De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 7 januari pagina 17

7 januari 1933 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

Samenzweerders slaan de processie gade \ Sedert een uur zaten Andreas, Cyril, Lucka*en Weneeslaus, Ljoeba en Lydia in een kleine boersche kroeg tegenover het groote stadskerkhof. Den vorigen avond waren ze op de kamer van Andreas bijeen geweest en Lucka had voor het uiteengaan voor gesteld, om met Allerzielen de pro cessie en de volksmenigte te gaan ofoserveeren. Andreas ondersteunde dadelijk het plan, met een min of meer aesthetische gevoelsopwelling, want hij stelde zich voor, n bonte slavische inenschenverzameling te zien, waarvan de aanblik gedachten aan primitieve kracht zou wekken; hij verlangde naar uiterlijke prikkels. De klokken van den dom en de kleinere kerken luidden onafgebroken. De stad leek vol torens. De vrienden wachtten op de processie. Kr liepen menschen met bloemen. Zachte witte bloemen in November! Het was Andreas een raadsel, waar men ze vandaan haalde.... maar ze waren er. De trams zaten stikvol; men stond tot ' op de treeplanken. Boeren kwamen met sleden en wagens over de vuile sneeuw de stad binnenrijden en losten zich als een zwakke tegenstroom in de groote stuwende menigte op. Overal zag men priesters en officieren. An dreas keek naar Lucka en verwachtte een striemend cynisme; ook Boris was gewoonlijk vindingrijk in steke lige opmerkingen. Maar vreemd; ze zwegen dit keer beide. En ook de anderen, Oyril, de vriendinnen, tot Andreas' verbazing. Ze staarden naar het bewegen buiten, waaraan iete ongewoons, maar nog niets overweldigends te zien was. Andreas vroeg zich af, of zijn vrienden, atheïsten en agnostici bij uitstek, soms een be vlieging van piëteit en sentiment hadden. Hij had ze zelden zoe> inge togen gezien. Dachten ook zij aan de dooden, aan hun dooden? Hij kon zich ternauwernood veiorstellen, dat menschen als Lucka of Boris er dier bare afgestorvenen op na hielden. Maar toch moest er iets van waar zijn. Lucka trommelde op het tafelblad met zenuwachtige rhytmen; Boris had de voeten op de spijlen van een ruwen stoel gezet en liet het hoof el op de opgetrokken knieën rusten; zijn voor hoofd was betrokken. Cyril, dio zich uiterlijk ook nu het beste van allen beheerschte, rookte een lange elunne cigaret. Maar Andreas zag, dat zijn oogen onzeker den. rijweg afzochten; en nu en dan trilele het mondstuk tusschen zijn lippen. Weneeslaus, de waakhond \an den agitator, die noeiit een woord sprak en zich eerbiedig op den achtergrond hield, knipperde met de wimpers. Kn de? vrouwen.... waren vrouwen. Zij hadden elkanelers hand genomen, Lydia en Lje>oba, en wachtten, roerloos en geroerd. Ben ik dan ze>o hardvochtig ge worden? dacht Andreas. Hij kern zijn . vrienden gcwe>onlijk niet van weekhartigheiel beschuldigen; integendeel. Desondanks moest hij dit keer vast stellen, dat hij ook in hun leven een zwakke plek had opgemerkt: zij waren daar aangeraakt en beefden inwendig. Het was voor hem oen 'naakte, nietszeggende naam, deze elag der afgestorvenen. WTat beteekende hij dan voor Lucka? Was het mogelijk. dat zulk een man aan ouders dacht, of aan broers of zusters, of aan een jeugdliefde? Kn wie had Boris te .betreuren, en wie Oyril, en wie de 'vrouwen? Was hij dan zoo harteloos pn afgestompt, dat hij pas langs den Wnweg der anderen herinnerd werd &an een strammen ouden man, op Theun de Vries Teekenlng door J. F. Doeve wiens zerk het nu misscbien ook regende of sneeuwde, in een verve provinciestad . . .. ? Ach wat ! Waar om sentimenteel zijn, waarom zich zoo onmannelijk laten beïnvloeden? Vrij wilde hij blijven, uitwendig en innerlijk vrij ! Hij stond op, en liep de lage gelagkamer op en neer. De drukte op straat nam gonzend toe. Voortdurend arriveerden