De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 24 december pagina 2

24 december 1932 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

Jeugd en blijheid M. en F. M. Wibaut H l F l F tzijn jeugdorganisaties waar gezongen wordt: Wij zijn jong i dat is fijn." De jongsten zingen het. Ook de ouderen. Ook de jeugdige volwassenen. In het jong zijn ligt een reden tot vreugde. Jong zijn staat niet gelijk met nog een kind zijn. Jong zijn sluit veelal in, dat men zich een oordeel vormt over z'n omgeving. Een oordeel dat vooral niet minder een oordeel is, als het niet luid wordt uitgesproken. Een oordeel dat zich niet beperkt tot de allernaaste omgeving, doch zich reeds bemoeit met het leven. Een oordeel waarin de kiem ligt van verlangen naar verbeteren. Jong zijn is sterk zijn. Jong zijn is kunnen. Jong zijn is het stout moedig verwachten, dat men vele dingen zal kunnen verbeteren, die de ouden niet goed hebben gedaan. De Kerstavond wekt op tot jeugdherinneringen. Zijn er niet een aantal rond de vijftig en boven de vijftig jaar onder de lezers, wier geest opleeft bij de herdenking van in de jeugd gekoesterde hoop en verwachting? Vele illusies zijn in nevelen vergaan, maar er is toch wel een en ander verwezenlijkt en de herinnering aan het streven op zichzelf verwarmt reeds het hart. Want dat streven immers was bron van vreugde van moed, van kracht. Maar om zulke vreugde te beleven moet er hoop zijn, moet de ver wachting gerechtvaardigd zijn voor de mogelijkheid van slagen. Hoe staat het thans met die hoop en die verwachting voor de jeugd in onzen tijd? Hoe staat het met.de reden tot blijheid voor onze jeugd? * * * Op den vooravond van Merry Christmas" spreken we liever niet over de heerschende economische crisis. Sommigen van ons zien reeds de opgaande golf". Op Kerstavond nemen wij aan dat hun waar neming juist is. De opgaande golf" zal voor eenige jaren de werk loosheid doen verminderen. Het gevoel van overtollig te zijn in het leven, dat vele jongeren hopeloos maakt, zal voor een deel weer een tijd lang verdwijnen. Echter slechts vpor eeen deel, want de op gaande golf" zal geen ordening in het economische wereldleven brengen. De volwassen jonge menschen van vandaag zullen nauwelijks jong meer zijn, wanneer de onvermijdelijke ordening tot stand zal komen. Een deel der jongeren werken samen met de ouderen om de econo mische ordening te bevorderen. Zij vinden hierin een bizondere vervulling, maar tegelijkertijd hebben zij voorshands" het gemis van ordening, in hun levenslot te ondergaan. Hoe lang zal dit voorshands" duren ? De jongeren weten het zoom in als de ouderen. Maar wat zij wél weten is dat intusschen en in afwach ting ? gelukkig zijn zij voor wie deze afwachting verwachting is er een zware druk blijft liggen op het leven der jongeren. De onzekerheid van bestaan in een ongeordend economisch leven, drulct niet uitsluitend op het leven der jongeren. Maar op hun leven drukt zij wel het zwaarst. Want die onzekerheid belet velen van hen, het beste deel van hen, in wie verantwoordelijkheidsbesef is gegroeid, er naar te streven om hun leven te maken. * * * Tot het maken van hun leven behoort voor het groote deel der j ongere, hoop op het vormen van een gezin. Een gezin waarin vrouw en man voor elkander en voor de kinderen het leven gelukkig zoo zullen maken als het hun mogelijk zal zijn. Het persoonlijke leven zoo goed mogelijk. Het maatschappelijke leven voor zoover de individu het beïnvloeden kan, zoo goed mogelijk. Een gezin waarin zij hun jeugdopvatting van wat zij persoonlijk en maatschappelijk goed achten tot toepassing kunnen brengen. Althans dit kunnen trachten te doen, ook waar die op vattingen afwijken van die, welke golden in het gezin van hun ouders. Zij verlangen de ervaringen er van te beleven. Een eigen gezin! Het is de schoone verwachting om liet beste wat in hen is, tot uiting te brengen. Maar hoe is de werkelijkheid? De werkelijkheid is, dat voor veel duizenden jongeren de mogelijk heid om hun eigen leven te maken, het uitzicht eengezin te stichten, in onzen tijd niet bestaat, of ont-zaglijk wordt, bemo?ilijkt. Laat men niet zeggen, dat weeldezucht hiervan de oorzaak is. Dat men dan ook tot eenvoudiger levenspeil moest komen. Och, het ont breekt niet aan jongeren die daartoe bereid zouden zijn. Maar ook voor hen is de toeneming van behoeften, die sinds de jongste halve eeuw bevrediging kon vinden, niet meer weg te cijferen. We kunnen niet terug naar den tijd, dat de sinaasappel een paaschtractatie was, en de banaan een zeldzaam geziene wonderlijke vrucht uit overzeesche landen; het ei vooral dienst deed voor zwakke kinderen of herstellende zieken. We kunnen niet terug naar den tijd dat in groote gezinnen in twee of drie verdiepingsbedsteden of op den grond werd geslapen. Ook niet naar den tijd dat in arbeidersgezinnen voor den man of devrouw een boek enkel bekend was van het gebruik op de lagere school en dat voor het arbeiderskind andere uitspanning dan spelen op straat, on bekend was. Veel van wat een halve eeuw geleden als weelde gold, is levensbehoefte geworden. Htt kan niet en het mag niet dat deze uitbreiding van levensbehoeften, stoffelijke en geestelijke, haar eind punt zou hebben bereikt. Zeker, het eenvoudige levenspeil van thans kan, vergeleken met een halve eeuw geleden, wel als een weeldepeil gelden. Maar toch kan het niet worden verlaagd. Bovendien vergete men niet dat wat de besten der jongeren terug houdt van gezinsvorming is de verantwoordelijkheid voor het kind, wanneer zij niet de mogelijkheid zien om het een opvoeding te geven. Deze jeugd wil niet meer in 't wilde trouwen, zij wil weten wat zij doet en niet meer een geheel onzekeren toestand tegemoet gaan. De werkelijkheid is dus, dat veel duizenden jonge mannen en vrouwen die gezinsvorming begeeren, die door de natuur tot gezinsvorming worden gedreven, niet tot verantwoordelijke gezinsvorming kunnen geraken. En dat voor veel duizenden, van de blijheid der jeugd van de vreugde over het jong zijn weinig verwezenlijkt wordt. * * * Kennen een groot deel. van onze oudere generatie deze werkelijkheid niet? Indien ze die niet kennen, nog niet kennen, laten zij dan contact zoeken met de jongeren van onzen tijd. Dan zullen zij het bestaan dier werkelijkheid ervaren. En indien zij die werkelijkheid wél kennen, wat moet dan hun houding zijn ten opzichte van het jonge geslacht? Kunnen zij er dan mee volstaan, zich te gedragen als de legendarische struisvogel die geacht wordt door zijn kop waar zijn oogen in zitten, ergens in te ver bergen, niet te zien wat hij liever zou willen dat er niet was ? Kunnen zij blijven voortgaan hun oogen te omhullen met een sluier van traditie en fatsoensbegrippen ? Kunnen zij er mee volstaan te doen alsof deze werkelijkheid niet voor veel duizenden het jonge leven zwaar maakt, zwaar tot het on dragelijke? Zwaar tot het ondragelijke, omdat het hun oplegt te weerstaan aan den natuurlijken drang, lichamelijk maar ook geestelijk, die den vol wassen jongen man en de volwassen jonge vrouw belet, zoo zij het blijven wenschen, omdat zij elkaar liefhebben, elkanders levensge zellen te zijn? Kunnen zij volstaan met tot veel duizenden jongeren te zeggen: draag het ondragelijke toch maar. Doe maar als jonge mannen of er geen jonge vrouwen zijn. En als jonge vrouwen of er geen jonge mannen zijn. Beheersch uw natuurlijke begeerten en driften tot ge huwen kunt. Ook als ge geen redelijk uitzicht hebt, verantwoordelijk te kunnen huwen ? Kunnen zij volstaan met de jeugd voor te houden, dat deze vol gehouden zelfbeheersching, volgehouden ook bij den sterksten drang, onder alle omstandigheden een gebod is van zedelijkheid?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl