Historisch Archief 1877-1940
De Groene Amsterdammer van 22 October 1932
No. 2890
Album- en dagboek-bladen
door Albert Helman
C. en M. Scnarten-Antink: Jhr. Mr.
James de Bcyll, Minister van
\uttplooze Zaken 1)
De titel is aardig, nietwaar? En zoo is ook de
inhoud. Hij herinnert mij aan de postzegelveiza
melingen van de chte liefhebbers, die ik wel eens
mocht bewonderen. Met een zeker ceremonieel
halen ze het dikke album uit de kast, slaan zelf de
bladen met onverholen plechtigheid om, en daar
ziet ge tusschen enkele bijkans leege folio's, andere
die de zachte bontheid van een weide hebben, met
hun tientallen verschillend gekleurde zegeltjes, in
rechte reeksen en geometrische figuren geplakt.
En bekijkt ge zoo'n aangename bladzijde nauw
keurig, dan ziet ge dat ieder van die minieme maar
gave postzegeltjes eigenlijk een schilderijtje is,
van een nauwkeurigheid welke men gerust onder
de loupe mag nemen. Sommige stellen een dier voor,
andere een landschap, andere weer een mensch.
En al ziet ge soms in een serie dezelfde boom eerst
rood, dan geel, dan blauw, de voorstelling doet
, niet onwaar aan, omdat ge weet dat niet het
boompje, maar de geheele collectie de zaak is waar
het om gaat.
Ik heb aan zulk een verzamelaar wel eens uit
beleefdheid gevraagd: mag ik misschien ook de
bladzijden van China of van Midagascar zien?
Miar dan kreeg ik vaak tot antwoord: Ach, mijn
China is verre van compleet. Of: Ik ben alleen
in Europa en Amerika gespecialiseerd.
Thans kreeg ik gelegenheid een andere post
zegelverzameling te bewonderen; die van den heer
?. en* taevrouw Scharten-Antink. Een keurige
col^lectje, zonder beschadigde of vuilgeworden exem
plaren, uit tientallen kleine teekeningetjes be
staande, die feitelijk met de loupe bekeken moeten
worden, zoo nietig zijn ze, en die toch, naast elkan
der geschikt, een aangenamen indruk maken. Men
kan niet vergen dat zooiets overigens erg tot den
niet-verzamelaar spreekt. Er zijn collectionneiirs,
die wezenlijk en oprecht ontroerd worden bij het
zien van een mooie" bladzijde postzegels. Van
hun kleuren- en vormen-rhythme gaat ongetwijfeld
een zekere charme uit. Maar de meesten van ons
niet-philatelistische stervelingen, zullen toch de
voorkeur geven aan een prent van Rembrandt of
Daumier, zelfs wanneer ze niet meer dan een
onechte" reproductie is.
De talrijke kleine gebeurtenisjes die in het dag
boek van Jhr. Mr. James de Beyll te lezen staan,
zijn ieder op zichzelf vrij onnoozel en geven bijna
geen van alle een bizondere kijk op hem. Ze konden
ieder ander in zijn milieu ook overkomen en zouden
nagenoeg dezelfde reacties verwekt hebben. Maar
bij elkaar geven ze wel eenig idee van het geens
zins frivole leven van een zesenvijftig-jarigen
vrijgezel, iemand die zijn levenlang aan het ver
drongen verdriet om zijn leelijkheid en zijn een
zaamheid, zijn vergeefsche liefde voor een schoone
Italiaansche geleden heeft. Wanneer zij beiden
twintig jaar later elkander voor de eerste maal
opnieuw ontmoeten, is die liefde nog niet dood,
maar heviger, wijzer nog dan de eerste maal. En
terwijl het leven de vrouw geleerd heeft James
met andere, liefhebbender oogen te zien, leerde het
haar tevens een resignatie die de man, de eeuwig
teleurgestelde en afgewezene, nog niet kent. Daar
door blijft de spanning tusschen hen beiden ook
onopgelost.
Dit conflict, dat de kern van het verhaal zou
moeten vormen, is stellig heel belangwekkend. Het
is echter meer aangeduid dan beschreven, het gaat
teveel schuil onder allerlei anecdotes en luchthar
tige mededeelingen, die de bedoeling hebben de
ware aard" van de hoofdpersoon te doen kennen,
maar er weinig toe bijdragen de ware aard van zijn
conflict duidelijk te maken. Dat is een fout dis nu
eenmaal bijna altijd de dagboek-methode aankleeft.
En James' excuus, dat de mensch zichzelf toch
niet kennen kan, gaat weliswaar voor hemzelf
geheel op, maar niet voor zijn auteurs, die hun
creaties hebben te doorzien zooals een ingenieur
zijn bruggen kent. De goede romancier i.3 een soort
van scheppenden god; hij heeft iets van diens alwe
tendheid te borgen. De Scharten-Antinks hebben
Mch echter slechts in een beperkte soort van psy
chologie gespecialiseerd. Zij danken er hun popu
lariteit aan.
De dagboek-methode heeft nog een ander euvel.
De auteur wordt er door gedwongen iemand's per
soonlijke stijl" te imiteeren, of liever: die stijl
van den beginne af te fantaseeren. Als
niet-schrijver en ex-minister van nuttelooze zaken heeft Ja
mes de Beyll het volste recht een nonchalfntj,
oppervlakkige taal te gebruiken, ook bij de be
schrijving van de meest ingrijpende en treffendste
gebeurtenissen van zijn leven. Maar voor de Schar
ten-Antinks is dat een poover excuus. Hun
systeem doet te veel denken aan dien schilder, die
grassprietjes op zijn doeken plakte, om toch maar
vooral de kleur der weilanden goed te treffen. En
door deze methode tenslotte, kregen wij ook geen
al te duidelijk beeld van James de Beyll. Meer van
het type waarvan hij een der vele vertegenwoordi
gers is, dan van zijn eigen afzonderlijkheid.
Van meer belang is de dosis hekeling en ironie
door de schrijvers in dit dagboek neergelegd. Zij
hebben iets tegen Holland, een bezwaar waarmee
ik voor negentig procent accoord ga. James de Beyll
is feitelijk nog mild in zijn oordeel en zijn critiek over
de Hollandsche kopjes-thee-huiselijkheid, over de
Statenbijbel-cultuur en het vulgaire fatsoen van
een land, dat uit eenige verte beschouwd,
samenkrimpt tot een niet onamusant, maar vaak
benauwend gehucht. Het is waarlijk geen aristo
cratische aanmatiging van den sympathieken jonk
heer de Beyll, als hij dat niet verkiest te nemen,
en de Parijsche stoffigheid of de Italiaansche
onbeheerschtfceid dan maar prefereert. Hij heeft gelijk
deze dingen te zeggen, die niet genoeg herhaald
kunnen worden tegen de fiere zangers van het
Wien Neerlands bloed", van Waar de blanke
top der duinen" en Eikenhout is eikenhout".
Helaas, beste James....
Maar omgekeerd toont hij zich teveel zesen
vijftiger en oppervlakkig causeur, wanneer hij
tegelijk ook de architectuur der laatste jaren ver
werpt omdat de horizontale lijn" niet strookt met
de Hollandfche vlakheid, en de staf breekt over
alle moderne schilderkunst tegelijk. Het ontbrak
er maar aan dat hij ook nog te keer ging tegen de
schrijvers van Potgieter en de Génestet. Blijkbaar
was hem dat eohter te riskant.
Nzekely-Lulofs, Koelie
Eenige weken na lezing van mevrouw
SzekelyLulof's nieuwe boek Koelie" 2), wil dit verhaal
mij nog niet uit de zin, ofschoon ik toch weet
dat het stellig geen meesterwerk is, en de literaire
vormkwaliteiten zelfs minder zijn dan die van haar
eersteling Rubber". De oorzaak? Het gegeven,
het feiten-materiaal van dit boek raakt aan dingen
die men niet een-twee-drie met het boek zelf
opzij legt. Er is de on-literaire vraag van zijn
feitelijke waarheid.
Wanneer de geschiedenis van Koelie" de natuur
getrouwe weergave is van wat er op zoo'n rubber
plantage in Deli met de contractanten gebeurde,
en van wat er ondanks alle arbeidsinspectie, nog
steeds gebeurt, dan kon het eigenlijk niet ver
wonderen dat er ginds (en hier) reeds duizenden
menschen gevonden wórden die het zich tot een
dure plicht rekenen Nederland's koloniaal bezit
in gevaar te brengen. Dezelfde kwestie van Max
Havelaar" dus: de feitelijke waarheid. Maar de
kwestie veel zuiverder gesteld; zonder inmenging
van welke persoonlijke elementen ook.