er nieuwe trams. De lucht was vol klokkengalm, een droefgeestig requiem. Zijn onrust scheen de anderen nu meer dan iets te irriteeren. Lydia trok manend aan zijn mouw, en Lucka duwdo hem onver hoeds en hardhandig terug op zijn stoel, zonder spreken. Weer wachtten zij, wachtten zij. Eindelijk kwam de processie. Zij zagen het rood baldakijn. De heele omtrek zwermde eensklaps stikkensvol menschen, alsof d<> grond ze spuwde. liet werd een lange donkere parade: elk sloot zich aan, met bloemen, offeranden. .Niemand bijna had leege handen. Krgens klonk sombere, onwereldsche muziek, dof koper of hobo's, trommen, onwezenlijk om floerst. De processie stuwde zwarte menschengolven op. De vrienden gingen naar buiten, toen. de drukte op het ergst werd. De vloedgolf van men schen botste tegen hen aan. ze werden onweerstaanbaar meegezogen. Voor ze het wisten, waren /o midden in den stoet. Belachelijk. ducht Andreas weer moeten wij mee.. .. met de treurend.pri ? Lucka was naast hem. Hij hield de oogeii neergeslagen. Do harde lijn naast de slapen en langs de jukbeen deren was verzacht, verdwenen zelfs hier en daar. I.uoka ! De agitator . . . . ! Andreas had weinig tijd tot nadenken. Zijn onbestemd pevsoonlijkheidsbesef, dat eensklaps bevredigd werd, nu hij zijn leider in een toestand waarnam, waarboven bij zich verhoven wist, kwam nauwelijks aan bet woord. De massa drong op, droeg hen. Zij gingen zonder verzet door de geweldige poort van het kerkhof. De hoogc steenen emblemen: doodshoofd, kruis, zandlooper en zeis waren boven hen. Memento mori. Ken ondeelbaar oogenblik was de angst kil in Andreas. Dan ging hij v , e onverschillig tusscheii ja, tusschen wie? hot gepeupel van de hoofdstad. Hier was het Volk. Ze stonden in het gelid langs de lange treurwilfilanen. Het Allerheiligste ging hun voorbij. De priester, die de monstrans voor zich uit droeg, was niet geschoren; zijn gezicht en nek waren vettig rood. De menigte zonk in de knieën. An dreas glimlachte schouderophalend en wilde zich afwenden; maar hij ont moette een strengen blik van Lucka en boog zich, evenals deze. Klokken, klokken. Het Lichaam des Heeren gedragen door een vleeschhonwer. Andreas' verzet beduidde niets tegen over het stamelen en knielen rondom hem. Weer keek hij naar den agitator. Lucka had iets g] insterends van onder de litewka genomen en kuste het, met afgewend hoofd, terwijl het van zijn vingers afhing. Het was een medaillon met een kruis. Andreas kon niet van zijn verba/ing bekomen. Overal om hem heen zoemde het van gebeden. De stem van de priesters, die over de graven schreden, zwol en daalde met rauwe intonaties. Nu werd Andreas Boris gewaar. De prolestariër bij uitstek" had n knie gebogen; zijn hand woelde onder de sneeuw de aarde bloot. Hij nam er een vuist van vol, die hij op een voor Andreas onbegrijpelijke manier tus schen de vingers verbrokkelde, als voltrok hij een onbekenden, ritus. Wenoeslaus bad een rozenkrans ai'. Dedueant te angeli. Lydia drxikte zich tegen Andreas aan, troostbelioevend; hij hoorde haar fluisteren: Moede!'. Mooeler. De vertooning was roerend laf. Hij was blij, toen de plechtigheid ten einde was. De vromen lieten hun offers achter. Uloemen, vruchten. pobak, palmtakken, speelgoed. De graven waren bedolven met geschen ken voor de dood en; /.eli's de armsten schonen de eigen ellende voorbij te zien. Do priesters intonoerden een roouiem, purifieerdon on zegenden do schaa.r. K'n do menigte doindo on neeg. de menigte antwoordde, vertwijfeld on vorteodord on riep zijn docxïon om voorspraak, aan. Plotseling drong het tot Andreas door. hoozoor hij on zijn vi'iendeii er in waven ondergegaan. Togen hun wil. tegen hun voornemen waren '/.ij mee hierheen genomen; van. toeschouwers waren zij geworden tot I>roccssiegangers; hun. geringe weer stand was weggezogen. zij waren mee gedragen tusschen kruisen en zerken, en tegelijk met de/c menigte werden zij oversprenkeld en bekruisigd. Hier waren geen individualiteiten meer. Duizenden gezichten; maar het waren duizenden gezichten op n groot lichaam, een ondefinieerbaar machtig organon, dat zij niet kenden, enkel konden bespeuren en voelen, waarvan zij wisten, dat het sterker was dan zij, ontstellend veel sterker. Daar waren de vrouwen, de moeders en. de geliefden, die schreiden en glimlachten, de vrouwen met de zwarte hoofddoeken. en de magere beenige handen; de mannen bogen zich over hen. bescher mend, somber en donker. Allen dach ten zij nu aan de dooden; zij negen zich voor den dood, met denzelfden angst en eerbied en misschien dezelfde berusting; en allen waren allen gelijk. De massa. . . . Hier stond een agitator, een revolutionnair; Wladimir Lucka was zijn naam; hij kuste een medaillon en zei iets, dat niemand verstaan kon dan de doode, tot wie hij zijn woorden richtte; daar was een eigengerechtif,d opstandeling, Boris; hij knielde en vernederde zich voor alle oogeri; de vrouwen huiverden en hun tranen vloeiden in de sneeuw. Wie van hen dacht aan commune, internatio nale, aan omwenteling of verzet? De wil van de massa, van de meer derheid, had hun persoonlijke be rekeningen en drijfveerf^n al lang tot nio.ts gereduceerd; de massa zelfs had hen bekeerd tot haar gemeenschap pelijk zwaarmoedig ritueel, het ritueel van de kerkorde, die zich meester had gemaakt van de groote menigten. Kn zij stonden er niet meer buiten, met de eenzijdige en welberekenae tactiek van goede volksmenners, maar waren verlo ren gegaan in dit oppermachtig geheel. Later slenterden de vrienden in een groepje door de stad, iets, wat zij zelden deden, om geen aandacht te trekken; de politie .... Maar dien dag was het anders. De bevolking bleef op de been, in overweldigende massa's, waar-tégenover Anriroas opnieuw een maehtelooze vreemdheid voelde. Kn hij dacht bij zichzelf: Wij kunnen ten slot t e de revolutie niet maken; Bons niest en ('yi-il en het heele comiténiet; zelfs Lucka zou er niet toe in staat zijn. De wil van deze massa alleen is souverein en geeft don doorslag. Wanneer ze wist, waartoe ze in staat is, on wanneer /.e irilric Kensklaps drong het tot hem door. dat hij de kortzichtigheid on de stupi diteit haatte, waarmee dezes massa zich liet knechten on smalen door tien of twintig of honderd magnaton; hij vreesde do massa om haar overmacht on verfoeide baar gebrek aan inzicht en durf. 11 ij was niet een dor hunnen: opnieuw was het hom scherp bewust; on nooit zou hij een der hunnen kunnen worden, ook al kon hij levenslang aan hun zijde staan. Ziju ideeën van om wenteling en opstand waren, een per soonlijke reactie gowoost en hadden gegolden voor zijn eigen innerlijk. ("(.'«'achteloos had hij zo overgodi'Aigen op do wereld om zich hoon., wier hun kering naar iets-: anders evenwijdig had goloojion niet de zijne. De realisaties van elit feit trof ho.m goweldeladig be-vrijele-riel. Hij nroesi liet aanvaarelen; mot e'eii verachting van eles horde» e-i\ (rvens met ele? eivortuiging. dat hij indi\ i-luevl e>e>k niot anders kon worel.cn gereinigd elan e!e>eir ee'ii diep ingrijpende gebeurtenis. I f ij e'p naast Lucka, le'og en tre>tse-h. Wat dacht nu ele leider: liaet bij oeik nu ne>g plannen? Des middags at men gezamenlijk bij ('e>hn. Xu was Anelreas het. die ver achtelijke en cynische* opmerkingen maakte, hij, die nu alles eloeirzag. De anderen zwegen e'n vermodesn het, ovor den afgelewjperi me>rgen te spreken. Het wras duidelijk te zien, dat de een /.ich voor den ander schaamde over de ontdekking van het atavistisch en massaal instinct, dat hem te machtig geworden was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl