Historisch Archief 1877-1940
Muziek
De Groene Amsterdammer van 22 October
door Constant van Wessem
Oarlton: Marek Wefoer en zijn orkest
Carlton" danst op muziek van Marek Weber:
thédansant, diner dansant, souper dansant.
De volte en de geanimeerde stemming, die een
goede band brengt, heerscht in de zalen, waar
men over lichtere voeten en een lichter hart gaat
als Marek Weber met zijn orkest ons ten dans
opspeelt.
Het is een uitstekend orkest, 15 man sterk,
in de gewone jazzband-bezetting, doch voornaam
en nimmer grof van geluid, zonder de
Amerikaansche ruwheden en potsierlijkheden, de humbug
ie het publiek moeten amuseeren. Marek Weber
bracht dit orkest vijf jaar geleden, bij elkaar en
voedde het op voor de goede dancing-muziek,
afgewisseld met een effectvolle opera-potpourri,
maar spelend steeds met een gereserveerdheid
?van een goed gastheer, die ons op ons gemak zet
onder familiaar te worden. Elégance en stijl
kenmerken dit Dxiitsche orkest, dat te Berlijn
geliefd is bij het publiek en ook ten onzent
inmid( dels de harten heeft veroverd. Men kan op deze mu
ziek zeer goed dansen, maar er met evenveel genot
naar luisteren en hooren, dat deze musici terecht
solisten" worden genoemd: zij zijn allen meesters
op hun instrumenten, tot den harmonica-speler
toe. Geen wonder, dat zij volle zalen trekken,
waar de danslustigen samenstroomen voor den
ioxtrott, den tango, de rumba en wat dies meer zij.
Teekening door J. F. Doeve
Marek Weber dirigeerend in Carlton
Mnzieklyceum: Imre Ungar
Het is een toeval, dat twee der winnaars aan den
Poolschen Chopin-prijs, te Warschau bij het
groote pianisten-concours, Ungar en Uginsky,
zich kort na elkaar in ons land laten hooren. Ungar
?eerst en dan volgt de ander met het Concertgebouw
orkest.
De blinde pianist Imre Ungar, Hongaar, uit
Budapest geboortig, gaf Woensdagavond tt A msterdam
zijn klavieravoüd, die druk bezocht was door een
aandachtig en enthousiast publiek. Terecht;
want het pianistisch kunnen van Ungar, \ooral
gezien de moeilijkheden, die hij door zijn blind-zijn
had te overwinnen, dwingt' respect af.
In het gedeelte van het programma vóór de
pauze scheen Ungar nog niet geheel zichzelf te
Jkunnen worden, zijn tempo was wat stug, zijn
aanslag wat geforceerd, te nadrukkelijke vertra
gingen naast te gejaagde versnellingen verbraken
de groote lijnen te veel, en esn jonge hevigheid
werkte als hardheid van klank. Bach noch Beet
hoven koixden bevredigen, in Schuman's Carnaval
kwamen warmere en gevoeligere oogenblikken en
na de pauze, met Chopin, Bartok en Liszt,
hccrde/i wij den pianist in zijn ware kracht, naar
het slot toe, met Liszt's Hongaarsche rhapsodie
Ko. 12, uitgroeiend tot een ware apotheose.
? Er is van Imre Ungar, wanneer hij eenmaal
rijper nog zal zijn in spel en voordracht, veel te
verwachten.
Wij zijn nu benieuwd naar den anderen
Chopinfcrijs-winner.
BIOSCOPY
door L. J. Jordaan
Een nieuwe film van Dreyer
Carl Th. Dreyer: Tod des
Vampyrs". De l'itkijk
Er bestaan verschillende wegen, om Die Kunst
des Grauens" te benaderen. Zoo kan men de zaak
van den drastischen kant bekijken, als de oude
volkslegenden met hun bloedig arsenaal van weer
wolven, duivels en vampyrs. Of men kan haar als
Poe in de sfeer van het onstoffelijke betrekken en
tot zuivere stemmingskunst verwerken. Ook de
film heeft zich reeds in beide richtingen bewogen:
Murnau, met de heftigheid en onstuimigheid der
primitieven, maakte van zijn Nosferatu" een
bijna tastbaie nachtmerrie. Epstein deed in La
chüte de la maison Usher" een (overigens zwakke)
poging, om Poe's onbestemde, maar wurgende
angst-obsessies te verbeelden. Het lag voor de
hand, dat Murnau die zich de relatief makkelijkste
taak gekozen had, het best slaagde. Met een
ingenieuse en zeer werkzame fantasie benutte hij de
effectieve middelen welke de film bood, tot een voor
dien tijd verbluffend resultaat. Epstein, wiens film
als geheel in verveling en traagheid verloopt, bracht
het niet \erder dan enkele suggestieve momenten.
Er wa» aanleiding te over, cm van Dreyer te
verwachten, dat hij het onderwerp, hetwelk Murnau
reeds vóór hem behandelde, op een hooger plan zou
brengen. Wij wisten nu wel wat er met in copieeren,
schaduwbeelden en flou te bereiken valt. Wij
kenden het effect van eenzame kasteelen, langzaam
openende deuren en close-up's van doodshoofden.
Wij hadden bovendien de kracht ondervonden van
geniale vondsten als het negatieve beeld (
Xosferatu") en de vertraagde speel-opname (?Usber").
De vraag leek dus zeer gerechtvaardigd, met welke
oorspronkelijke visie althans met welke
crigineele verbeelding Dreyer deze herhaling van het
vampyr-motief verantwoorden zou.
