Historisch Archief 1877-1940
Kenteekenen der studentenmaatschappij
Mr. Henrik Scholte
IJ de plechtige zitting van den Senatus Amplissimus, dezen
zomer in het Concertgebouw, zijn door den vertegenwoordiger der
studenten woorden gesproken, waarop in het feestgewoel en ook daarna
onvoldoende de aandacht is gevallen. Zuivere, eenvoudige, harts
tochtelijke woorden, culmineerend in dien collectieven vraag van
duizenden Nederlandsche studenten van tegenwoordig: Wat doet
Gij, Universiteit, ons, studenten, voor ons latere leven?
Tien jaar geleden werd de studentenmaatschappij, en met name
de Amsterdamsche waartoe ik mij moet bepalen, nog beheerscht van
een geheel anderen geest, een geest die het duidelijkst ligt samengevat
in de oude woorden, dat het leven op iemands twintigste jaar een be
lijdenis, op zijn dertigste een aanklacht, op zijn veertigste een kwijt
schelding zou zijn. Tien jaar geleden waren de studenten aan de aan
klacht niet toe. Een sociaal verantwoordelijkheidsbesef werd
afgewimpeld als een après nous Ie déluge". Men wist van een gevaar, maar
leefde op de charme van dat gevaar, men hulde zich in een exclusieve
levenshouding, een verdediging van individualistische voorkeuren
en van een reactionair bel esprit", dat zich in hooghartige
geestesluxe uitleefde en waarbij met een gemeenschapsbesef niet anders dan
dilettantisch en om het schoone gebaar gecoquetteerd werd. Men
vond daarin tevens de verdediging voor een sinds lang niet meer be
staand en zelfs in provinciale universiteitssteden nog maar zeer
gedeeltelijk aanwezig clan-bewustzijn van den student, waarbij elke
poging om buiten de eigen universiteit de studenten aan elkaar te
binden, als riekende naar vakvereenigingsgeest geketst werd. Tien
jaar geleden bloeide in-het studentenleven het particularisme als een
verdedigbare levenshouding: trouw, plicht en vriendschap vonden
formeele idealen in een eigen maatschappijtje, gebouwd op
middeleeuwschen kliekgeest en vrij metselaarsidealen: gilde, loge en corps.
Binnen deze grenzen troonde de superieure scepsis van het intellect
en een van nivelleerende smetten vrijgehouden cultuur".
Thans is de student soldaat in het leger, ook al ontbreekt de
aesthctische panache van een jongen, blonden Fortinbras in hem. Zooals
eens, twintig, dertig jaar geleden, de puberteitsvraag aan de orde was
en ouders zich verwonderden over de vroegwijsheid hunner zestien
jarigen, zoo is thans de vraag der adolescentie aan de orde en mogen
ouders zich verwonderen over de vroegwijsheid en het evenwicht- en
verantwoordelijkheids-besef hunner t\vee-en-twintigjarigen, waarbij
de vrijmoedigheid in het uiten der meening en tegenover elkaar n
tegenover de maatschappij nog maar een kwestie van ondergeschikt
belang geworden is. Thans zijn de drie levensfasen: belijdenis, aan
klacht en kwijtschelding, samengetrokken in het studentenleven zelf
en zij zelf moeten er mee klaarkomen, vóór graad of examen hen als
hooghartige, maar bloedeloos onervaren melkmuilen in de maat
schappij afschuift. Meer nog dan arbeidsmarkt en tijdelijke crisis heeft
het versnelde levenstempo de vraagstukken, die vroeger in tien of
twintig jaren tot rijpheid konden komen, in de vijf jaar van het
student zijn samengedrongen. Een studentenleven van thans is het
komen van een grootst mogelijke Sturm und Drang" tot een
verhelderd evenwicht. Vroeger was het een bewuste uitbuiting van
onervaren en studentikoze" eenzijdigheid tot cultureele en
intellectueele geprolongeerde puberteit: brillante vuurwerken van jeugd,
die nutteloos vergingen in het daglicht van de maatschappij. Er is
verlies in uiterlijk effect. Er is winst in aanpassing, in doorzicht,
die in al zijn ernst zeker minder spiritueel en slagvaardig behoeft
te zijn als de vroegere luchthartigheid, die niet anders had dan dat.
Er zijn altijd tusschen de twee uitersten van jeugdeinde en be
ginnend leven ups en downs in het studentenleven geweest, maar
nimmer werden oude en vooze idealen zoo overtuigend, zoo
noodwendig-zakelijk onder den voet geloopen als thans, nu een tegenstroom
ook niet meer per se gekleurd wordt door jeugdig-revolutionaire
tendenzen of wel wat in de studentenmaatschappij allerminst een
zeldzaamheid is door de overheerschende persoonlijkheid van
enkele toonaangevende figuren, die een aan autoriteitsgeloof hangv'iule
studentenmaatschappij steeds maar al te gaarne geloofd heeft.
Veertig jaar geleden werd het Amsterdamsche Studenten weekblad
reeds opgericht als protest tegen God Kul", deze onverbeterlijke
uitdrukking voor biergeest en meerderwaardigheidsbesef tegenover
de burgerij, anders gezegd de ploerterij" (een woord, dat zich lang
kon handhaven, ondanks de boete, waarmee eens de Utrechtsche
rechtbank het strafte). Dertig jaar geleden voerden Wijnkoop en
andere politieke leiders de studenten in vurig-rood vaarwater, dat
op zijn beurt verliep in de idyllische vijvertjes van den exclusieven
kring. Twintig jaar en tien jaar geleden scheen echter het formeele
vereenigingsleven zich zoozeer bij den innerlijken geest der studenten
aan te passen als dat wellicht nooit, sinds de onuitroeibare mos"
de vaste tradities van de studentenvereenigingen geschapen was,
het geval geweest was. In kleinere universiteitssteden mocht de
titulatuur der honores en de vaste hierachie, waardoor men eerst na
zooveel studiejaren tot de eereambten der studentenmaatschappij
geroepen werd, nog formeeler en conservatiever geweest zijn, in
groote steden als Amsterdam greep men alles wat den student van
de ploerterij onderscheidde met niet minder geestdrift aan. Men
deed het hoogstens een ietsje minder uiterlijk dan elders. Een lid van
de Amsterdamsche Studenten Schietvereeniging was althans in de
oogen zijner commilitionen meer een operette-idioot in uniform dan
de leden van een studentenvendel in Leiden, waar het prachtvee"
(deze typische Amsterdamsche uitdrukking voor den Leienaar) zoo
iemand nog altijd het heertje vond. Maar ook in Amsterdam gnuifde
men tien jaar geleden nog over Grieksche verzen tegen de socialisten,
zooals men gnuifde over de scheldsonnetten van den eenen
studentendichter tegen den anderen. Juist hier was er, zonder het bestaan
van een numerus clausus, in zekere kringen toch voldoende onder
stroom om den joodschen jongen een minderwaardigheidsbesef te
geven; ook hier werd gekeken naar dure" disputen. Ook hier gaf
men tien jaren geleden een collectief'nummer van het Amsterdamsch
studenten weekblad uit, waarin alle redacteuren tevelde trokken tegen
de ietwat zwak geformuleerde, maar eerlijk te berde gebrachte
meeningen van Prof. Brom in het beruchte boek Omkeer in het
Studentenleven".
Later. . . . gaf men andere collectief-nummers" uit. Over Rusland,
over sociale problemen. Nummers, waarin vaak zeer boude beweringen
geuit werden, zooals ook in de sociale vereenigingen naast het Corps
extreme uitlatingen verdedigd konden worden. Nummers, die in de
oogen van een ouder geslacht schenen te wijzen op gevaarlijke
celvorming en verrotting van de huidige jeugd.
Ik heb er nimmer iets anders in kunnen zien, dane en noodzakelijken,
een grondigen en een diep-overtuigenden afkeer van de exclusiviteit
van den student, een afkeer die dit keer blijvend schijnt te zijn, welke
toevallige vormen, welke overdreven reacties, welke ongemotiveerde
zwaarwichtigheden zij ook van tijd tot tijd mocht uitlokken. Omdat
zij een tijd inluidde, die evenmin meer een onwaarschijnlijk hoovaardige
en bewust on-sociale verheerlijking van litteratuur, tooneel en film
duldde als die tijd bv. ecu God Kul" hacl geduld, die nog met onstui
mige studentenjool de Utrechtsche concerten van Willem Mengelberg
en de Groningsche van den Gala-Peter (Dr. Peter van Anrooy) ver
stoorde. Omdat deze tijd niet meer de universiteiten buiten Amsterdam
wenscht te onderscheiden in de boeren-, rij- en zwabber-academie
(resp. Groningen, Utrecht en Leiden), zooals zij den student niet meer
formeel wenscht te onderscheiden van den burger. Omdat zij niet
duldt, dat de eeuwige student Himpe vele naamlooze en minder
sterk-persoonlijke collega's heeft in onvolwaardige arbeidskrachten
der maatschappij, die hun kliekgeest en geborneerdheid hoovaardig
ontleenen aan liet epitheton ornans, eens prosperity-student geweest
en dus ook ..studentikoos" gebleven te zijn.
Niet voor niets hebben in de laatste tien jaar de sociale vereenigingen
een zoo grooten bloei gekend. Niet voor niets heeft de esprit" der stu
denten zich sindsdien minder gericht op de luxe van geestesleven, maar
cynischer en vrijmoediger op zeer voor de hand liggende vraagstukken.
Ti( n jaar geleden konden preeieu/e plaquettes van verzen in dertig
exeiLiplaivii uitingen /ijn van siudent'-ukunst.' (Slot Op pdg. 43-)