Historisch Archief 1877-1940
Jeugd en blijheid
M. en F. M. Wibaut
H
l
F
l
F
tzijn jeugdorganisaties waar gezongen wordt: Wij zijn jong
i dat is fijn." De jongsten zingen het. Ook de ouderen. Ook de
jeugdige volwassenen.
In het jong zijn ligt een reden tot vreugde. Jong zijn staat niet gelijk
met nog een kind zijn. Jong zijn sluit veelal in, dat men zich een oordeel
vormt over z'n omgeving. Een oordeel dat vooral niet minder een
oordeel is, als het niet luid wordt uitgesproken. Een oordeel dat zich
niet beperkt tot de allernaaste omgeving, doch zich reeds bemoeit
met het leven. Een oordeel waarin de kiem ligt van verlangen naar
verbeteren.
Jong zijn is sterk zijn. Jong zijn is kunnen. Jong zijn is het stout
moedig verwachten, dat men vele dingen zal kunnen verbeteren,
die de ouden niet goed hebben gedaan.
De Kerstavond wekt op tot jeugdherinneringen. Zijn er niet een
aantal rond de vijftig en boven de vijftig jaar onder de lezers, wier
geest opleeft bij de herdenking van in de jeugd gekoesterde hoop en
verwachting? Vele illusies zijn in nevelen vergaan, maar er is toch wel
een en ander verwezenlijkt en de herinnering aan het streven op
zichzelf verwarmt reeds het hart. Want dat streven immers was bron
van vreugde van moed, van kracht.
Maar om zulke vreugde te beleven moet er hoop zijn, moet de ver
wachting gerechtvaardigd zijn voor de mogelijkheid van slagen.
Hoe staat het thans met die hoop en die verwachting voor de jeugd
in onzen tijd?
Hoe staat het met.de reden tot blijheid voor onze jeugd?
* *
*
Op den vooravond van Merry Christmas" spreken we liever niet
over de heerschende economische crisis. Sommigen van ons zien reeds
de opgaande golf". Op Kerstavond nemen wij aan dat hun waar
neming juist is. De opgaande golf" zal voor eenige jaren de werk
loosheid doen verminderen. Het gevoel van overtollig te zijn in het
leven, dat vele jongeren hopeloos maakt, zal voor een deel weer een
tijd lang verdwijnen. Echter slechts vpor eeen deel, want de op
gaande golf" zal geen ordening in het economische wereldleven
brengen. De volwassen jonge menschen van vandaag zullen nauwelijks
jong meer zijn, wanneer de onvermijdelijke ordening tot stand zal
komen.
Een deel der jongeren werken samen met de ouderen om de econo
mische ordening te bevorderen. Zij vinden hierin een bizondere
vervulling, maar tegelijkertijd hebben zij voorshands" het gemis van
ordening, in hun levenslot te ondergaan.
Hoe lang zal dit voorshands" duren ? De jongeren weten het zoom in
als de ouderen. Maar wat zij wél weten is dat intusschen en in afwach
ting ? gelukkig zijn zij voor wie deze afwachting verwachting is
er een zware druk blijft liggen op het leven der jongeren.
De onzekerheid van bestaan in een ongeordend economisch leven,
drulct niet uitsluitend op het leven der jongeren. Maar op hun
leven drukt zij wel het zwaarst. Want die onzekerheid belet velen
van hen, het beste deel van hen, in wie verantwoordelijkheidsbesef is
gegroeid, er naar te streven om hun leven te maken.
* *
*
Tot het maken van hun leven behoort voor het groote deel der j ongere,
hoop op het vormen van een gezin. Een gezin waarin vrouw en man
voor elkander en voor de kinderen het leven gelukkig zoo zullen maken
als het hun mogelijk zal zijn. Het persoonlijke leven zoo goed mogelijk.
Het maatschappelijke leven voor zoover de individu het beïnvloeden
kan, zoo goed mogelijk. Een gezin waarin zij hun jeugdopvatting
van wat zij persoonlijk en maatschappelijk goed achten tot toepassing
kunnen brengen. Althans dit kunnen trachten te doen, ook waar die op
vattingen afwijken van die, welke golden in het gezin van hun ouders.
Zij verlangen de ervaringen er van te beleven. Een eigen gezin! Het is de
schoone verwachting om liet beste wat in hen is, tot uiting te brengen.
Maar hoe is de werkelijkheid?
De werkelijkheid is, dat voor veel duizenden jongeren de mogelijk
heid om hun eigen leven te maken, het uitzicht eengezin te stichten,
in onzen tijd niet bestaat, of ont-zaglijk wordt, bemo?ilijkt.
Laat men niet zeggen, dat weeldezucht hiervan de oorzaak is.
Dat men dan ook tot eenvoudiger levenspeil moest komen. Och, het ont
breekt niet aan jongeren die daartoe bereid zouden zijn. Maar ook
voor hen is de toeneming van behoeften, die sinds de jongste halve
eeuw bevrediging kon vinden, niet meer weg te cijferen. We kunnen
niet terug naar den tijd, dat de sinaasappel een paaschtractatie
was, en de banaan een zeldzaam geziene wonderlijke vrucht uit
overzeesche landen; het ei vooral dienst deed voor zwakke kinderen
of herstellende zieken.
We kunnen niet terug naar den tijd dat in groote gezinnen in twee
of drie verdiepingsbedsteden of op den grond werd geslapen. Ook
niet naar den tijd dat in arbeidersgezinnen voor den man of devrouw
een boek enkel bekend was van het gebruik op de lagere school en dat
voor het arbeiderskind andere uitspanning dan spelen op straat, on
bekend was. Veel van wat een halve eeuw geleden als weelde gold,
is levensbehoefte geworden. Htt kan niet en het mag niet dat deze
uitbreiding van levensbehoeften, stoffelijke en geestelijke, haar eind
punt zou hebben bereikt. Zeker, het eenvoudige levenspeil van thans
kan, vergeleken met een halve eeuw geleden, wel als een weeldepeil
gelden. Maar toch kan het niet worden verlaagd.
Bovendien vergete men niet dat wat de besten der jongeren terug
houdt van gezinsvorming is de verantwoordelijkheid voor het kind,
wanneer zij niet de mogelijkheid zien om het een opvoeding te geven.
Deze jeugd wil niet meer in 't wilde trouwen, zij wil weten wat zij
doet en niet meer een geheel onzekeren toestand tegemoet gaan.
De werkelijkheid is dus, dat veel duizenden jonge mannen en vrouwen
die gezinsvorming begeeren, die door de natuur tot gezinsvorming
worden gedreven, niet tot verantwoordelijke gezinsvorming kunnen
geraken. En dat voor veel duizenden, van de blijheid der jeugd van
de vreugde over het jong zijn weinig verwezenlijkt wordt.
* *
*
Kennen een groot deel. van onze oudere generatie deze werkelijkheid
niet? Indien ze die niet kennen, nog niet kennen, laten zij dan contact
zoeken met de jongeren van onzen tijd. Dan zullen zij het bestaan
dier werkelijkheid ervaren.
En indien zij die werkelijkheid wél kennen, wat moet dan hun
houding zijn ten opzichte van het jonge geslacht? Kunnen zij er dan
mee volstaan, zich te gedragen als de legendarische struisvogel die
geacht wordt door zijn kop waar zijn oogen in zitten, ergens in te ver
bergen, niet te zien wat hij liever zou willen dat er niet was ? Kunnen zij
blijven voortgaan hun oogen te omhullen met een sluier van traditie
en fatsoensbegrippen ?
Kunnen zij er mee volstaan te doen alsof deze werkelijkheid niet
voor veel duizenden het jonge leven zwaar maakt, zwaar tot het on
dragelijke?
Zwaar tot het ondragelijke, omdat het hun oplegt te weerstaan aan
den natuurlijken drang, lichamelijk maar ook geestelijk, die den vol
wassen jongen man en de volwassen jonge vrouw belet, zoo zij het
blijven wenschen, omdat zij elkaar liefhebben, elkanders levensge
zellen te zijn?
Kunnen zij volstaan met tot veel duizenden jongeren te zeggen:
draag het ondragelijke toch maar. Doe maar als jonge mannen of er
geen jonge vrouwen zijn. En als jonge vrouwen of er geen jonge mannen
zijn. Beheersch uw natuurlijke begeerten en driften tot ge huwen kunt.
Ook als ge geen redelijk uitzicht hebt, verantwoordelijk te kunnen
huwen ?
Kunnen zij volstaan met de jeugd voor te houden, dat deze vol
gehouden zelfbeheersching, volgehouden ook bij den sterksten drang,
onder alle omstandigheden een gebod is van zedelijkheid?