Historisch Archief 1877-1940
Willetn de Geus
Tcekening door J. F. Doeve
Hondenweer !
Sinds dagen zakte de barometer.
En zakte nog.
Alles wat op of aan de zee zijn brood
verdiende, had er meer dan genoeg
van. Behalve de zeesleepers.
Als het glas zoo blijft zakken, gaan
wij geld verdienen, zei de ouwe van
de Hercules. Maar God help-ons.
Het was in 't Zuidwesten begonnen.
Waaien, dat de stukken er af vlogen.
Nu zat de wind in den Noordwesthoek.
Voelde zich daar nog beter thuis.
Grimmige ijskoude regen joeg hij
voor zich uit. De temperatuur draaide
om het nulpunt.
Geen sterveling waagde zich in
Vlissingen onnoodig op den. boulevard.
Alleen Frans Naerebout en Michiel
Adriaanszoon de Buyter stonden er
te blauwbekken.
De vrije loodsen loerden achter de
beslagen ruiten van de soos naar de
afkomers uit Antwerpen. De een na
den ander kwam op de ree voor anker.
Geen een dorst er naar buiten.
Eer dat gebeurt moet er wat waaien.
De afhaalboot danste dronken van
schip tot schip en verzoop haast van
den regen en het buiswater.
Al naar hun aard reed het zeevolk
achter de ankers.
Aristocraten van het diepe water,
drijvende hotels, stampten welover
wogen en met arrogante gratie.
Lijnschepen, waardig als gedegen zaken
lieden wien het goed gaat, deinden met
kalm overleg op den woedenden, kor
ten golfslag. Vrachtzoekers, bonkige
schooiers van de zeven zeeën, onbe
houwen en onbezorgd, maakten zich
niet druk.
Die zijn het wel anders gewend.
Maar de kolenbooten, de verwaar
loosde ploeteraars, hadden het leeg
en hoog op het water niets naar den
zin. De snelle weekbooten, het dorado
van getrouwde zeelui, evenmin. Het
valt ook niet mee om eenige etmalen
van Bornholm en alle geneugten,
die daar te beleven zijn, achter een
slikhaak te dobberen.
Tusschen sluierende regengordijnen
van den wal gezien, leken al die sche
pen riet meer dan grauwe huiken.
Scheepslijken.
Over het Oostgat dompte een looden
lucht op de woelende zee. De
golfkoppen prijkten strijdhaftig met vin
nige witte kuiven.Het zag er smerig uit.
In de seinhut van de Hercules kon
de smoor gesneden worden, want het
hutje zat potdicht,
De ouwe had alle plaats op dm
divan, tusschen waschstand en
kleerenkastje. Meester en stuurman waren
in de kooi van den marconist gescho
ten en die gebruikte zelf de overige
ruimte. Zijn hoofdtelefoon had hij
voor het eene oor geschoven. Met het
andere luisterde hij naar de klassieke
verhalen van de zee. Verhalen van
westewinden., hard werk en legendari
sche figuren. Groote sloebers maar
harde werkers, of papkerels met een
hart van goud.
De Hercules reed langs het steigertje
buiten de sluizen en wreef zijn drui
pende stuurboordsflank aan de schoei
ing. Hij schuurde en schavieldo dat
zijn trossen er van kreunden, doch
hij lag best beschut.
De wind had alleen maar vat op
zijn antenne, tusschen de toppen van
zijn hooge slanke masten. Zij danste
de can-can met oen zeldzaam uithou
dingsvermogen. Telkens als hij haar
vast wilde grijpen, dook zij weer weg.
Van woede schudde hij onbarm
hartig aan want, aan stagen en
pardoenen, maar bereikte daar niets mee.
De Hercules was zoo'n Hollandsche
zeesleeper, waar ze alleen aan den
Kinderdijk het recept van hebben.
Een baas in zijn soort.
Met een stuggen onver/.ettelijkeii
kop, net als de kerels in den Alblas,
die zulke booten bouwen. Met een
scherpe steven waaraan de zee zich
in flarden scheurt en een hoogen bak
van staal tot dekking van het stuur
huis.
Vlak achter den midscheeps de
bolders voor den sleeptros, den
zestienduimer. Een bolwerk, gegrondvest
in den kiel.
Een lang laag achterschip, waarin
de kracht woont.
Vijftienhonderd paarden.
Hij lag stormdienst. Wachtte met
waakzaamheid op de kans om oen
ontredderd schip te bergen.
Ieder najaar, winter en voorjaar
vind je ze op de Noord7.ee. in het
Kanaal, op de Westereilanden en in
Atlantische havens. Onbegrijpelijk
dicht in de buurt als ze noodig zijn.
Nacht en dag gereed.
In den midscheeps, onder de luwte
van het sloopondok was hot voor el
kaar. De wacht aan dek zat er te
schiemannen en doed bakkies koffie
met den kok.
Het zwarte koor werkte met groot
geraas en blijmoedig gehoon in de
diepe machinekamer.
Daar moet altijd een kruk
bijgepuimd of een cylinder uitgekrabd
worden. Op zee draait de heele armen
en beenenwinkel dag en nacht zonder
rnankeeren, weken en maanden ach
tereen als het moet. Zoodra is het
echter niet klaar met de machine
of met sleutels, tangen en hamers gaat
het er op los.
Het gezelschap in de seinhut, geheel
boven, tusschen de lange
schoorsteenen, verkeerde in hoopvolle verwach
ting.
Dit was het weertje waar ze het van
hebben moesten.
Geen pretje om er uit t* gaan, maar
voor een vette sjouw moet je wat
ellende wagen.
Als we nu naar buiten moeten kots
ik mijn hart uit klaagde de marco
nist, hoewel hij met zijn eene oor en
al zijn zintuigen de baaierd van gelui
den in zijn telefoon verwerkte.
Zei de ouwe je vreet er toch ook
van?
Het lawaai in de telefoon was
oorverdoovend. Gewoonlijk is het in de
omgeving van het Kanaal al een gek
kenhuis in den aether, doch zulke
dagen spannen de kroon.
In den nanacht was alle draadloos
verkeer gestopt voor oen noodgeval.
Eenige honderden mijlen bewosten
de Scilly's. Te ver voor den Hercules
om er goed aan te doen.
Slechts kort tevoren seinde
NorthPoreland Badio S.O.S. geëindigd.
Wat er van geworden was wist nie
mand.
En niemand vroeg er naar.
De kuststations werden weer over
stelpt met telegrammen. Meest van
vertraging.
North-Foreland Badio trachtte on
ophoudelijk met den geesel van zijn
hooggestemde staccato-signalen orde
onder de marconisten te ranselen.
Tevergeefs. Ze popelden allen om hun
berichten kwijt te raken.
Bijwijlen blies Ouessant Kadio hem
weg, wanneer hij met enorme energie
een ver verwijderden broeder wou
beschreeuwen.
Het was een soepie.
De kapitein van don Western.
Trader, een Amerikaan, van New York
naar Botterdam, deed oen schietgebed,
toen hij kaap Lizard dwars kreeg.
Zijn schip was op deze uitreis van
depressie in depressie gelooperi. Ver
over tijd en leelijk gehavend. Hot lag
diep in den kop en stuurde slecht.
De bemanning was óp van vermoeid
heid, kou en jammer.
Dat is op die route bij winterdag
niets bijzonders, maar het was don
kapitein op vorige roizen ook niet voor
don wind gegaan. Hij wist uit ervaring
dat gelukkige gezagvoerders oen
roedershart warmer doen kloppen.
Hoewel er een moeilijke zoe liep.
kregen zij in het Kanaal wat beschut
ting van den opperwal.
Het vooruitzicht op de nauwtes en
do Noordzee maakte de stemming van
den kapitein echter niet vroolijker.
Zij sukkelden van Start Point op
Catharina Point, van de Owers op
Beachy Head en kropen bij
Dungeness onder den wal langs.
Als altijd wemelde het daar van
schepen, die den kortsten weg naar
hun bestemming zoeken.
Een Kanaalboot jakkerde onder
een hoos van schuim en buiswater,
zwarten rook brakend, vlak voor hen
over; meer onder dan boven water.
De officier van de wacht, hoog op
de brug van den Western Trader,
kreeg koude rillingen onder zijn klam
me schoeisel.
Die lui weten echter wel wat ze uit
voeren en gaan niet zonder uiterste
noodzaak achterom. Dat kost tijd on
aan den overkant wacht oen
salontrein.
Tusschen de Goodwin en de
Sandettic-gronden raakte de Western
Trader onder de beschermende rotsen
van Foreland vandaan.
Daar waren wind en zee samen in
hun element.
Zij lieten het logge
Sandettiti-vuurschip dwaas en driftig, als ooti ver
schrikt karrepaard. op do tuimelende
golven steigeren. Lieten hot mot stom
me volharding aan zijn ankerkettingen
scheuren.
Maar die hielden vast, al stonden ze
soms op haren en snaren. Hielden hot
van do gronden, waarvoor het ter
waarschuwing van don zeeman lag.
Omdat het zicht door dikke regen
on lage luchten maar onkolc mijlen
reikte, had de bemanning van liet
vuurschip don misthoorn aangezet.
Hij looido diep melancholisch, schier
zonder onderbreking.
Doordringend, nadrukkelijk.
Tegen dreigend doodsgevaar.
Het kookte op de gronden. Een hol
waarin geon schip kan leven. 1)<>
wacht hield zich aan dek van don
Western Trader met moeite aan do
looplijnon staande.
Stopte de oorcn dicht.
Verkleumd van kou staarden do
menschon zwijgend naar het vuur
schip en over de kolkendo waterwoes
tijn. Zij verlangden naar hun kooi.
naar warmte en slaap.
Ik wou dat we lading voor Londen.
haddon, zoi de eerste stuurman. Dan
hadden we hot ergste gehad.
Ik zal blij zijn als wo den Waterweg
gemaakt hebben, antwoordde de ka
pitein.
Zijn schip zag or haveloos uit.
Het had schade aan do dokhuizen.
Een boot was weggeslagen, oen
andere in elkaar gedeukt. Overal had
do zoe door de huidvorf gevreten on
gj'ootf ioestplekken nagelaten.
De lading werkte.
(Slot op pag. 22)