee ning heeft. Wanneer.binnen eenige jaren de econo mische toestand weer beter wordt, dan zal achteraf niemand het halsbrekende politiek vinden wanneer wij een paar jaar lang de constante kosten" van het bedrijf-van-staat hebben gedekt ten koste van de aandeelhouders-belastingbetalers in dat bedrijf, omdat aldus de organisatie van dit gemeenschapsbedrijf intact is gehouden. Maar wanneer zou blijken, dat wij ons moeten instellen op een blijvend lageren levensstandaard, dan zullen zij die nu tekeer gaan tegen de afbraak van het staatsgebouw dankbaar zijn dat tijdig een aanvang werd gemaakt om zich geleidelijk in te stellen op de gewijzigde omstandigh eden. Een zeer belangrijk criterium in deze is natuurlijk of men de staatsbemoeiing en de portie van het nationaal inkomen dat daarvoor wordt opgeëischt gemiddeld dus omgeslagen over periodes van voorspoed en depressie al dan niet normaal acht. Meent men dat de Staat niet meer maar ook niet minder doet dan redelijkerwijze verlangd kan worden, dan moet men de consequentie aan vaarden, die elk bedrijf indezentijdtetrekkenkrijgt.nl. snel ler dalen van de inkomsten dan van de uitgaven. Acht men de staatsmachine al te groot en te inge wikkeld dan wordt men nu inderdaad door den nood gedwongen tot het hanteeren van het siioeimes dat men al te lang in de schede liet zitten. Er zullen nauwelijks twee menschen zijn die het over deze vraag eens zijn, ook hier ontbreken objectieve maatstaven. Ik wil mij ertoe beperken de econo mische gevolgen van de nieuwe maatregelen in deze begrooting verwerkt onder de loupe te nemen. Daarbij zij op den voorgrond gesteld dat indien men mocht aannemen dat alle belastingen door de schatkist geheven door de respectieve Symen's uit den mond wedden gespaard", d.w.z. dat een verhooging der heffing des belastingbetalers con sumptie evenredig zou doen dalen, en een verlaging de vertering zou doen omhoog gaan. het begrootingsprobleem economisch beschouwd niet bijster interessant was. Natuurlijk zou ook onder die omstandigheid gezorgd moeten worden dat de overheidsbemoeiing niet meer kost dan het nut voor de inwoners motiveert, maar voor zoover betreft de ,,uitwerking" op het economisch leven zou de relatieve verhouding van staatsbudget en volksinkomen er niet zooveel toe doen. Yerhooging of verlaging van belasting zou eenvoudig een verschuiving van inkomsten beteekenen. Wat Symen minder eet. savoureert de ambtenaar meer, en omgekeerd. Zoo eenvoudig is het intusschen niet. Er zijn inderdaad inkomensklassen waar mutatie in de belastingheffing een vrijwel omgekeerd evenredige verandering in de consumptie teweegbrengt. Maar er zijn ook gevallen waarin meerdere belasting heffing niet ten laste van het verbruik doch van de besparing, de kapitaalvorming komt. Indien men mag aannemen, dat een belangrijk deel der nu bespaarde inkomsten geen emplooi vindt het geen waarschijnlijk lijkt dan zou het wenschelijk zijn die inkomsten aan den staat te trekken, omdat zij zonder dat maatschappelijk verloren zouden gaan, en de depressie zouden verscherpen. Een stap verder en men komt tot de conclusie: wanneer inderdaad besparingen zonder bestemming blijven, laat dan de Staat die tot zich trekken door een leening te sluiten voor het tekort op de begrooting. Inderdaad zou dat bezien uit den gezichtshoek eener conjunctuurpolitiek verdedigbaar, zelfs wen schelijk zijn. Maar wat de Staat leent moet hij terugbetalen; wij beginnen dus de toekomst te belasten ten bate van het heden. Dat is niet of in mindere mate het geval wanneer men in vorige jaren overschotten heeft gehad, die voor schulddelging zijn aangewend. Dan beteekent het sluiten van een leening slechts het mobiliseeren van een reserve. Wat het economisch effect der bezuinigingen betreft, kan worden geconstateerd dat elke be zuiniging beteekent: minder uitgeven, althans minder uitgeven door den Staat. Het uiteindelijk effect daarvan is alleen te beoordeelen wanneer men weet uit welke belastingen men die uitgaven had kunnen dekken, wanneer er niet op was bezuinigd. Want wanneer de aldus nu niet geheven belasting wordt uitgegeven door hen. die ervan verschoond bleven, dan is aan de bezuiniging verder geen economische consequentie verbonden. En aangezien absoluut niet te zeggen is welke belasting de regeering geheven zou hebben wanneer de bezuiniging niet was geëffectueerd, kan men de groep: besparingen althans voor zoover betreft den ..gewonen dienst" in dit verband buiten beschouwing laten. * * * En nu de belasting verhoogingen. Het voornaam ste criterium voor de beoordeeling van het econo misch effect daarvan is zooals gezegd: werd dat deel van het inkomen, dat nu meel' aan den Staat wordt afgestaan, door den belastingbetaler anders zelf uitgegeven, of beteekent de belastingverhooging een additioneele uitgaaf. Het is heel moeilijk hierover te oordeelen, omdat niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats de aard der belasting daar voor beslissend is, maar veeleer de finaiicieele situatie van den belastingbetaler. Bij de hooge in komens heeft men groote kans, dat de meerdere belasting de besparing zal doen inkrimpen. Maar ook de middelgroote inkomens moet men in deze niet vergeten: juist door den gedaalden levensstan daard is daar de gelegenheid tot besparing i 11 de/.eri tijd verruimd. De opcenten op de gemeentefonds belasting (met vrij sterke progressie) /.ouden in dit licht bezien een gunstig economisch effect kunnen hebben. In dit verband verdient ook een punt de aandacht, dat men niet in de begrooting vindt: de zgn. conjuiictnurbelastiiig die van verschillende zijden is verdedigd. Die belasting welke geheven zou worden van de gelijkgebleven inkomens heeft inderdaad het voordeel, dat die inkomens waar de daling van de kosten van levensonderhoud de draagkracht doet stijgen en de spaavgelegenheid vergroot meer in de staatsruif bijdragen. Toch is het begrijpelijk dat de regeering deze belasting niet instelt; immers de vaste-inkomenstrekker ziet ook in een tijdvak waarin alle inkomens stijgen zijn belasting niet gereduceerd. Hoewel, zooals gezegd, eerder de financieele positie van den belastingbetaler dan de aard der belasting van beteekenis is voor het effect op de besparing, toch mag men de aard der heffing niet verwaarloozen. Een indirecte belasting heeft de tendens eerder de consumptie te drukken dan een directe, dat hangt trouwens ook voor een belangrijk deel af van de elasticiteit van de vraag naar de belaste artikelen. Een zeer groot deel van de nieuwe belasting wordt verkregen uit indirecte heffingen: 3(5 millioen van de 54 rnillioen. Daarvan zijn de opcenten op de invoerrechten hoofdzaak. Dat men het vooral bij de ingevoerde goederen zoekt, heeft deze goede zijde, dat voor zoover consumptie vermindering intreedt, het directe effect daarvan de uitheemsche nijverheid treft; voor zoover de regeering de geheven rechten in het binnenland aanwendt en de export niet evenredig met de import daalt, wat werkelijk niet zoo automatisch gebeurt als soms wordt voorgesteld zou dat den economische toestand kunnen tengoede komen. Maar er zijn ook bezwaren: waarom alleen die goederen te belasten die toevallig van over de grenzen komen, waarom die ondernemingen, die artikelen voortbrengen, welke ook geïmporteerd worden, een winst in de schoot te werpen. Dat laatste bezwaar zou te ondervangen zijn door een evenredig accijns, doch dat is ongetwijfeld admi nistratief veel te moeilijk. Maar een bezwaar blijft het. En dan: deze nieuwe, verhooging der invoer rechten heeft een bijsmaakje. Hoelang blijft een recht een fiscaal recht, waar begint de protectie? Men moet aannemen dat. bescherming bij de regee ring niet voorzit; van ^tweeën n: of men wil de schatkist spekken, en dan moet men den import niet willen belemmeren, of men wil den invoer stuiten, en dan kan men de schatkist niet met invoerrecht vullen. Daarbij komt, dat het tijdelijk karakter van de opcenten de inheemsche nijverheid er wel van terug zal houden steunend daarop haar1 bedrijf uit te breiden. Maar voor zoover de be staande capaciteit betreft beteekent elke tariefsverhooging mi eenmaal eo ipso een protectie. Iti elk geval beteekent de nieuwe maatregel een ver hooging van den levensstandaard, en wij moeten oppassen dat wij geen eiland-van-hooge-prijzen worden. Opvallend is het dat de successierechten onver anderd zijn gebleven. Indien bij eenige belasting dan zou men hier kunnen zeggen, dat de kans heel groot is dat een hoogere heffing ..kapitaal zou doen uitgeven" en dat is nu juist de eenige belastingverhooging die economisch nut heeft. * * * En dan tenslotte: heelemaal sluiten doet de rekening niet; er blijit een tekort waarvoor geleend zal moeten worden, en waarvoor men de middelen ten deele put uit het Reservefonds. Had men meer ..ongedekt" kunnen laten, onder verwijzing naar de 2;!(l millioen nog resteeremle overschotten der laatste negen jaren 'f Ook dat is een kwestie van appreciatie, waarbij men niet moet vergeten, dat de crisisdienst apart is gehouden, en dat men daarvoor al heel wat van die overschotten noodig zal hebben. Xoo heeft dus zoowel de aanwending van een bedrag uit het reservefonds, als het ongedekt laten van het tekort op den crisisdienst. en tenslotte de verhooging van enkele belastingen welke ten deele tenlaste der kapitaalvorming zullen komen, een gunstig effect op den economischer! toestand, dat niet bereikt zou zijn wanneer men het heele tekort had ..wegbezuinigd". Dat voordeel zou men nog hebben kunnen vergrooten wanneer het mogelijk geweest ware de aflossing op de staatsschuld, die in een tijd als deze feitelijk grootendeels geld in het water gooien beteekent, had stopgezet. .Maar daarmee zou het staatscrediet ongetwijfeld worden aangetast, zoodat men de besparing allicht zou moeten betalen dooi' een verspeelde conversiekans, die nog als een meevaller in het verschiet ligt. Hul, gpneesi-en vevfiacui de fudd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl