De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 24 december pagina 1

24 december 1932 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland De rijpere jeugd ET is een onbetwistbaar feit, en het klinkt als een gemeenplaats, wanneer men constateert, dat de jeugd van heden bestemd is, de volwassenen te leveren voor de toekomst. De ouderen staan ver manend voor de jongeren en de jongeren zien vol verwachting naar de ouderen op. Volwassen te zijn en zelfstandig, niet meer alleen gehoorzamen, maar zelf beslissen, hoe men zal handelen, in het vaste vertrouwen, dat men het beste zal kiezen, dat is het ideaal van de jeugd. De ouderen oordeelen over de jongeren en de jongeren leggen zich bij dat oordeel neer. Toch is het ware oordeel, het eindoordeel, niet het oordeel van de volwassenen over de jeugd, maar het oordeel van jongeren, wanneer zij volwassen zullen zijn geworden, over de generatie, die hun is voorafgegaan. Niet het oordeel van de leidende tijdgenooten over hun eigen daden is het eindoordeel, maar het oordeel van de toekomst over het heden, wanneer dat heden verleden zal zijn geworden. De onderwijzers, de leeraren en de professoren examineeren hun jeugdige leerlingen. Hun vonnis lijkt beslissend voor de toekomst van de jeugd. Maar dat is slechts schijn. Dat oordeel blijkt dikwijls verkeerd en het is in de practische leerschool des levens voor herziening vatbaar. Hoe zal de jeugd van heden over ons, volwassenen van heden, oordeelen, wanneer die jeugd volwassen en wij het verleden zullen zijn geworden? * * * De rijpere jeugd van heden maakt een harde leerschool door. Tot wasdom en zelfstandigheid gekomen, meenen de jongeren op eigen beenen'te kunnen staan, maar veelal kunnen zij geen werkkring vinden. Werkloosheid is een hard gelag, maar voor niemand is die kwaal zoo ondermijnend als voor de rijpere jeugd. De ontwikkeling van de techniek, gepaard met werkloosheid als crisisverschijnsel, heeft tot gevolg, dat dikwijls de jongeren van 14 tot 18 jaar nog wel voor enkele jaren werk vinden, dat geen vakbekwaamheid eischt en laag bezoldigd wordt. Voor de 17- en 18jarigen begint het al moeilijker te worden. En onder de 19- en 20jarigen heerscht de eigenlijke jeugdwerkloosheid. Een deskundige bij uitnemendheid, de directeur van de arbeids beurs van Amsterdam, heeft het onlangs treffend juist uitgedrukt: terwijl zij nog haast kinderen zijn, verdringen zij hun ouders uit het werk en half volwassen staan zij op straat. Van alle crisismaatregelen ter bestrijding van de werkloosheid zijn er geen, die meer steun verdienen, dan de maatregelen om aan de rijpere jeugd bezigheid en een vakopleiding te bezorgen. Wie op dien leeftijd geen vakkennis opdoet en zelfs niet leert te werken, loopt gevaar zijn geheele leven werkloos te blijven. * # * De meer ontwikkelden, de zoogenaamde intellectueelen, zijn ge neigd het aandeel, dat zij leveren aan het maatschappelijk leven, te overschatten. Zij vullen de dagbladen en de tijdschriften, zij leveren de leiders van het economische en geestelijke leven, uit hun midden wordt het meerendeel van de politici gerecruteerd. Zijn er nog wel andere menschen, die de moeite waard zijn op de wereld? Een onderzoek, enkele jaren ingesteld op de recruten van de lichting 1925, heeft cijfers opgeleverd, die geschikt zijn, om dat naïve oordeel te herzien. 65 pCt. van deze recruten had 6 of 7 jaar lager onderwijs genoten; lópCt. had dat lager onderwijsniet geheel gevolgd. i31/2pCt. had een Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cutsus, een school voor U.L.O. of een soortgelijke inrichting bezocht. 2 pCt. had middelbaar onderwijs geluid, il/2 pCt. was leerling van een kweek-of normaalschool geweest en 2 pCt. van deze recruten bestond uit studenten. En zelfs dit betrekkelijk geringe percentage van intellectueelen is veel grooter, dan de maatschappij werk kan verschaffen. Een groot deel van de onderwijzers, de juristen en de ingenieurs, dat in de laatste jaren een graad of een bevoegdheid heeft verworven, staat met haar diploma's, haar bekwaamheden en haar werklust, zonder een bezigheid te kunnen vinden. Het aantal studenten aan onze hoogescholen is van ongeveer 1400 een halve eeuw geleden tot heden ongeveer 12000 gestegen; dat is dus in veel sterkere mate, dan het accres der bevolking. Die stijging is de laatste jaren zelfs crescendo gegaan. Van 1920 tot 1930 steeg het aantal studenten van ongeveer 8600 tot ongeveer 12000. Het grootste deel van die studenten kost aan de openbare kas ongeveer 1500 a 2000 gulden per persoon. Dat probleem van de intellectueele rijpere jeugd, die zich uitstrekt van 18 tot 25 jaar, is misschien nog moeilijker op te lossen, dan dat van de minder ontwikkelden. Deze ontwikkelden kennen wel een vak, maar zij evenmin kunnen een werkkring vinden. * * * In dezen tijd van het jaar, dat de dagen het kortst en de nachten het langst zijn, placht men van oudsher een feest van het licht te vieren, waarin de lichten de toekomstige lente en zomer en het ver trouwen op herstel in de toekomst symboliseeren. De Syriërs vierden in December een Zonnefeest, de Germanen het Joelfeest, de Romeinen de Saturnalieën; de Joden vieren het Chanoekafeest en de Christe nen het Kerstfeest. Wie in den somberen tijd, dien wij beleven, waarin wij soms vreezen, dat met de bronnen van onze volkswelvaart de geheele beschaving ten onder zal gaan, zich opmaakt zulk een lichtfeest te vieren, heeft de grootste moeite uit de ervaringen van het verleden de hoop te putten op een betere toekomst. Maar zoo lang er leven is, is er hoop. Het vertrouwen in die toekomst is onwrikbaar, hoe donker de nacht en hoe klein de lichtpuntjes ook mogen zijn. De rijpere jeugd van heden, die in den oorlogstijd is geboren en in de crisisjaren tot bewustzijn is ontwaakt, heeft geen persoonlijke ervaringen, omtrent betere tijden. Haar jeugd was meerendeels droevig en op het oogenblik, dat zij tot zelfstandigheid komt, kan zij geen bevredigender! werkkring vinden. Wat kan zij van de toekomst hopen ? Zwaar is de verantwoordelijkheid, die in dezen tijd op ons, ouderen, drukt, wanneer wij letten op de billijke wcnschen en verwachtingen van de jeugd voor de toekomst. En niets kanvoor ons, volwassenen, een dringender aansporing zijn, om juist in dezen tijd voort te bouwen aan de grondslagen voor een betere toekomst, dan het besef van onze verantwoordelijkheid voor degenen, die na ons komen. Aan de rijpere jeugd is dit Kerstnummer van de Groene gewijd. Vogels van zeer verschillende pluimage zetten er hun zeer uiteenloopende denkbeelden omtrent de problemen der rijpere jeugd in uiteen. Men kan er veel uit leeren ook, wanneer men, wat ongetwijfeld voor menig lezer, maar ook voor de redactie geldt, er een en ander in aantreft, waarmede men het niet eens is. Eén gedachte echter verbindt alle schrijvers: dat wij bovenal ter wille van de jeugd moeten werken aan een betere toekomst. Terwille van de jeugd, die zelf de toekomst is. A. C. JOSEPHUS JITTA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl