Historisch Archief 1877-1940
18
De Groene Amsterdammer van 14 Januari 1933
No. 2902
De verdediging van
Socrates
IV. Antwoord
r., Tegeneisch 2. Slotrede j. Afscheidswoord
(Rechters in raadkamer. Doodvonnis, met 281?220 stemmen Socraies
gebuikt zijn recht van tegeneisch)
l J k heb den uitslag van uw overleg vernomen.
Het vonnis is voorwaar niet onverwacht gekomen.
Neen Ik verbaas mij niet. Gij vindt mij vooibcivid.
Wat mij verwondert, is de kleine minderheid.
Nu geeft de wet mij 't recht een tegeneisch te steJJer ,
Zoo zal ik voor mijzelf een vroeder vonnis vellen.
Ik heb mijn leven lang gearbeid voor den Staat.
Wie die verdienste voelt, erkenn' haar metterdaad;
Dat men dus, wat ik deed, waardeerende gedenke,
En mij de spijziging in 't Prytaneum schenke.
Zulks biedt men immers zelfs den wagenmenners aai,
Die, met een twee- of vierspan snellend langs de baan.
Het wildste jachten ijdlé, huttelooze lieden;
Hoe zou de Staat dan mij, zijn leidsman, minder bieden?
Ik heb geen straf verdiend. Doch meent de Staat van wel,
Dan zwicht ik zonder zucht. Zijn wil is mij bevel.
Wat zal mijn voorstel zijn? In ballingschap te zwerven.
Om, her en der gejaagd, in 't vreemde land te sterven?
Want bleef ik daar, als hier, mijn leeraarsplicht getrouw,
Dan vrees ik dat men 't ginds nog minder dulden zou;
En voor een stil bestaan zou mij de moed ontbreken,
Want wie zal zwijgzaam zijn, als god gebiedt te spreken?
'k Bied dertig minae aan. Mijn vrienden blijven borg,
En dragen voor de kwijting dezer boete zorg.
(Tweede beraadslaging. Bevestiging van hei vonnis met overgroote
meerderheid.)
2. Gij brengt mij dan den dood. Ik heb mij vrij verdedigd,
En wellicht door mijn woord uw waardigheid beleedigd;
Had ik mij uitgedrukt in minder fieren geest,
Dan zou uw oordeel zeker zachter zijn geweest.
.Maar niemand mag den dood tot eiken prijs ontloopen,
En ziel en zaligheid voor lijfsbehoud verkoopen.
De Ongerechtigheid is sneller dan de Dood;
Ik ben een oude man: mijn vlugheid is niet groot,
Mij heeft hij achterhaald gij, rap en gladgeslepen,
Gij, snelle klagers, zijt door 't sneller Kwaad gegrepen.
Ik ben door overmacht geslagen en geknecht,
Gij zijt veroordeeld door de Waarheid en het Recht.
Maar, lieden, luistert wel, en overweegt mijn woorden:
g'Ontsnapt niet aan censuur door censors te vermoorden;
Een groote groep van volgelingen staat gereed,
Die strenger zullen gispen wat gij doet en deedt
Dan ik, die in mijn ronde redekavelingen
U eerlijk van de waarheid trachtte te doordringen,
Om u, gebogen onder dwaasheid's zondejuk,
Door klaarheid van besef te leiden tot geluk.
Zooals ook 't edelst ros den spoorslag niet kan missen
Op d' af te leggen weg, bezet met hindernissen,
Zoo was ook ik onmisbaar mentor voor den Staat,
Als drijver door gebod, berisping, lof en raad.
Mocht gij den diepen zin van 't wijze woord beseffen:
De mindre kan zichzelf, maar niet zijn meerdre treffen.
Meletus, Anytus ! Begrensd is uw gebied,
Mij dooden kunt gij wel mij deren kunt gij niet.
3. Ik weet, Apollo zelf gebiedt mij dus te spreken.
Want gister noch vandaag gaf mij de god een teeken;
Ik was alzoo verplicht standvastig door te gaan,
En, zeggend wat ik zei, heb ik gods wil gedaan.
Mijn rechters haat ik niet. Ik zal in vrede scheiden,
En zonder smart of wrok mijn overgang verbeiden:
Ik acht den dood geen ramp, maar een verheven goed.
Wanneer ik straks de mannen van weleer ontmoet,
Homerus, Orpheus, helden van vervlogen dagen,
En met hen spreken mag, moet men mij dan beklagen?
De dood is toch geen slaap, geen eindelooze nacht?
Gelukkig is het lot, dat mij daarginder wacht;
De godheid roept. Ik ga, vol vreugd, het hoofd geheven,
Niet naar een duister eind, maar naar een eeuwig leven.
Slechts n verzoek. Wanneer mijn zoons volwassen zijn,
En meedoen aan den dienst van leugen en van schijn,
Berispt hen dan, zooals hun vader, lange jaren,
.De andren heeft vermaand, toen y.ij nog kindren waren;
Als gij hun leert dat goed is goed, dat slecht is slecht,
Doet gij zoowel den vader als den kindren recht,
Nu gaan wij allen. Ik ga sterven, gij gaat leven.
Wie kiest den besten weg? God zal het antwoord geven.
Een bridge-boekje
Tot de uitrusting van de schakers behoort een schaak-boekje, een porte
feuille die, opengeslagen, een klein schaakbord geeft, met de daarbij behoorende
stukken. De stukken zijn aangebracht op vierkante beenen plaatjes met een
staart, welke staarten in de gleuven van het. leeren schaakbord worden
geschoven.
De verstokt^ schakers spelen met behulp van dit zak-schaakbordje op alle
mogelijke en onmogelijke plaatsen hun verloren partijen na en lossen de
gegeven problemen op. De bridgers van heden zijn voor een deel de schakers
van gisteren. De oud-schakers, de tegenwoordige bridgers, misten iets: hun
schaakboekje. Gelukkig hebben zij er nu wat voor in de plaats gekregen: het
bridge-boekje, dat wij hierboven afbeelden. Het is voor een volledige opstelling
bridgers ingericht en het bevat vier handen kaarten. In het midden is de taf el
geteekend, waaromheen de vier partijen kunnen worden opgesteld.
En nu maar aan de solo-bridge, om na te gaan hoe die robber gewonnen had
kunnen worden, als de partner niet zoo onmogelijk had zitten suffen.
Fotografische ex-libris
(Slot van pag. ij)
Een te veel aan de eene, een te weinig
aan de andere zijde met daartusschen
in de kinderfoto. Naar het mij voor
komt het minst geslaagde voorbeeld
der vijf.
Heel wat anders is het fraaie en
sterke beeld voor Dr. Inq. Helmut
Wolf.' Het doet onmiddellijk denken
aan de cinematografie en hoe
modernsuggestief is dit van uit den achter
grond opdoemend portret van den
boekverzamelaar met in den rechter
bovenhoek een hand welke een hef
boom omtrekt en als tegenhanger in
den linker benedenhoek het zware
contra-gewicht, waaroverheeii als flit
send de witte naamletters geteekend
zijn.
Ook de verdeeling van /.wart en wit
is hier te loven alsmede
de associatie van de ge- .???»»
bezigde beeld-accenten in
verband met het beroep
van hem voor wien het
boekmerk dienen moet.
Men denke zich deze
opnamen sterk verkleind,
waardoor alles nog
scherper wordt en meer wordt saamgevat
Ten einde niet te veelte verliezen zijn
de bij dit artikel afgebeelde ex-libris
(naarde oorspronkelijke opnamen) op
grooter formaat weergegeven dan zij als
zoodanig geclicheerd werden en
practisch toegepast, maar men kan zich
daardoor een duidelijker voorstelling
maken van de manier waarop de
ontwerpers (als fotograaf en
letterteekenaar) te werk gaan.
Hoe men er ook over moge
oordeelen, de ernst welke uit liet
meerendeel dezer opnamen spreekt valt niet
te ontkennen. Slechts de tijd kan ons
leeren of het fotografisch ex-libris zich
verder zal ontwikkelen en een plaats
veroveren tusschen ander grafisch
werk. dan wel als vluchtig verschijnsel
weer zal verdwijnen. Merkwaardig is
het in elk geval ! . . . .