De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 24 december pagina 41

24 december 1932 – pagina 41

Dit is een ingescande tekst.

Kenteekenen der studentenmaatschappij Mr. Henrik Scholte IJ de plechtige zitting van den Senatus Amplissimus, dezen zomer in het Concertgebouw, zijn door den vertegenwoordiger der studenten woorden gesproken, waarop in het feestgewoel en ook daarna onvoldoende de aandacht is gevallen. Zuivere, eenvoudige, harts tochtelijke woorden, culmineerend in dien collectieven vraag van duizenden Nederlandsche studenten van tegenwoordig: Wat doet Gij, Universiteit, ons, studenten, voor ons latere leven? Tien jaar geleden werd de studentenmaatschappij, en met name de Amsterdamsche waartoe ik mij moet bepalen, nog beheerscht van een geheel anderen geest, een geest die het duidelijkst ligt samengevat in de oude woorden, dat het leven op iemands twintigste jaar een be lijdenis, op zijn dertigste een aanklacht, op zijn veertigste een kwijt schelding zou zijn. Tien jaar geleden waren de studenten aan de aan klacht niet toe. Een sociaal verantwoordelijkheidsbesef werd afgewimpeld als een après nous Ie déluge". Men wist van een gevaar, maar leefde op de charme van dat gevaar, men hulde zich in een exclusieve levenshouding, een verdediging van individualistische voorkeuren en van een reactionair bel esprit", dat zich in hooghartige geestesluxe uitleefde en waarbij met een gemeenschapsbesef niet anders dan dilettantisch en om het schoone gebaar gecoquetteerd werd. Men vond daarin tevens de verdediging voor een sinds lang niet meer be staand en zelfs in provinciale universiteitssteden nog maar zeer gedeeltelijk aanwezig clan-bewustzijn van den student, waarbij elke poging om buiten de eigen universiteit de studenten aan elkaar te binden, als riekende naar vakvereenigingsgeest geketst werd. Tien jaar geleden bloeide in-het studentenleven het particularisme als een verdedigbare levenshouding: trouw, plicht en vriendschap vonden formeele idealen in een eigen maatschappijtje, gebouwd op middeleeuwschen kliekgeest en vrij metselaarsidealen: gilde, loge en corps. Binnen deze grenzen troonde de superieure scepsis van het intellect en een van nivelleerende smetten vrijgehouden cultuur". Thans is de student soldaat in het leger, ook al ontbreekt de aesthctische panache van een jongen, blonden Fortinbras in hem. Zooals eens, twintig, dertig jaar geleden, de puberteitsvraag aan de orde was en ouders zich verwonderden over de vroegwijsheid hunner zestien jarigen, zoo is thans de vraag der adolescentie aan de orde en mogen ouders zich verwonderen over de vroegwijsheid en het evenwicht- en verantwoordelijkheids-besef hunner t\vee-en-twintigjarigen, waarbij de vrijmoedigheid in het uiten der meening en tegenover elkaar n tegenover de maatschappij nog maar een kwestie van ondergeschikt belang geworden is. Thans zijn de drie levensfasen: belijdenis, aan klacht en kwijtschelding, samengetrokken in het studentenleven zelf en zij zelf moeten er mee klaarkomen, vóór graad of examen hen als hooghartige, maar bloedeloos onervaren melkmuilen in de maat schappij afschuift. Meer nog dan arbeidsmarkt en tijdelijke crisis heeft het versnelde levenstempo de vraagstukken, die vroeger in tien of twintig jaren tot rijpheid konden komen, in de vijf jaar van het student zijn samengedrongen. Een studentenleven van thans is het komen van een grootst mogelijke Sturm und Drang" tot een verhelderd evenwicht. Vroeger was het een bewuste uitbuiting van onervaren en studentikoze" eenzijdigheid tot cultureele en intellectueele geprolongeerde puberteit: brillante vuurwerken van jeugd, die nutteloos vergingen in het daglicht van de maatschappij. Er is verlies in uiterlijk effect. Er is winst in aanpassing, in doorzicht, die in al zijn ernst zeker minder spiritueel en slagvaardig behoeft te zijn als de vroegere luchthartigheid, die niet anders had dan dat. Er zijn altijd tusschen de twee uitersten van jeugdeinde en be ginnend leven ups en downs in het studentenleven geweest, maar nimmer werden oude en vooze idealen zoo overtuigend, zoo noodwendig-zakelijk onder den voet geloopen als thans, nu een tegenstroom ook niet meer per se gekleurd wordt door jeugdig-revolutionaire tendenzen of wel wat in de studentenmaatschappij allerminst een zeldzaamheid is door de overheerschende persoonlijkheid van enkele toonaangevende figuren, die een aan autoriteitsgeloof hangv'iule