Historisch Archief 1877-1940
No. 2902
De Groene Amsterdammer van, 14,jJanuari 1933
ft
B I O SCO PY
L. J. Jordaan
Amerikaansch
Marie Dresslcr in Emma". Roxy
Ik-heb geen ervaring op het gebied van Ameri
kaansch tooneel en ben dus niet in staat de
tooneelspeelkunst in de States te vergelijken met de film
kunst aldaar, of met het tooneel in Europa. Maar
men heeft aan zulk een ervaring ook geen behoefte
om te constateeren dat de gemiddelde Yankee
acteur beter op de camera reageert, dan zijn
vak- en klassegenoot in de Oude Wereld.
Wij kunnen dit feit zonder eenige schaamte of
ergernis erkennen, nademaal het geen kwestie
is van artisticiteit of vakkennis, doch zeer positief
van frischheid en onbevangenheid. Niemand ter
wereld zal durven beweren dat de Amerikaansche
filmspeler in technischen of kunstzinnigen aanleg
de meerdere is van zijn Europeeschen collega
doch Wie langzamerhand de eigenaardige sensitivi
teit van den filmliefhebber heeft gekregen, zal
zonder aarzelen de superioriteit .... althans : de
grootere bruikbaarheid van eerstgenoemde toe
geven. En tevens de dwingende logica van dit
verschijnsel inzien.
De Europeesche filmspeler zal zich nooit geheel
kunnen bevrijden van zooveel eeuwen B
hnentraditie, die hem en zijn ras in het bloed zitten.
Hij zal steeds in meerdere of mindere mate blijven
comediespelen in den traditioneelen zin. Nu kan
men geestig zijn en vragen of goed comediespelen
dan zulk een verschrikkelijke zonde is en men
kan nuchter blijven en daarop antwoorden: Ja,
nogal !" Omdat filmspel en comediespel twee in
den grond verschillende begrippen zijn: de film
acteur richt zich tot den enkeling, luttele passen
van hem verwijderd de tooneelspeler behoort
zijn creatie in te stellen op de verste hoeken van
een groote zaal. Dit vereischt totaal andere
middelen. Gebaar, dictie en expressie zullen bij
den tooneelspeler decoratief en geschematiseerd
moeten wezen, om (karakteristieke term !):,,over
het voetlicht" te komen. Doch ook de psychische
instelling van beide uitingsmogelijkheden is in
wezen verschillend : de emotie, gevoeld en geuit,
is totaal anders binnen de intimiteit van het
tête-a-tête, dan voor een honderdkoppige massa.
Dit moge volstaan om duidelijk te maken, dat
aan den Europeeschen filmspeler, die altijd van
het tooneel afkomstig is, bijzonder zware eischen
gesteld worden om tot de volledige transmissie
te geraken, welke het spel voor de camera vereischt.
Hoe staat het nu niet den Amerikaanschen
acteur ?
Ook hij werd en wordt voor een zeker percen
tage aan het tooneel onttrokken, doch het ver
schil met den Europeeschen confrater is wel
hoofdzakelijk, dat hij de atmosfeer van het tooneel
niet naar de studio meeneemt. Hij vindt en vond
daar in de eerste plaats een milieu, dat
anderssoortig genoeg is, om alle herinnering
aanBroadway te doen verdwijnen. Zeker hij vindt er
een traditie (zij het een jeugdige) maar dat is de
traditie van de vroegere zwijgende film. Die
traditie nu is alle prognose ten spijt zoo
sterk gebleken dat relatief zeer weinig
tooneelspelers, na de invoering der geluidstechniek, het
?oude kerncorps der filmmenschen kwamen ver
sterken. Het milieu bleef derhalve het milieu
van de film, d. w. z. van een collectief, dat zich
geheel op de camera en de microfoon heeft inge
steld. Men leeft er geestelijk en materieel
-ver van New-York, zijn theaters, zijn massapubliek
en zijn tooneelmentaliteit. Dit moge onmiskenbare
nadeelen hebben (de spreekwoordelijke
Hollywoodsche cultuur") het heeft zonder twijfel
het voordeel, dat psychische en technische dispo
sitie voor het camera-spel onvertroebeld bleven.
Een acteur, die op de kothurnen van het
tooneeldrama de studio komt binnenstappen, wordt
uitgelachen en weggestuurd. De Amerikaansche
filmspeler staat in zijn cowboy- en gangster
drama's (als camerawerk voortreffelijke specimina!)
te dicht bij het primitieve leekenspel, om de
vaktraditie van het gesproken drama te accep
teeren. Deze vaktraditie zelve is bovendien van
zoo jongen datum en zoo weinig door atavisme
bezwaard, dat hij zich oneindig makkelijker dan
de Europeaan van haar ontdoet, om met een
frissche receptiviteit op het instrument: film, te
kunnen reageeren.
Uit al deze overwegingen volgt logischerwijze,
dat de gemiddelde Amerikaansche filmspeler die
eigenaardige natuurlijkheid, eenvoud en gaaf luid
van zelf meebrengt, welke wij bij den
mediumEuropeaan zoo noode missen. Individuen als
Hörbiger of Otto Wallburg om een paar voor
beelden te noemen die niet het talent, doch
helaas al te zeer de luidruchtige en nadrukkelijke
hebbelijkheden van het tooneel bezitten, kent de
Amerikaansche film niet. Natuurlijk blieft de
kwestie van persoonlijke genialiteit aan beide
zijden van den Atlantischen Oceaan van kra-cht,
maar wat baat mij de muzikaliteit van een pianist
die viool wil spelen?
Tegen dezen achtergrond komen de
eersteplanskrachten der Amerikaansche film naar voren
en wie kan het verwonderen, dat zij in een milieu,
waar camera en microfoon als de hoogste wetten
gelden, tot een uitzonderlijke kracht hebben weten
te stijgen? De Amerikaansche filmkunstenaar, die
met gelijke begaafdheid als de Europeesche artist
voor de camera komt, mist van nature al de rem
mende handicaps welke dezen laatsten hinderen.
Zijn temperament kan zich onbelemmerd uitleven,
zonder dat hij gevaar loopt in deze strenge film
atmosfeer de grenzen van het filmspel te overschrij
den. Onbevreesd kan hij het scrupuleuze oog van
de camera en het scherpe oor van de microfoon
naderen zijn uitdrükkings-register is van
nature op deze gevaarlijke intimiteit ingesteld.
En daaraan is wellicht in de eerste plaats een
zuiverheid van uitdrukking te danken zoowel
in het sobere als in het expansieve die van de
Europeesche spelers slecht§door uitzonderlijke
figuren als Werner Krauss ^ordt bereikt
Tot de grootste voorbeelden onder de Ameri
kaansche karakterspelers behoort Marie Dressler.
Deze merkwaardige actrice heeft het mogen bele
ven, na een uiterst wisselvallige en bewogen car
rière in revue, variété, drama en zwijgende film,
tijdens haar leveiisherfst als triomphatrice bij de
klankfilm terug te keeren. Ziehier dan een leelijke,
onaantrekkelijke vrouw oud en met het uiter
lijk van een dragonder, die aiettemin voorbestemd
bleek het zuiverste, gevoeligste en nobelste accent
in het filmspel te leggen, dat de Amerikaansche
studio kent. Met den gang van een feldwebel en
de stem van een omroeper davert zij door do fic
tieve wereld van haar films een Kenau, een
megaera, die tegelijk imposant en lachwekkend
schijnt. Maar dan komen er plotseling momenten
van verstilling, waarin dit megafoongeluid zwijgt.
en dit exuberante gebaar zich beheerscht. Het
grove, leelijke masker bloeit open in een wonder
lijke teederheid de fonkelende
hypnotiseursoogen verzachten tot een vreemde, warme innig
heid en een schoone, diepe menschenziel openbaart
zich in al haar grootheid. Eerst dan worden wij
gewaar, hoe deze beide uitersten van expressieve
kracht elkaar in evenwicht houden hoe in de
uitbundigheid van stem en gebaar niets is, dat
onecht of geforceerd aandoet.... hoever ten slotte
deze prachtige en zuivere filmtechniek afstaat
van het gevaarlijke Jannings'cn" zooveler Euro
peesche karakterspelers.
In twee films heeft Marie Dressler zich doen
kennen: in Min and Bill" van George Hill en
Emma" van Clarence Brown. Voor mij is het
eerste werk onbetwistbaar superieur. Gedeeltelijk
door de directie van een gevoeligen en intelligenten
regisseur maar misschien nog meer door het
equivalente tegenspel van Wallace Beery, kon
haar creatie in Min and Bill" veel grooter
gaafheid bereiken. Emma" is namelijk een zeer
zwakke film zwak van gegeven en zwak van
regie. Het dwaze en sensationeele intermezzo
van den jongen man, die in een soort zondvloed
per vliegmachine zijn oude verzorgster te hulp
snelt, doet aan het oorspronkelijk thema een
fatalen afbreuk. Men kan er desnoods vrede mee
hebben, dat de bejaarde millumnair in het zicht
van een eenzamen ouderdom zijn trouwe huis
houdster en tyrannieke maar liefdevolle verzorg
ster zijner moederlooze kinderen, trouwt. Men
aanvaardt niet wat goeden wil 's mans plotselingeti
Clarence Brown en
Marie Dressler in Emma"
Marie'Dressler in Min and Bill'
dood en de beschuldiging der egoïste kinderen, dat
Emma, de huishoudster, hem van het leven beroofde
om universeel erfgenaam te worden. Dit alles
en zelfs de wel zeer bovenmenschelijke
noblessede-coeur van Emma, om in de beklaagdenbank
nog voor de ontaarde spruiten van den overleden
millionnair op te komen, kan men accepteeren als
de wat heftig en primitief gekleurde doorvoering
van een au fond denkbare situatie. Maar die
avontuurlijke vlieghistorie valt uit het kader en
detoneert door haar ouderwetscheri Grifl'ith-stijl.
Daarbij komt, dat de regisseur als de eigenlijke
componist van het drama, nergens tot het niveaii
van Marie Dressler reikt. Hij weet niet, als een
Sternberg of een Lubitsch deze overweldigende
explosies van kracht en teederheid te richten en te
groepeeren noch de facetten van dit schoone
en sterke talent in al hun rijkdom te doen schit
teren. Het blijven imposante fragmenten voor
treffelijk voorgedragen scènes, doch die de krach
tige hand missen, welke alles tot een gesloten en
doorvoeld geheel samenbindt. tt»
Ondanks dit alles echter ontroert een film als
Emma" en beter bewijs voor het superieure
talent van deze bejaa.rde kunstenares is wel niet
denkbaar. Kn het blieft alle bezwaren ten spijt
een elegant klapje in het aangelaat der bioscoop
klanten, dat Marie Dressler het niet verder ver
mocht te brengen dan het voorportaal van den
filmhemel.