Historisch Archief 1877-1940
Van meisje tot vrouw
J. Riemens-Reurslag
Teekening door E. Plachte
B
IJ ons thuis leugenen ze niet."
Zoo spreekt de achtjarige Merijntje tot zijn ouderen vriend
de Kruik, als deze afgeeft op de Grootmoeder, die hij van schijn
heilige leugens beticht; zoo spreken of denken al onze acht- tot
tienjarigen met een aandoenlijke gebondenheid aan het thuis, dat
zij voelen als veiligen achtergrond van hun leven. Groot is de inner
lijke scheuring, als op dezen leeftijd reeds het kind zijn ouderlijk huis
als ideaal moet opgeven; zelfs dan vertoont een kind meestal dezen
prachtigen karaktertrek, dat hij als het ware vóór zijn schande gaat
staan en nooit spreekt over wat hem verontrust. Zulk een kind wordt
innerlijk volwassen op dezen leeftijd; maar in normale gevallen is
deze kindsvolwassenheid, die tot tien- a twaalfjarigen leeftijd door
gaat, de meest evenwichtige periode des levens. Rousseau spreekt
dan ook van l'enfant fait"; Fröbel brengt het begrip naar voren:
Lebenseinigung: het kind voelt zich opgenomen in een gróote eenheid
en richt zich kalm op wat het leven hem biedt aan leerstof, trekt
zich aan zijn omgeving omhoog.
Künkel zou het weer anders uitdrukken. Na het primitieve wij,
waarin de zuigeling met zijn moeder is opgenomen, is voor het kind
ontstaan een toestand van desorganisatie en egocentriciteit, als
ervaart, dat het niet in alles met de
moeder verbonden is. Doch na de storm
achtige kinderjaren groeit het kind in
in een bewust wij; het weet zich deel van
het gezin, ook al is dat niet altijd bij een.
Men kan de natuur niet genoeg be
wonderen, die tusschen de twee meest
bewogen perioden van het
menschenbestaan: de kleine kinderjaren en de
puberteit, een rustige, evenwichtige.
latentieperiode heeft ingevoegd, als een
verkwikkenden slaap tusschen twee felle
dagen.
Maar nu komen van uit de instinctieve
sfeer, het diepste van 's menschen aard,
energieën naar boven, die een uitweg
zoeken: het geslacht begint te werken in
het kind, en daar het lichaam der vrouw
veel meer op de voortplanting is inge
richt, dan dat van den man, is de heele
puberteitsperiode voor haar veel aan
grijpender, veel onrustiger, veel moei
lijker, al gaat de onrust bij het meisje meer in de breedte/bif den
jongen meer in de diepte. Zelfmoord b.v. als puberteits^fafeniji
komt bij meisjes zoo goed als niet voor, bij jongens tanrejjp^eel.
'Bezien we enkel de biologische puberteit met haar
hegeleidingsverschijnselen, dan vinden we overeenkomst bij cultuur- f n primitieve
volken, soms zelfs bij sommige diersoorten. Zoo vinde/ wij b.v. een
verschijnsel van onrust, van telkens iets anders te willen, zwerflust
als algemeen voorkomend; maar bij den jongen m/isch van heden
wordt dit alles oneindig verzwaard door cultuurlactoren, die een
normaal verloop vaak tegengaan, verhaasten of i^ verkeerde banen
leiden. Deze natuurlijke onrust, deze drang nror verandering, die
zich bij den jongen meer actief openbaart, in neiging tot zwerven,
vagebondage soms, enz., en die in jeugdbewegingen genormaliseerd
en gekanaliseerd wordt, komt bij het meisje meer naar voren in pas
sieven vorm: verwachting. Haar glanzend oog blikt vooruit: hetj((
of iedere nieuwe dag haar een groot geluk zal brengen; ze wil ie
ze weet niet wat. Maar het schoolleven eischt een rustig kindy^n het
huiswerk laat voor droomen geen tijd; in het gunstigste gevaJ^egraaft
het meisje zich in haar lectuur, en reageert daar haar verwachting
op af, maar dikwijls ook wordt het een laag-bij-de-grondsche zucht
naar pretjes, en brengt de jonge dame haar leeraressen tot wanhoop.
Natuurlijk moet men wel bedenken, dat deze algemeene puberteits
verschijnselen zich verschillend openbaren en op ongelijke tijden:
deze leeftijd verloopt anders bij het boerenkind dan bij de leerling
van het gymnasium, anders bij het Joodsche meisje dan bij het
Germaansche, anders in de tropen dan in Nederland, anders bij het
erotische type dan bij het moedertype.
De geheele moeilijke" periode, die, in zijn uiterste grenzen, liggen
kan tusschen elf en twee-en-twintig jaar, is weer in drie phasen te
verdeelen: de praepuberteit, de puberteit en de adolescentie. Wij laten
verschil in benamingen en inzichten tusschen eenige onderzoekers
van dezen leeftijd ter zijde en houden ons aan deze eenvoudige indee
ling, die wat puberteit en adolescentie betreft, bij de oude Romeinen
reeds in zwang was, al ging daar de adolescentie bij den jongen man
tot een-en-dertig jaar, een leeftijd, die nog wordt aangegeven als die,
waarop men eindelijk ingegroeid is in de verschillende levensgebieden.
Het behoeft geen betoog, dat tusschen deze elf en twee-en-twintig
jaar ontzettend gróote persoonlijke verschillen liggen, en deze ver
schillen liggen zoowel op het terrein van lichaam als van ziel. Want
het intreden van de lichamelijke puberteit gaat lang niet altijd samen
_met wat, naar het begrip seelische Pubertat", met een leelijk
Hollandsch woord zielsche puberteit ge
noemd wordt. In het algemeen schijnt
een vroeg intreden van de lichamelijke
puberteit, soms op elfjarigen leeftijd,
te wijzen op een zeer vrouwelijke natuur,
terwijl een laat begin, b.v. op
zeventienjarigen leeftijd, vaak samengaat met
specifiek mannelijke,
geesteseigenschappen." ;
In het algemeen zal het intreden van
deze nieuwe phase het meisje van heden
uit ontwikkelde kringen niet zoo'n schok
geven, als vroeger het geval zou zijn.
In de meeste gevallen heeft haar
moeder, aan secondaire verschijnselen,
het naderen der puberteit gespeurd en
heeft haar kalm ingelicht over de
beteekenis er van. Het werk onder jonge
meisjes heeft mij de overtuiging ge
schonken, dat deze Aufklarung" tame
lijk algemeen is en we kunnen gerust
aannemen, dat hier heel wat verdrongen
ja het lijkt mij niet geheel en al
lüelsche puberteit wordt verlaat,
en onderscheidt een negatieve en een positieve phase; doorgaans
komt de negatieve phase eerst, wat Charlotte Bühler op grond van
dagboeken als^ vaststaand aanneemt. Toch wijzen anderen, o. a.
Eduard Spranjreryer op, dat deze negatieve phase ook dikwijls veel
later komt, bJJr op zeventien- a achttienjarigen leeftijd.
Dit is, vo^^uders en kinderen, wel de allermoeilijkste tijd; het
thuis, dai^Wst voor het meisje alles was, heeft in eens afgedaan,
en de (Brs, zij mogen nog zoo modern zijn, worden ouderwetsch
Vooral is hier tot nu toe, door den .groei van de positie
der^öouw, een gróote moeilijkheid voor de moeder van heden, want
likwijls heeft deze minder schoolontwikkeling dan haar
opgroeiendochter, en waar levenservaring niet aan te toonen en dus door de
jeugd niet te waardeeren is, is hier de bron voor veel leed.
Toch lijden de meisjes zelve dikwijls nog meer. Het groeiende
gevoel van eenzaamheid, dat haar klaar moet maken voor de behoefte
naar aanvulling (Erganzungsbedürfnis), weet vaak geen uitweg.
Soms is het dweperij, met een min of meer fictieve figuur als een film
held, soms met een leeraar of leerares, soms met een geheel vreemd
iemand. (Slot op pag. $4)
comple
en voorkomen wa
dat hiermee'