Met verbazing moet de toeschouwer echter
constateeren hoe de stoutmoedige vernieuwer, die Jeanue
d'Arc" maakte, volkomen platgetreden wegen be
wandelt. Dat hij met zijn verfijnden psychologischen
aanleg Murnau's robuste en openhartige
gries-elmethode vermijden zou, lag voor de hand. Maar dat hij
geen anderen uitweg zag, dan een aperte imitatie van
den zwakken Epstein, is wel een bittere ontgooche
ling. Zeker het is alles sterker, beter overwogen
en virtuoser dan de wazige cameramystiek van La
chüte de la maison Usher". M«n voelt nog altijd de
vaste meesterhand, die dit lichtelijk abgeleierte
instrument bespeelt. Maar de dramatische spanning,
de oorspronkelijke durf en de prachtige eenheid van
...Teanne d'Arc" zijn ten eenenmale zoek. Telkens
krijgt men den indruk, dat naar de drukkende
angstsfeer van het gestaltelooze wordt gestreefd
telkens blijft men leeg en teleurgesteld achter. De
aanloop is er: een mensch dwaalt door stoffige,
verlaten vertrekken.... een venster opent naar
het geheimzinnig ledig.... een silhouet schuift
onwezenlijk voorbij. Maar deze obsessie van het
onvoorstelbare vernuchtert onverbiddelijk in een
of andere materieele oplossing: de leege kamers
herbergen zeer materieele skeletten, voor het
venster verschijnt een levend gezicht, het silhouet
blijkt een doodgewone man met een zeis te wezen.
En de stemming breekt valt stuk op de hsrde
werkelijkheid. Een vrouwelijke vampyr, hoe gru
welijk en bloeddorstig ook zelfs al moge zij uit
de macabere diepte van het graf zelf verrijzen,
verliest voor ons haar verschrikking. liet is een
gedefinieerde, omlijnde realiteit geworden, welke
niets meer uitstaande heeft met de vage angf ten,
die ons alleen op de grens van het zijn en n'et-zijn
bevangen. Wa,t vorm en gestalte aanneemt verliest
voor onze moderne mentaliteit, geboren tusschen
politiebureaux en parapsychologische experimen
ten, alle verschrikking. Wat in Jeanne d'Arc" zich
zoo sterk deed voelen en het drama boven-aard?che
afmetingen verleende: het nimmer-uitgesprokene,
dat aanwezig was tusschen de nuchtere letters
eener onpersooiilijken officieelen tekst.... in de
bewogen gelaatsuitdrukkingen der vergroote mas
kers in de hartstochtelijke gebaren der han
den .... het bleef in de/.e verbeelding weg. Van de
eene mystieke aanloop worden wij naar de andere
gevoerd, om terug te vallen op een of andere ver
klaring".
Zoo werd dit spel, dat een spel van
imponderabilia wilde worden, een ouderwetsche, kinderlijke
griezelhistorie, die met al haar gevorderde
techniek, haar poging tot raffinement en haar
gerijpt inzicht, de vlag moet strijken voor den
sterken eenvoud van het oudere gelijknamige werk.
Er valt bij dit alles soms een gebrekkige techniek
te constateeren, die onbegrijpelijk is. Zoo is b.v. de
belichting van een bij Dreyer onverklaarbare
primitiviteit. Het is in de eerste deelen, die n.b. de
stemming door den zuiveren aanblik moeten op
roepen, absoluut onmogelijk uit te maken of het
nacht, dan wel dag is. De kaarsen, waarmede
men ijverig rondloopt, zijn in de helder verlichte
vertrekken volmaakt overbodig.
De iugelaschte decors met een luchtperspectief,
waartegen een wagenrad silhouetteert, zijn niet
meer dan poovere herinneringen aan Hugo's
strakke achtergronden in Jef^nne d'Aic".
Waar Dreyer echter zich zelf is, daar is hij dwin
gend, suggestief, formidabel.... Zoodra het
spookeridansrythme van Epstein hem een «ogenblik
loslaat en hij gegrepen wordt door de suggestie van
het materiaal, dat hij hanteert, keert de oude
kracht terug. De stomme, desperate dialoog- van
twee wanhopige gelaten, waartusschen de camera
als een begrijpend, meevoelend element heen en
weer zweeft.... nu eens observeerend en ver
klarend, dan weer verontrust en nerveus, ander
maal geresigneerd en triest.... 7AÜk eeA stuk is nog
altijd filmkunst van den eersten rang. -En het
meesterlijke fragment aan het slot, waar David
Gray zijn eigen begrafenis aanschouwt, is voluit
bewonderenswaardig. Gray ziet zich zelf in een
doodkist liggen en het deksel, wa«.rin ter hoogte
van het hoofd een glazen venster is, boven zijn
doode ego vastnagelen. De wonderlijke onzekere
visie op de filmrealiteit nu eens van uit de dood
kist, dan. weer daarbuiten waargenomen is
inderdaad van een spookachtige onwezenlijkheid.
Daar en daar alleen eerst overmeestert den toe
schouwer iets van den grondeloozen huiver, die
geen waarom kent.
Met dat al moeten wij het theater De Uitkijk"
dankbaar zijn, voor de gelegenheid om dit werk te
zien. Dreyer heeft Vampyr" stellig niet, de ge
signaleerde fouten ten spijt, zonder liefde en zorg
behandeld. Een half jaar lang arbeidde hij met
Rudolf Maté, den cameraman (die ook Jeanne
d'Arc opnam), aan de opnamen. Twee maanden
leefden regisseur en spelers in het oude verlaten
kasteel bij Montargis, om de handeling voor te
bereiden en de atmosfeer op zich in te laten werken.
Zelfs in zijn curieuse vergissingen, is een groot
man de aandacht waard !