studentenmaatschappij steeds maar al te gaarne geloofd heeft. Veertig jaar geleden werd het Amsterdamsche Studenten weekblad reeds opgericht als protest tegen God Kul", deze onverbeterlijke uitdrukking voor biergeest en meerderwaardigheidsbesef tegenover de burgerij, anders gezegd de ploerterij" (een woord, dat zich lang kon handhaven, ondanks de boete, waarmee eens de Utrechtsche rechtbank het strafte). Dertig jaar geleden voerden Wijnkoop en andere politieke leiders de studenten in vurig-rood vaarwater, dat op zijn beurt verliep in de idyllische vijvertjes van den exclusieven kring. Twintig jaar en tien jaar geleden scheen echter het formeele vereenigingsleven zich zoozeer bij den innerlijken geest der studenten aan te passen als dat wellicht nooit, sinds de onuitroeibare mos" de vaste tradities van de studentenvereenigingen geschapen was, het geval geweest was. In kleinere universiteitssteden mocht de titulatuur der honores en de vaste hierachie, waardoor men eerst na zooveel studiejaren tot de eereambten der studentenmaatschappij geroepen werd, nog formeeler en conservatiever geweest zijn, in groote steden als Amsterdam greep men alles wat den student van de ploerterij onderscheidde met niet minder geestdrift aan. Men deed het hoogstens een ietsje minder uiterlijk dan elders. Een lid van de Amsterdamsche Studenten Schietvereeniging was althans in de oogen zijner commilitionen meer een operette-idioot in uniform dan de leden van een studentenvendel in Leiden, waar het prachtvee" (deze typische Amsterdamsche uitdrukking voor den Leienaar) zoo iemand nog altijd het heertje vond. Maar ook in Amsterdam gnuifde men tien jaar geleden nog over Grieksche verzen tegen de socialisten, zooals men gnuifde over de scheldsonnetten van den eenen studentendichter tegen den anderen. Juist hier was er, zonder het bestaan van een numerus clausus, in zekere kringen toch voldoende onder stroom om den joodschen jongen een minderwaardigheidsbesef te geven; ook hier werd gekeken naar dure" disputen. Ook hier gaf men tien jaren geleden een collectief'nummer van het Amsterdamsch studenten weekblad uit, waarin alle redacteuren tevelde trokken tegen de ietwat zwak geformuleerde, maar eerlijk te berde gebrachte meeningen van Prof. Brom in het beruchte boek Omkeer in het Studentenleven". Later. . . . gaf men andere collectief-nummers" uit. Over Rusland, over sociale problemen. Nummers, waarin vaak zeer boude beweringen geuit werden, zooals ook in de sociale vereenigingen naast het Corps extreme uitlatingen verdedigd konden worden. Nummers, die in de oogen van een ouder geslacht schenen te wijzen op gevaarlijke celvorming en verrotting van de huidige jeugd. Ik heb er nimmer iets anders in kunnen zien, dane en noodzakelijken, een grondigen en een diep-overtuigenden afkeer van de exclusiviteit van den student, een afkeer die dit keer blijvend schijnt te zijn, welke toevallige vormen, welke overdreven reacties, welke ongemotiveerde zwaarwichtigheden zij ook van tijd tot tijd mocht uitlokken. Omdat zij een tijd inluidde, die evenmin meer een onwaarschijnlijk hoovaardige en bewust on-sociale verheerlijking van litteratuur, tooneel en film duldde als die tijd bv. ecu God Kul" hacl geduld, die nog met onstui mige studentenjool de Utrechtsche concerten van Willem Mengelberg en de Groningsche van den Gala-Peter (Dr. Peter van Anrooy) ver stoorde. Omdat deze tijd niet meer de universiteiten buiten Amsterdam wenscht te onderscheiden in de boeren-, rij- en zwabber-academie (resp. Groningen, Utrecht en Leiden), zooals zij den student niet meer formeel wenscht te onderscheiden van den burger. Omdat zij niet duldt, dat de eeuwige student Himpe vele naamlooze en minder sterk-persoonlijke collega's heeft in onvolwaardige arbeidskrachten der maatschappij, die hun kliekgeest en geborneerdheid hoovaardig ontleenen aan liet epitheton ornans, eens prosperity-student geweest en dus ook ..studentikoos" gebleven te zijn. Niet voor niets hebben in de laatste tien jaar de sociale vereenigingen een zoo grooten bloei gekend. Niet voor niets heeft de esprit" der stu denten zich sindsdien minder gericht op de luxe van geestesleven, maar cynischer en vrijmoediger op zeer voor de hand liggende vraagstukken. Ti( n jaar geleden konden preeieu/e plaquettes van verzen in dertig exeiLiplaivii uitingen /ijn van siudent'-ukunst.' (Slot Op pdg. 43-)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl