Historisch Archief 1877-1940
Samenzweerders slaan de processie gade
\
Sedert een uur zaten Andreas,
Cyril, Lucka*en Weneeslaus, Ljoeba
en Lydia in een kleine boersche kroeg
tegenover het groote stadskerkhof.
Den vorigen avond waren ze op de
kamer van Andreas bijeen geweest en
Lucka had voor het uiteengaan voor
gesteld, om met Allerzielen de pro
cessie en de volksmenigte te gaan
ofoserveeren. Andreas ondersteunde
dadelijk het plan, met een min of meer
aesthetische gevoelsopwelling, want
hij stelde zich voor, n bonte
slavische inenschenverzameling te zien,
waarvan de aanblik gedachten aan
primitieve kracht zou wekken; hij
verlangde naar uiterlijke prikkels.
De klokken van den dom en de
kleinere kerken luidden onafgebroken.
De stad leek vol torens. De vrienden
wachtten op de processie. Kr liepen
menschen met bloemen. Zachte witte
bloemen in November! Het was
Andreas een raadsel, waar men ze
vandaan haalde.... maar ze waren er.
De trams zaten stikvol; men stond tot
' op de treeplanken. Boeren kwamen
met sleden en wagens over de vuile
sneeuw de stad binnenrijden en losten
zich als een zwakke tegenstroom in de
groote stuwende menigte op. Overal
zag men priesters en officieren. An
dreas keek naar Lucka en verwachtte
een striemend cynisme; ook Boris
was gewoonlijk vindingrijk in steke
lige opmerkingen. Maar vreemd; ze
zwegen dit keer beide. En ook de
anderen, Oyril, de vriendinnen, tot
Andreas' verbazing. Ze staarden naar
het bewegen buiten, waaraan iete
ongewoons, maar nog niets
overweldigends te zien was. Andreas vroeg
zich af, of zijn vrienden, atheïsten en
agnostici bij uitstek, soms een be
vlieging van piëteit en sentiment
hadden. Hij had ze zelden zoe> inge
togen gezien. Dachten ook zij aan de
dooden, aan hun dooden? Hij kon
zich ternauwernood veiorstellen, dat
menschen als Lucka of Boris er dier
bare afgestorvenen op na hielden.
Maar toch moest er iets van waar zijn.
Lucka trommelde op het tafelblad met
zenuwachtige rhytmen; Boris had de
voeten op de spijlen van een ruwen
stoel gezet en liet het hoof el op de
opgetrokken knieën rusten; zijn voor
hoofd was betrokken. Cyril, dio zich
uiterlijk ook nu het beste van allen
beheerschte, rookte een lange elunne
cigaret. Maar Andreas zag, dat zijn
oogen onzeker den. rijweg afzochten;
en nu en dan trilele het mondstuk
tusschen zijn lippen. Weneeslaus, de
waakhond \an den agitator, die noeiit
een woord sprak en zich eerbiedig
op den achtergrond hield, knipperde
met de wimpers. Kn de? vrouwen....
waren vrouwen. Zij hadden elkanelers
hand genomen, Lydia en Lje>oba, en
wachtten, roerloos en geroerd.
Ben ik dan ze>o hardvochtig ge
worden? dacht Andreas. Hij kern zijn
. vrienden gcwe>onlijk niet van
weekhartigheiel beschuldigen; integendeel.
Desondanks moest hij dit keer vast
stellen, dat hij ook in hun leven een
zwakke plek had opgemerkt: zij
waren daar aangeraakt en beefden
inwendig. Het was voor hem oen
'naakte, nietszeggende naam, deze elag
der afgestorvenen. WTat beteekende hij
dan voor Lucka? Was het mogelijk.
dat zulk een man aan ouders dacht, of
aan broers of zusters, of aan een
jeugdliefde? Kn wie had Boris te
.betreuren, en wie Oyril, en wie de
'vrouwen? Was hij dan zoo harteloos
pn afgestompt, dat hij pas langs den
Wnweg der anderen herinnerd werd
&an een strammen ouden man, op
Theun de Vries
Teekenlng door J. F. Doeve
wiens zerk het nu misscbien ook
regende of sneeuwde, in een verve
provinciestad . . .. ? Ach wat ! Waar
om sentimenteel zijn, waarom zich
zoo onmannelijk laten beïnvloeden?
Vrij wilde hij blijven, uitwendig en
innerlijk vrij ! Hij stond op, en liep de
lage gelagkamer op en neer. De
drukte op straat nam gonzend toe.
Voortdurend arriveerden er nieuwe
trams. De lucht was vol klokkengalm,
een droefgeestig requiem. Zijn onrust
scheen de anderen nu meer dan iets te
irriteeren. Lydia trok manend aan zijn
mouw, en Lucka duwdo hem onver
hoeds en hardhandig terug op zijn
stoel, zonder spreken.
Weer wachtten zij, wachtten zij.
Eindelijk kwam de processie. Zij
zagen het rood baldakijn. De heele
omtrek zwermde eensklaps stikkensvol
menschen, alsof d<> grond ze spuwde.
liet werd een lange donkere parade:
elk sloot zich aan, met bloemen,
offeranden. .Niemand bijna had leege
handen. Krgens klonk sombere,
onwereldsche muziek, dof koper of
hobo's, trommen, onwezenlijk om
floerst. De processie stuwde zwarte
menschengolven op. De vrienden
gingen naar buiten, toen. de drukte op
het ergst werd. De vloedgolf van men
schen botste tegen hen aan. ze werden
onweerstaanbaar meegezogen. Voor
ze het wisten, waren /o midden in den
stoet. Belachelijk. ducht Andreas
weer moeten wij mee.. .. met de
treurend.pri ?
Lucka was naast hem. Hij hield de
oogeii neergeslagen. Do harde lijn
naast de slapen en langs de jukbeen
deren was verzacht, verdwenen zelfs
hier en daar. I.uoka ! De agitator . . . . !
Andreas had weinig tijd tot nadenken.
Zijn onbestemd pevsoonlijkheidsbesef,
dat eensklaps bevredigd werd, nu hij
zijn leider in een toestand waarnam,
waarboven bij zich verhoven wist,
kwam nauwelijks aan bet woord. De
massa drong op, droeg hen. Zij gingen
zonder verzet door de geweldige
poort van het kerkhof. De hoogc
steenen emblemen: doodshoofd, kruis,
zandlooper en zeis waren boven hen.
Memento mori. Ken ondeelbaar
oogenblik was de angst kil in Andreas. Dan
ging hij v , e onverschillig tusscheii
ja, tusschen wie? hot gepeupel
van de hoofdstad.
Hier was het Volk. Ze stonden in
het gelid langs de lange treurwilfilanen.
Het Allerheiligste ging hun voorbij.
De priester, die de monstrans voor
zich uit droeg, was niet geschoren;
zijn gezicht en nek waren vettig rood.
De menigte zonk in de knieën. An
dreas glimlachte schouderophalend en
wilde zich afwenden; maar hij ont
moette een strengen blik van Lucka en
boog zich, evenals deze. Klokken,
klokken. Het Lichaam des Heeren
gedragen door een vleeschhonwer.
Andreas' verzet beduidde niets tegen
over het stamelen en knielen rondom
hem. Weer keek hij naar den agitator.
Lucka had iets g] insterends van onder
de litewka genomen en kuste het, met
afgewend hoofd, terwijl het van zijn
vingers afhing. Het was een medaillon
met een kruis.
Andreas kon niet van zijn verba/ing
bekomen. Overal om hem heen zoemde
het van gebeden. De stem van de
priesters, die over de graven schreden,
zwol en daalde met rauwe intonaties.
Nu werd Andreas Boris gewaar. De
prolestariër bij uitstek" had n knie
gebogen; zijn hand woelde onder de
sneeuw de aarde bloot. Hij nam er een
vuist van vol, die hij op een voor
Andreas onbegrijpelijke manier tus
schen de vingers verbrokkelde, als
voltrok hij een onbekenden, ritus.
Wenoeslaus bad een rozenkrans ai'.
Dedueant te angeli. Lydia drxikte zich
tegen Andreas aan, troostbelioevend;
hij hoorde haar fluisteren: Moede!'.
Mooeler. De vertooning was roerend laf.
Hij was blij, toen de plechtigheid ten
einde was. De vromen lieten hun
offers achter. Uloemen, vruchten.
pobak, palmtakken, speelgoed. De
graven waren bedolven met geschen
ken voor de dood en; /.eli's de armsten
schonen de eigen ellende voorbij te
zien. Do priesters intonoerden een
roouiem, purifieerdon on zegenden do
schaa.r. K'n do menigte doindo on neeg.
de menigte antwoordde, vertwijfeld on
vorteodord on riep zijn docxïon om
voorspraak, aan. Plotseling drong het
tot Andreas door. hoozoor hij on zijn
vi'iendeii er in waven ondergegaan.
Togen hun wil. tegen hun voornemen
waren '/.ij mee hierheen genomen; van.
toeschouwers waren zij geworden tot
I>roccssiegangers; hun. geringe weer
stand was weggezogen. zij waren mee
gedragen tusschen kruisen en zerken,
en tegelijk met de/c menigte werden zij
oversprenkeld en bekruisigd. Hier
waren geen individualiteiten meer.
Duizenden gezichten; maar het waren
duizenden gezichten op n groot
lichaam, een ondefinieerbaar machtig
organon, dat zij niet kenden, enkel
konden bespeuren en voelen, waarvan
zij wisten, dat het sterker was dan zij,
ontstellend veel sterker. Daar waren de
vrouwen, de moeders en. de geliefden,
die schreiden en glimlachten, de
vrouwen met de zwarte hoofddoeken.
en de magere beenige handen; de
mannen bogen zich over hen. bescher
mend, somber en donker. Allen dach
ten zij nu aan de dooden; zij negen
zich voor den dood, met denzelfden
angst en eerbied en misschien dezelfde
berusting; en allen waren allen gelijk.
De massa. . . . Hier stond een
agitator, een revolutionnair; Wladimir
Lucka was zijn naam; hij kuste een
medaillon en zei iets, dat niemand
verstaan kon dan de doode, tot wie
hij zijn woorden richtte; daar was een
eigengerechtif,d opstandeling, Boris;
hij knielde en vernederde zich voor alle
oogeri; de vrouwen huiverden en hun
tranen vloeiden in de sneeuw. Wie van
hen dacht aan commune, internatio
nale, aan omwenteling of verzet?
De wil van de massa, van de meer
derheid, had hun persoonlijke be
rekeningen en drijfveerf^n al lang tot
nio.ts gereduceerd; de massa zelfs had
hen bekeerd tot haar gemeenschap
pelijk zwaarmoedig ritueel, het ritueel
van de kerkorde, die zich meester had
gemaakt van de groote menigten. Kn
zij stonden er niet meer buiten, met de
eenzijdige en welberekenae tactiek van
goede volksmenners, maar waren verlo
ren gegaan in dit oppermachtig geheel.
Later slenterden de vrienden in een
groepje door de stad, iets, wat zij
zelden deden, om geen aandacht te
trekken; de politie .... Maar dien dag
was het anders. De bevolking bleef op
de been, in overweldigende massa's,
waar-tégenover Anriroas opnieuw een
maehtelooze vreemdheid voelde. Kn
hij dacht bij zichzelf: Wij kunnen ten
slot t e de revolutie niet maken; Bons
niest en ('yi-il en het heele comiténiet;
zelfs Lucka zou er niet toe in staat zijn.
De wil van deze massa alleen is
souverein en geeft don doorslag.
Wanneer ze wist, waartoe ze in staat
is, on wanneer /.e irilric
Kensklaps drong het tot hem door.
dat hij de kortzichtigheid on de stupi
diteit haatte, waarmee dezes massa
zich liet knechten on smalen door tien
of twintig of honderd magnaton; hij
vreesde do massa om haar overmacht
on verfoeide baar gebrek aan inzicht
en durf. 11 ij was niet een dor hunnen:
opnieuw was het hom scherp bewust;
on nooit zou hij een der hunnen kunnen
worden, ook al kon hij levenslang aan
hun zijde staan. Ziju ideeën van om
wenteling en opstand waren, een per
soonlijke reactie gowoost en hadden
gegolden voor zijn eigen innerlijk.
("(.'«'achteloos had hij zo overgodi'Aigen
op do wereld om zich hoon., wier hun
kering naar iets-: anders evenwijdig had
goloojion niet de zijne. De realisaties
van elit feit trof ho.m goweldeladig
be-vrijele-riel. Hij nroesi liet aanvaarelen;
mot e'eii verachting van eles horde» e-i\
(rvens met ele? eivortuiging. dat hij
indi\ i-luevl e>e>k niot anders kon
worel.cn gereinigd elan e!e>eir ee'ii diep
ingrijpende gebeurtenis. I f ij e'p naast
Lucka, le'og en tre>tse-h. Wat dacht nu
ele leider: liaet bij oeik nu ne>g plannen?
Des middags at men gezamenlijk bij
('e>hn. Xu was Anelreas het. die ver
achtelijke en cynische* opmerkingen
maakte, hij, die nu alles eloeirzag. De
anderen zwegen e'n vermodesn het,
ovor den afgelewjperi me>rgen te spreken.
Het wras duidelijk te zien, dat de een
/.ich voor den ander schaamde over de
ontdekking van het atavistisch en
massaal instinct, dat hem te machtig
geworden was.