Ik stel mij voor, dat in een andere staat als deze,
de Maatschappij van Letterkunde, inplaats van te
Spreektaal
Herfstvacantie
De heer Ff. Visser (zie Spreekzaal van 15 Oct.)
heeft ongetwijfeld gelijk als hij opmerkt dat ik in
mijn artikel de lagere en de middelbare school niet
streng gescheiden heb gehouden. Dat was onver
mijdelijk wanneer men gebonden is aan een zeker
maximum aantal regels. En men mag toch ook wel
iets overlaten aan de divinatio" van zijn lezers?
Wat nu de lange zomervacantie betreft: laat ons
dat vooropstellen dat deze vraag bij uitstek de
middelbare school geldt. En.... voor déze leer
lingen vind ik haar geenszins te lang. Als de heer V.
vraagt of inkorting niet ten gevolge w>u hebben
minder gehaast en gejacht voor rapporten enz."
dan antwoord ik: uitgesloten. Dat hangt van
gansch andere factoren af; die wij hier thans niet
kunnen bespreken. Of hét voor de ouders nu zoo
onmogelijk is de kinderen dan aan het werk te
zetten", zooals de heer V. opmerkt? Ik heb een
veel beteren dunk van de ouders. En de praktijk
geeft mij gelijk. Ik weet er velen die wat graag een
nog langere vacantie zouden hebben des zomers,
en die deze ten volle zouden weten uit te buiten tot
zegen voor hun kinderen. En dan al het werk dat
door de vrije jeugdvorming" enz. wordt gedaan,
de kampen, het jeugdherbergwerk en zoo veel meer.
Tal van uitnemend georganiseerde
jeugdvereenigingen staan klaar om. de jeugd op te vangen. Wat
zij haar bieden heeft groote aanvullende waarde.
Neen, onze kinderen vinden thans alom gelegenheid
deze zeker lange" vacantie voor 100 % te benutten.
De school is er toch zeker niet, om kinderen, die
dan luieren en lanterfanten, maar weer aan wat
bezigheid te helpen. Trouwens, die gevallen blijken
toch meental onverbeterlijk.
Overigens moet men het vraagstuk van de
,.lange"(?) zomervacantie ook bezien vanuit het
standpunt der leeraren. Hieromtrent heersenen
bij buitenstaanders de meest wonderlijke begrippen.
Maar.... dit is een aparte aangelegenheid, waar
over ik wellicht later nog eens schrijf wat ik op mijn
hart heb. C. P. GUNNING
discuteeren over een duistere plaats bij Coonhernt
of een lichte plek bij Dirk Costcr, zich met deze
zaak zou gaan bemoeien en onafhankelijk van
het Ministerie van koloniën of van welk
regeeringslichaam ook, een onderzoek zou laten instellen
naar de waarheid van dit boek. Heeft de schrijfster
waarheid gesproken, dan zou de Maatschappij dit
boek een bizondere aanbeveling moeten toekennen,
zoodat iedere Nederlander het ging lezen. Heeft zij
onwaarheid gesproken, dan dient zij aan de kaak
gesteld te worden wegens het gebruik van on
rechtvaardige effectmiddelen."
Zij kan dit boek niet geschreven hebben met
zuiver-literaire bedoelingen. Daarvoor spreekt het
veel te weinig over dingen die den lezer behagen
kunnen en is het gaandeweg tezeer alle mooiigheid
kwijtgeraakt. Trouwens, alleen een laffe, halfdoode
aestheet zou zonder verontwaardiging (op -welke
wijze ook geuit) o\er onrecht kunnen schrijven.
Van de auteurs die dat gedaan hebben, weet ik
mij zelfs de namen niet meer te herinneren, zoo
verachtelijk waren ze mij.
Nu zal er op zijn best een semi-officieele verkla
ring komen, dat Koelie" overdreven is, of met
dichterlijke \rijheid" de zaken eenzijdig voorstelt,
en zoc meer. Of men zal zoolang over de aanwe
zigheid of Jut ontbreken van literaire kwaliteiten
spreken, dat de rest vergeten wordt. De rest die,
voorzoover ik ze uit eigen aanschouwing ken,
strookt met wat in dit boek vermeld staat.
Het gebeurt maar ach zoo zelden dat een werk
bij zijn lezers de opene, menschelijke reactie onder
vindt, waarvoor het alleen waard is te schrijven,
en waarop een auteur toch recht heeft wanneer
hij werkt met de inzet van heel zijn leven, van al
zijn denken en voelen op dat oogenblik.
1) Wereldbibliotheek, Amsterdam.
2) Uitgave Elsevier, Amsterdam.
GIDDING
?UYNENBURG MUYS|
1SCHILDED5I
f