De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 22 oktober pagina 9

22 oktober 1932 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Muziek De Groene Amsterdammer van 22 October door Constant van Wessem Oarlton: Marek Wefoer en zijn orkest Carlton" danst op muziek van Marek Weber: thédansant, diner dansant, souper dansant. De volte en de geanimeerde stemming, die een goede band brengt, heerscht in de zalen, waar men over lichtere voeten en een lichter hart gaat als Marek Weber met zijn orkest ons ten dans opspeelt. Het is een uitstekend orkest, 15 man sterk, in de gewone jazzband-bezetting, doch voornaam en nimmer grof van geluid, zonder de Amerikaansche ruwheden en potsierlijkheden, de humbug ie het publiek moeten amuseeren. Marek Weber bracht dit orkest vijf jaar geleden, bij elkaar en voedde het op voor de goede dancing-muziek, afgewisseld met een effectvolle opera-potpourri, maar spelend steeds met een gereserveerdheid ?van een goed gastheer, die ons op ons gemak zet onder familiaar te worden. Elégance en stijl kenmerken dit Dxiitsche orkest, dat te Berlijn geliefd is bij het publiek en ook ten onzent inmid( dels de harten heeft veroverd. Men kan op deze mu ziek zeer goed dansen, maar er met evenveel genot naar luisteren en hooren, dat deze musici terecht solisten" worden genoemd: zij zijn allen meesters op hun instrumenten, tot den harmonica-speler toe. Geen wonder, dat zij volle zalen trekken, waar de danslustigen samenstroomen voor den ioxtrott, den tango, de rumba en wat dies meer zij. Teekening door J. F. Doeve Marek Weber dirigeerend in Carlton Mnzieklyceum: Imre Ungar Het is een toeval, dat twee der winnaars aan den Poolschen Chopin-prijs, te Warschau bij het groote pianisten-concours, Ungar en Uginsky, zich kort na elkaar in ons land laten hooren. Ungar ?eerst en dan volgt de ander met het Concertgebouw orkest. De blinde pianist Imre Ungar, Hongaar, uit Budapest geboortig, gaf Woensdagavond tt A msterdam zijn klavieravoüd, die druk bezocht was door een aandachtig en enthousiast publiek. Terecht; want het pianistisch kunnen van Ungar, \ooral gezien de moeilijkheden, die hij door zijn blind-zijn had te overwinnen, dwingt' respect af. In het gedeelte van het programma vóór de pauze scheen Ungar nog niet geheel zichzelf te Jkunnen worden, zijn tempo was wat stug, zijn aanslag wat geforceerd, te nadrukkelijke vertra gingen naast te gejaagde versnellingen verbraken de groote lijnen te veel, en esn jonge hevigheid werkte als hardheid van klank. Bach noch Beet hoven koixden bevredigen, in Schuman's Carnaval kwamen warmere en gevoeligere oogenblikken en na de pauze, met Chopin, Bartok en Liszt, hccrde/i wij den pianist in zijn ware kracht, naar het slot toe, met Liszt's Hongaarsche rhapsodie Ko. 12, uitgroeiend tot een ware apotheose. ? Er is van Imre Ungar, wanneer hij eenmaal rijper nog zal zijn in spel en voordracht, veel te verwachten. Wij zijn nu benieuwd naar den anderen Chopinfcrijs-winner. BIOSCOPY door L. J. Jordaan Een nieuwe film van Dreyer Carl Th. Dreyer: Tod des Vampyrs". De l'itkijk Er bestaan verschillende wegen, om Die Kunst des Grauens" te benaderen. Zoo kan men de zaak van den drastischen kant bekijken, als de oude volkslegenden met hun bloedig arsenaal van weer wolven, duivels en vampyrs. Of men kan haar als Poe in de sfeer van het onstoffelijke betrekken en tot zuivere stemmingskunst verwerken. Ook de film heeft zich reeds in beide richtingen bewogen: Murnau, met de heftigheid en onstuimigheid der primitieven, maakte van zijn Nosferatu" een bijna tastbaie nachtmerrie. Epstein deed in La chüte de la maison Usher" een (overigens zwakke) poging, om Poe's onbestemde, maar wurgende angst-obsessies te verbeelden. Het lag voor de hand, dat Murnau die zich de relatief makkelijkste taak gekozen had, het best slaagde. Met een ingenieuse en zeer werkzame fantasie benutte hij de effectieve middelen welke de film bood, tot een voor dien tijd verbluffend resultaat. Epstein, wiens film als geheel in verveling en traagheid verloopt, bracht het niet \erder dan enkele suggestieve momenten. Er wa» aanleiding te over, cm van Dreyer te verwachten, dat hij het onderwerp, hetwelk Murnau reeds vóór hem behandelde, op een hooger plan zou brengen. Wij wisten nu wel wat er met in copieeren, schaduwbeelden en flou te bereiken valt. Wij kenden het effect van eenzame kasteelen, langzaam openende deuren en close-up's van doodshoofden. Wij hadden bovendien de kracht ondervonden van geniale vondsten als het negatieve beeld ( Xosferatu") en de vertraagde speel-opname (?Usber"). De vraag leek dus zeer gerechtvaardigd, met welke oorspronkelijke visie althans met welke crigineele verbeelding Dreyer deze herhaling van het vampyr-motief verantwoorden zou. Met verbazing moet de toeschouwer echter constateeren hoe de stoutmoedige vernieuwer, die Jeanue d'Arc" maakte, volkomen platgetreden wegen be wandelt. Dat hij met zijn verfijnden psychologischen aanleg Murnau's robuste en openhartige gries-elmethode vermijden zou, lag voor de hand. Maar dat hij geen anderen uitweg zag, dan een aperte imitatie van den zwakken Epstein, is wel een bittere ontgooche ling. Zeker het is alles sterker, beter overwogen en virtuoser dan de wazige cameramystiek van La chüte de la maison Usher". M«n voelt nog altijd de vaste meesterhand, die dit lichtelijk abgeleierte instrument bespeelt. Maar de dramatische spanning, de oorspronkelijke durf en de prachtige eenheid van ...Teanne d'Arc" zijn ten eenenmale zoek. Telkens krijgt men den indruk, dat naar de drukkende angstsfeer van het gestaltelooze wordt gestreefd telkens blijft men leeg en teleurgesteld achter. De aanloop is er: een mensch dwaalt door stoffige, verlaten vertrekken.... een venster opent naar het geheimzinnig ledig.... een silhouet schuift onwezenlijk voorbij. Maar deze obsessie van het onvoorstelbare vernuchtert onverbiddelijk in een of andere materieele oplossing: de leege kamers herbergen zeer materieele skeletten, voor het venster verschijnt een levend gezicht, het silhouet blijkt een doodgewone man met een zeis te wezen. En de stemming breekt valt stuk op de hsrde werkelijkheid. Een vrouwelijke vampyr, hoe gru welijk en bloeddorstig ook zelfs al moge zij uit de macabere diepte van het graf zelf verrijzen, verliest voor ons haar verschrikking. liet is een gedefinieerde, omlijnde realiteit geworden, welke niets meer uitstaande heeft met de vage angf ten, die ons alleen op de grens van het zijn en n'et-zijn bevangen. Wa,t vorm en gestalte aanneemt verliest voor onze moderne mentaliteit, geboren tusschen politiebureaux en parapsychologische experimen ten, alle verschrikking. Wat in Jeanne d'Arc" zich zoo sterk deed voelen en het drama boven-aard?che afmetingen verleende: het nimmer-uitgesprokene, dat aanwezig was tusschen de nuchtere letters eener onpersooiilijken officieelen tekst.... in de bewogen gelaatsuitdrukkingen der vergroote mas kers in de hartstochtelijke gebaren der han den .... het bleef in de/.e verbeelding weg. Van de eene mystieke aanloop worden wij naar de andere gevoerd, om terug te vallen op een of andere ver klaring". Zoo werd dit spel, dat een spel van imponderabilia wilde worden, een ouderwetsche, kinderlijke griezelhistorie, die met al haar gevorderde techniek, haar poging tot raffinement en haar gerijpt inzicht, de vlag moet strijken voor den sterken eenvoud van het oudere gelijknamige werk. Er valt bij dit alles soms een gebrekkige techniek te constateeren, die onbegrijpelijk is. Zoo is b.v. de belichting van een bij Dreyer onverklaarbare primitiviteit. Het is in de eerste deelen, die n.b. de stemming door den zuiveren aanblik moeten op roepen, absoluut onmogelijk uit te maken of het nacht, dan wel dag is. De kaarsen, waarmede men ijverig rondloopt, zijn in de helder verlichte vertrekken volmaakt overbodig. De iugelaschte decors met een luchtperspectief, waartegen een wagenrad silhouetteert, zijn niet meer dan poovere herinneringen aan Hugo's strakke achtergronden in Jef^nne d'Aic". Waar Dreyer echter zich zelf is, daar is hij dwin gend, suggestief, formidabel.... Zoodra het spookeridansrythme van Epstein hem een «ogenblik loslaat en hij gegrepen wordt door de suggestie van het materiaal, dat hij hanteert, keert de oude kracht terug. De stomme, desperate dialoog- van twee wanhopige gelaten, waartusschen de camera als een begrijpend, meevoelend element heen en weer zweeft.... nu eens observeerend en ver klarend, dan weer verontrust en nerveus, ander maal geresigneerd en triest.... 7AÜk eeA stuk is nog altijd filmkunst van den eersten rang. -En het meesterlijke fragment aan het slot, waar David Gray zijn eigen begrafenis aanschouwt, is voluit bewonderenswaardig. Gray ziet zich zelf in een doodkist liggen en het deksel, wa«.rin ter hoogte van het hoofd een glazen venster is, boven zijn doode ego vastnagelen. De wonderlijke onzekere visie op de filmrealiteit nu eens van uit de dood kist, dan. weer daarbuiten waargenomen is inderdaad van een spookachtige onwezenlijkheid. Daar en daar alleen eerst overmeestert den toe schouwer iets van den grondeloozen huiver, die geen waarom kent. Met dat al moeten wij het theater De Uitkijk" dankbaar zijn, voor de gelegenheid om dit werk te zien. Dreyer heeft Vampyr" stellig niet, de ge signaleerde fouten ten spijt, zonder liefde en zorg behandeld. Een half jaar lang arbeidde hij met Rudolf Maté, den cameraman (die ook Jeanne d'Arc opnam), aan de opnamen. Twee maanden leefden regisseur en spelers in het oude verlaten kasteel bij Montargis, om de handeling voor te bereiden en de atmosfeer op zich in te laten werken. Zelfs in zijn curieuse vergissingen, is een groot man de aandacht waard !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl