Historisch Archief 1877-1940
Passie, vaarwe
Albert Heiman
Tcekeuingen J. F. IJoeve
W\NNEER ik zou moeten bekennen, welke hartstocht onze
eugd het meest beheerscht heeft, dan heb ik te spreken over
een ondeugd welke grond en wortel van alle andere is geweest, de eene
welke richting en einddoel van al onze zonden bepaalde, en die toch
de onschuldige naam draagt van Nieuwsgierigheid. Ik weet niet of
anderen bij het ontwaken van hun zinnen dezelfde dorst naar weten,
naar het doorvorschen van onbekende gebieden, niet enkel door het
verstand, maar meer nog met handen en voeten, met reukorgaan en
smaak, en het meest van al met overgegeven luisteren en zelfvergeten
aanschouwen, gekend hebben zooals wij. Zooals de vrienden van mijn
jeugd, degenen bij wie nieuwsgierigheid mij verleid heeft een blik te
slaan in zorgvuldig bewaarde zielsgeheimen, of ikzelf, die een nog door
trapter spel speelde met het b
terweten dat in de eerste plaats eigen
daden wenschte te controleeren.
Nieuwsgierigheid is de godin waar
aan wij onze j eugd ten offer gebracht
hebben. Alle andere hartstochten
waren slechts haar gehoorzame diena
ressen, of liever nog: zij bestonden
slechts in naam, want op hetzelfde
oogenblik van de bevrediging hunner
wenschen stierven zij. Het waren
schimmmen van wie wij meenden dat
zij ons ergens heenlokten; wanneer
wij de muur raakten, zagen wij dat
het slechts schaduwen waren geweest.
Niet zoo de nieuwsgierigheid, die steeds
gulziger, steeds veeleischender en
roekeloozer werd;- die onverzadigd
bleef en onverzadigbaar dwong tot
nieuwe avonturen, nieuwe wandaden,
waartegen een treurend, met elk jaar
getij reeds meer verstorven Ik tever
geefs zich weerde. Wij geloofden niet
aan een Ultima Thule, zouden niet
rusten zoolang er nog n onbetreden
land bestond.
Hoeveel kussen waren niet het ver
raad van betere gevoelens, waren niet
de gevoellooze experimenten van Haar,
die binnen ons met groote oogen naar
de wereld staarde om haar laatste
geheimen te ontluisteren ? Wellicht hebben wij nooit liefgehad, zonder
dat de heesche stem van Haar ons daartoe jachtte: en nooit stierf
een gevoel zoo snel als wanneer Zy recht in twee zwi j melende oogen,
naar de half-ge opende mond van een geliefde had kunnen kijken,
had mogen luisteren naar een hartsbekentenis door vriendschap af
gedwongen. Zij triomfeerde bij elke nieuwe zonde, vond alle oude
daden nuttelooze krachtverspilling, vroeg alleen het vreemde, adem
benemend onbekende.
Jeugd, jeugd.... eenige hartstocht die mij met zelfverwijt vervuld
heeft is mijn nieuwsgierigheid ! Te laat weet ik het thans; weet ik dat
ook Zij eenmaal het verraad pleegt waartoe ikzelf zoo vaak geprest
werd, en dat zij heengaat, oud, ineengeschrompeld, opgebrand van
binnen, toch nog zoekend naar gebieden buiten mij, omdat zij woet
dat al mijn mogelijkheden opgebruikt zijn, dat ik mij heb laten zinken
in de diepzee der Herinnering.
Jeugd is nieuwsgierigheid, ontembare wil tot weten. Met herinneren,
de vreugde orn het weerzien, om het reeds gekende, begint onze ouder
dom, begint de dood, dien wij geen van allen nieuwsgierig, tcgemoetgdan,
allen vreezen....
Tusschen onze twee bestaansvormen, die van jeugd en die van ouder
dom, bestaat geen brug. De overgang is plotseling als het treden uit
een lichte kamer in de nacht al worden velen het niet gewaar,
omdat ze met gesloten oogen leven. Op zekere dag, op zeker uur
ontbreekt de spankracht die tot kijken, luisteren, voelen, tasten
aanzet; een onbekende zachte hand duwt ons terug, een nieuwe
toonloos-teere stem zegt: Ach, waarom?" Je buigt het hoofd, beseft,
dat dit het laatste nieuwe in je leven is. Ik weet dat niets
verwonderlijks, niets onvoorziens mij meer gebeuren kan; ik ben bereid tot alles,
want het einde is toch de dood.
Maar goed, ik was nog jong; de jeugd kent geen symbolen, zij gelooft
alleen aan werkelijkheid, aan 't dwaze, onverteerbare voedsel der
nieuwsgierigheid. Doet zij de stap over de kloof naar de Overzijde,
naar het land der ouderdom vanwaar
geen meer terugkeert, doet zij dit
overgaan dan onberaden, óók uit
nieuwsgierigheid? Ik weet het niet
meer; hier faalt nog mijn herinnering;
wellicht vind ik de herbezinning
hiervan niet terug, voordat mijn
laatste woord gesproken is. Maar ik
kan wel herhalen wat ik reeds vermoed.
Een avond, toen ik met mijn zus
ter een vacantie doorbracht aan een
van de Italiaansche meren, werd ik
uit mijn apathische overgave aan de
wellust te luisteren in een omgeving
van niets dan blauw, wakkergeschrikt
door een nieuwe verschijning in ons
kleine hotel. Ik kende nauwkeurig
allen die er al waren, de meesten
van hen waren reeds vaker hier ge
weest, en wij leefden bijna als echte
ingezetenen van het stadje, slechts een
weinig luxueuzer en een weinig luier
dan de burgers, omdat voor ons de
vreugde hier te zijn slechts van zoo
korten duur was. Maar allen waren
even apathisch, allen schenen te slaap
wandelen. Deze rust, gelijk aan een
voortgezette droomlooze slaap waar
van men zich nog juist even bewust
is, een phasc vlak vóór het ontwaken,
of eerder nog vlak vóór het volkomen
insluimeren, was het grootste genot van alle verblijf hier. Dit was het
wat allen zochten, die hier kwamen.
De nieuwe verschijning echter viel op, ze viel hier uit de toon, omdat
ze mooi was en geheimzinnig. Zij bracht raadselen op een plaats
waar wij juist willen bekomen van liet vele raden en herademen
Op hetzelfde oogenblik, dat zij binnenkwam, wenschte ik dat ik haar
nooit gezien had, want mijn rust was heen. Thans wensch ik dat niet
meer, want sedert lang koester ik het bijgeloof, dat zij het was die mij
de latere rust gaf.
Bij de eerste ontmoeting, echter, toen zij ons met een klein
hoofdknikje voorbijging, was er bij mij niets dan de bezetenheid van
al die tallooze vragen, die mij folterden, die ik moest en zou achterhalen
wat het ook mocht kosten. Wie was de/e aanlokkelijke vrouw, die
zonder begeleider en zonder vriendin zich in een stil plaatsje begraven
kwam? Zocht ze rust? Haar oogen glansden te veel, ze waren te groot,
keken te vluchtig, over de dingen heen, achter de dingen, zochten
naar wat? En als ze rust verlangde, wat had haar vermoeid? Maar
ze was niet moe. Haar gebaren hadden iets meisjesachtigs, haar
handen waren kinderlijk bijna. Een vrouw kan zich vermommen zoo
goed zij wil, ze wordt verraden door haar handen. Vingers liegen niet, ze