De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 24 december pagina 7

24 december 1932 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Van meisje tot vrouw J. Riemens-Reurslag Teekening door E. Plachte B IJ ons thuis leugenen ze niet." Zoo spreekt de achtjarige Merijntje tot zijn ouderen vriend de Kruik, als deze afgeeft op de Grootmoeder, die hij van schijn heilige leugens beticht; zoo spreken of denken al onze acht- tot tienjarigen met een aandoenlijke gebondenheid aan het thuis, dat zij voelen als veiligen achtergrond van hun leven. Groot is de inner lijke scheuring, als op dezen leeftijd reeds het kind zijn ouderlijk huis als ideaal moet opgeven; zelfs dan vertoont een kind meestal dezen prachtigen karaktertrek, dat hij als het ware vóór zijn schande gaat staan en nooit spreekt over wat hem verontrust. Zulk een kind wordt innerlijk volwassen op dezen leeftijd; maar in normale gevallen is deze kindsvolwassenheid, die tot tien- a twaalfjarigen leeftijd door gaat, de meest evenwichtige periode des levens. Rousseau spreekt dan ook van l'enfant fait"; Fröbel brengt het begrip naar voren: Lebenseinigung: het kind voelt zich opgenomen in een gróote eenheid en richt zich kalm op wat het leven hem biedt aan leerstof, trekt zich aan zijn omgeving omhoog. Künkel zou het weer anders uitdrukken. Na het primitieve wij, waarin de zuigeling met zijn moeder is opgenomen, is voor het kind ontstaan een toestand van desorganisatie en egocentriciteit, als ervaart, dat het niet in alles met de moeder verbonden is. Doch na de storm achtige kinderjaren groeit het kind in in een bewust wij; het weet zich deel van het gezin, ook al is dat niet altijd bij een. Men kan de natuur niet genoeg be wonderen, die tusschen de twee meest bewogen perioden van het menschenbestaan: de kleine kinderjaren en de puberteit, een rustige, evenwichtige. latentieperiode heeft ingevoegd, als een verkwikkenden slaap tusschen twee felle dagen. Maar nu komen van uit de instinctieve sfeer, het diepste van 's menschen aard, energieën naar boven, die een uitweg zoeken: het geslacht begint te werken in het kind, en daar het lichaam der vrouw veel meer op de voortplanting is inge richt, dan dat van den man, is de heele puberteitsperiode voor haar veel aan grijpender, veel onrustiger, veel moei lijker, al gaat de onrust bij het meisje meer in de breedte/bif den jongen meer in de diepte. Zelfmoord b.v. als puberteits^fafeniji komt bij meisjes zoo goed als niet voor, bij jongens tanrejjp^eel. 'Bezien we enkel de biologische puberteit met haar hegeleidingsverschijnselen, dan vinden we overeenkomst bij cultuur- f n primitieve volken, soms zelfs bij sommige diersoorten. Zoo vinde/ wij b.v. een verschijnsel van onrust, van telkens iets anders te willen, zwerflust als algemeen voorkomend; maar bij den jongen m/isch van heden wordt dit alles oneindig verzwaard door cultuurlactoren, die een normaal verloop vaak tegengaan, verhaasten of i^ verkeerde banen leiden. Deze natuurlijke onrust, deze drang nror verandering, die zich bij den jongen meer actief openbaart, in neiging tot zwerven, vagebondage soms, enz., en die in jeugdbewegingen genormaliseerd en gekanaliseerd wordt, komt bij het meisje meer naar voren in pas sieven vorm: verwachting. Haar glanzend oog blikt vooruit: hetj(( of iedere nieuwe dag haar een groot geluk zal brengen; ze wil ie ze weet niet wat. Maar het schoolleven eischt een rustig kindy^n het huiswerk laat voor droomen geen tijd; in het gunstigste gevaJ^egraaft het meisje zich in haar lectuur, en reageert daar haar verwachting op af, maar dikwijls ook wordt het een laag-bij-de-grondsche zucht naar pretjes, en brengt de jonge dame haar leeraressen tot wanhoop. Natuurlijk moet men wel bedenken, dat deze algemeene puberteits verschijnselen zich verschillend openbaren en op ongelijke tijden: deze leeftijd verloopt anders bij het boerenkind dan bij de leerling van het gymnasium, anders bij het Joodsche meisje dan bij het Germaansche, anders in de tropen dan in Nederland, anders bij het erotische type dan bij het moedertype. De geheele moeilijke" periode, die, in zijn uiterste grenzen, liggen kan tusschen elf en twee-en-twintig jaar, is weer in drie phasen te verdeelen: de praepuberteit, de puberteit en de adolescentie. Wij laten verschil in benamingen en inzichten tusschen eenige onderzoekers van dezen leeftijd ter zijde en houden ons aan deze eenvoudige indee ling, die wat puberteit en adolescentie betreft, bij de oude Romeinen reeds in zwang was, al ging daar de adolescentie bij den jongen man tot een-en-dertig jaar, een leeftijd, die nog wordt aangegeven als die, waarop men eindelijk ingegroeid is in de verschillende levensgebieden. Het behoeft geen betoog, dat tusschen deze elf en twee-en-twintig jaar ontzettend gróote persoonlijke verschillen liggen, en deze ver schillen liggen zoowel op het terrein van lichaam als van ziel. Want het intreden van de lichamelijke puberteit gaat lang niet altijd samen _met wat, naar het begrip seelische Pubertat", met een leelijk Hollandsch woord zielsche puberteit ge noemd wordt. In het algemeen schijnt een vroeg intreden van de lichamelijke puberteit, soms op elfjarigen leeftijd, te wijzen op een zeer vrouwelijke natuur, terwijl een laat begin, b.v. op zeventienjarigen leeftijd, vaak samengaat met specifiek mannelijke, geesteseigenschappen." ; In het algemeen zal het intreden van deze nieuwe phase het meisje van heden uit ontwikkelde kringen niet zoo'n schok geven, als vroeger het geval zou zijn. In de meeste gevallen heeft haar moeder, aan secondaire verschijnselen, het naderen der puberteit gespeurd en heeft haar kalm ingelicht over de beteekenis er van. Het werk onder jonge meisjes heeft mij de overtuiging ge schonken, dat deze Aufklarung" tame lijk algemeen is en we kunnen gerust aannemen, dat hier heel wat verdrongen ja het lijkt mij niet geheel en al lüelsche puberteit wordt verlaat, en onderscheidt een negatieve en een positieve phase; doorgaans komt de negatieve phase eerst, wat Charlotte Bühler op grond van dagboeken als^ vaststaand aanneemt. Toch wijzen anderen, o. a. Eduard Spranjreryer op, dat deze negatieve phase ook dikwijls veel later komt, bJJr op zeventien- a achttienjarigen leeftijd. Dit is, vo^^uders en kinderen, wel de allermoeilijkste tijd; het thuis, dai^Wst voor het meisje alles was, heeft in eens afgedaan, en de (Brs, zij mogen nog zoo modern zijn, worden ouderwetsch Vooral is hier tot nu toe, door den .groei van de positie der^öouw, een gróote moeilijkheid voor de moeder van heden, want likwijls heeft deze minder schoolontwikkeling dan haar opgroeiendochter, en waar levenservaring niet aan te toonen en dus door de jeugd niet te waardeeren is, is hier de bron voor veel leed. Toch lijden de meisjes zelve dikwijls nog meer. Het groeiende gevoel van eenzaamheid, dat haar klaar moet maken voor de behoefte naar aanvulling (Erganzungsbedürfnis), weet vaak geen uitweg. Soms is het dweperij, met een min of meer fictieve figuur als een film held, soms met een leeraar of leerares, soms met een geheel vreemd iemand. (Slot op pag. $4) comple en voorkomen wa dat hiermee'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl