De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1932 31 december pagina 18

31 december 1932 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 31 December 1932 N o. 2900 A De verdediging van Socrates naar Plato door Charivarius III. Weerlegging i. Jeugdbederf 2. Atheïsme 3. Vermaan 1. Tot zoover over d'eerste groep van mijn belagers. Thans kom ik op de drie met naam genoemde klagers. Ik ben dan volgens hen de vijand van de jeugd. Wie kwaad doet, kwaad ontmoet. Wat baart dat, leed of vreugd? Verdriet, natuurlijk. Juist. Maar zou ik dan zoo dwaas zijn, Mijzelven leed te doen? Zal 't uit met dat geraas zijn? Beheersoht uw ergernis, en gaat niet zoo te keer! Hoort met gespannen geest. Ik zeg u nog veel meer, Dat u tot voordeel strekk'. Dus luisteit en zwijgt stille. Ik pleit niet voor mijzelf. Ik spreek om uwentwil!', Om te verhoeden, dat gij met profane hand TJ zoudt vergrijpen aan een gids en godsgezant. Gij sloegt uzelf niet mij, gezonden door de goden Niet sterven is een ramp, maar onrechtvaardig dooden. Ik ben een gave gods, geschonken aan den Staat. Ziet, zonder winstbejag, en vrij van eigenbaat, Verkondigd' ik mijn leer. In armoe zal ik sterven Wat voordeel bracht het mij, de jonkheid te bederven? Doch wellicht zegt men, dat ik 't zonder opzet doe. Welnu dan, neem eens aan, ik gaf dit laatste toe, Dan stel ik deze vraag: is 't redelijk, of wetlijk, Den man, die dus misdeed, onwetend, onopzetlijk, Te dagen voor 't gerecht ? Of pleegt men overleg Met zulk een dwaas, en brengt hem op den rechten weg? Maar ik erken het niet. Noch wetend, noch onwetend. Heb ik n boozen geest in 't jeugdig hart ontketend; Ik heb de jonglingschap in waarheid opgevoed, In wijsheid, zelfbedwang, rechtvaardigheid en moed; Ik gaf hun kracht, en licht in duistre levensvragen Dit was mij door den god in droomen opgedragen. Bedenkt ook dit. Indien ik waarlijk had misdaan, Zou hier dan niet een schaar van medeklagers staan, Slachtoffers van mijn werk? Zou niet van alle kanten Een leger dagen van hun vrienden en verwanten, Tot steun van deze klacht? Ik zie de zaal vervuld Van ouders, maag en vriend. Wie roept daar: Hij heeft schuld !? 2. Wat is dan al dat kwaad, dat ik de jeugd zou leeren ? De goden van den Staat, zoo heet het, niet te eeren. Meletus noemt mij zelfs volslagen atheïst, Alsof hij 't einde van zijn aanklacht niet meer wist, Want daarin lees ik duidlijk, dat ik nieuwe goden Zou scheppen uit mijn geest. Nu goed, dat is verboden, Maar atheïst ben ik dan toch in geen geval, Hetgeen ik bovendien aldus bewijzen zal: Mijn leven werd gericht door teekens der daemonen; Dat zijn, zooals gij weet, der groote goden zonen, Maar is het dan niet logisch juist en evident, Dat wie den zoon aanvaardt, zijn ouders ook erkent? Genoeg. Dat ik den dood ontvluchten zal, noch vreezen, Heb ik u metterdaad herhaaldelijk bewezen. 'k Noem Potidea, Delium, Amphipolis, 'k Herinner u aan Leon's vlucht naar Salamis, 't Was, dat de goden van de Dertig ons verlosten, Maar anders had mij dit het leven kunnen kosten. En d'Arginusen-zaak, herinnert gij u die? Het valsche vonnis viel, als vrucht der tyrannie, Wie echter stemde toen of zijt gij 't soms vergeten Alleen en zonder steun naar plicht en naar geweten? In elk van die gevallen dreigde mij de dood; Ik achtte 't niet. Ik deed, wat mij mijn god gebood. Ik kan alleen den rechten weg der deugd bewandlen, Wat ook uw vonnis zij, ik zal niet anders handlen ! 3. En nu alleen nog dit. Gij hadt wellicht verwacht, Dat ik mijn vrouw en kindren met mij had gebracht, Om, naar gewoon gebruik, een zwakke zaak te sterken, Door met vertoon van smart op uw gevoel te werken; Het weenen van een vrouw, het klagen van een kind, Verteedert het gemoed, stemt week en welgezind Ik doe dat niet. Ik wil om gunst noch gratie smeeken; Vraagt niet naar uw gevoel, laat slechts de rede spreken. Als ik gedwongen deernis boven recht verkoos, Dan waar' ik inderdaad onvroom en goddeloos; Indien de wet het eischt, ontneemt mij dan het leven, Want wetten zijn ons door de goden zelf gegeven. Blijft dus uw eed getrouw. Doet wat het recht gebiedt. Ik wacht blijmoedig af mijn god verlaat mij niet. Fransche boeken Jan van Nijlen Beruchte bandieten uit de XVIIIe eeuw Ik weet niet of gij, zooals ik, in uw kinderjaren een bijzonder genoe gen hebt beleefd bij het bekijken van Epinal-prenten, die met hun schelgekleurde houtsneden en hun suggestieven tekst zoo duidelijk tot de kinderlijke verbeelding spraken. Ik herinner mij nog heel goed hoe een groot aantal van die prenten, in bloedige tafereelen, het leven ver toonden van beruchte bandieten als Cartouche en Mandrin. Die herinne ring werd dadelijk in mij wakker toen ik een boek l) in handen kreeg, waai in de populaire verhalen werden herdrukt van de lotgevallen van bovengenoemde bandiaten, van een geleerde inleiding voorzien door den uitnemenden Franschen schrijver Fernand Fleuret. Het is een feit dat het vclk, in de stad en op het platteland, een groote belangstelling had voor dergelijke lectuur. Een gevreesde bandiet was toenmaals een heele meneer. De kinderlijke verbeelding van liet volk werd toen evenzeer aangegrepen door de gruweldaden der beruchte ban dieten als later door de wapenfeiten van Napoleon. Louis Dominiyue Cartouche werd omstreeks 1(593 te Parijs geboren. Zijn vader was een kuiper die al het mogelijke deed om zijn kinderen een goede opvoeding te geven. De jonge Cartouche was verstandig en zijn vader besloot meer voor hem te doen dan voor zijn andere kinderen: hij zond hem naar het college" der Jezuïeten. Daar kwam de knaap in aanraking met zonen uit de gegoede burgerij, die heel wat beter waren gekleed en over heel wat meer zakgeld beschikten dan hij. Dit vond Car touche niet normaal en hij zocht dadelijk naar een middel om die onge lijkheid te doen ophouden. Hij begon te stelen en het bleek dat hij daarvoor een zeer duidelijken aanleg had. Zoo was de goede bedoeling van zijn vader het begin van zijn verderf. liet werd dadelijk heel erg. Car touche ging stelen in de winkels van kruideniers en fruitverkoopers en in de woningen van sommige mede scholieren, wier vertrouwen hij wist te winnen. Hij was daarin, als men de populaire verhalen mag gelooven, ongeloofelijk behendig. Zijn vader beproefde hem te doen opsluiten, maar hij ontvluchtte. En sedertdien leeft hij geheel aan den zelfkant der maatschappij. Hij maakt kennis met talrijke jonge bandieten en meiden, die allen vertrouwen hebben in zijn moed en doorzicht. In de stukken van het proces, die ver brand zijn, n; aar daarvóór, in het be gin der negentiende eeuw, door enkele historici werden ingekeken, waren de namen vermeld zijner voornaamste medeplichtigen. Er waren meer dan vijf en dertig vrouwen en sommige harer bijnamen zijn nogal pikant: la Belle-Laitière, la Grande-Gazette, la Tapedru, la Grosse-Poulaillière, la Vache-a-Paniers, Margot-la-Religieuse. De mannelijke medeplichtigen voer den niet minder typische namen: Ie Capucin, Va-de-bon-coeur, GueuleNoire, l'Exécrable, Ie Peintre, Ie Matineux, la Douceur. Zoo was het trouwens reeds ten tijde van Villon, 1) Cartouche ei Mandrin, d'après les livrets de colportage. Introduction par Fernand Fleuret. Librairie de Paris. Firmin-Didot et Cie. lang voor Francis Carco de apache romans in de mode bracht. Cartouche stelt zich aan hun hoofd, en dan begint die reeks inbraken, aftruggelarijen, aanrandingen en moor den, die gedurende een tiental jaren heel Frankrijk in beroering brachten. Het is een lange, maar vrij eentonige lijst. Na jaren achtervolging wordt hij eindelijk gevangen genomen. Een vonnis van 26 November 1721 be paalt dat Louis Dominique Cartouche, gezegd Lamare, of Petit of Bourguignon zal geradbraakt worden op de beruchte Place de Grève. In al de huizen van deze plaats waren, op den dag dat het vonnis werd uitgevoerd, de ramen van alle huizen voor ongekend hooge prijzen verhuurd. Volgens het relaas van een tijdgenoot die zeer geloofwaardig lijkt, is Cartouche moedig gestorven, zon der iets te bekennen, zonder n van zijn medeplichtigen te beschuldigen. Evenals de stukken van het proces Cartouche, zijn de dossiers van de zaak Mandrin tijdens de Commune verbrand. En, zooals voor Cartouche, hebben wij slechts de populaire ge schriften die het leven van Mandrin vertellen. Het in dit boek overgedrukte verhaal is getiteld: Histoire de Louis Mandrin, depuis sa naissance jusqu'a sa mort avec un détail de ses cruautés, de ses brigandages et de ses supplices." Louis Mandrin werd den Hen Februari 1725 geboren. Hij was de oudste van acht kinderen: vier jongens en vier meisjes. Teen zijn vader stierf was hij 18 jaar oud en moest hij voor de gansche familie zorgen. Zijn moeder dreef een kruideniershandel en de jonge Mandrin liep de markten af om waren te koopen en aan den man te brengen. Hij was een slanke jongeman, buiten gewoon handig en sterk. Zijne jeugd sleet hij voor een groot deel in ver dachte kroegen, waar hij reeds vroeg berucht was. In 1750 werd hij voor de eerste maal veroordeeld, samen met zijn broeders Pierre en Claude, die van valschmunterij waren beschuldigd. Om zijn familie te wreken stelt Mandrin zich aan het hoofd eener bende, die op korten tijd vrij sterk wordt. Hij begon toen een openlijken strijd tegen de fermiers-généraux". Door zijn aanslagen op het vermogen van die algemeen gehate heeren werd Mandrin spoedig populair, vooral bij de platte landsbevolking, die in hem een ver dediger der verdrukten zag. In 1752 staat Mandrin aan het hoofd van een zeer goed georganiseerde bende, die smokkelt, de reizigers berooft, de kasteelenplundert en, bij gelegenheid, ook wel handel drijft in zout, rijst en tabak. Zijn naam was nu reeds ver buiten Frankrijks grenzen bekend en zijn portret werd in duizenden exemplaren verkocht. Hij werd in 1755 eindelijk, na een hardnekkigen strijd gearres teerd en zooals Cartouche veroor deeld tot de doodstraf. Zes duizend personen woonden de terechtstel ling bij. Aan de schoolkinderen die men voor de gelegenheid had gemobili seerd (die eeuwige slachtoffers van alle publieke manifestaties) verklaar de hij bij wijze van moraal: Neemt een voorbeeld aan mij !" Nergens heb ik ontdekt in welken zin die les moet worden verstaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl