Historisch Archief 1877-1940
No. 2804
De Groene Amsterdammer van 28 Januari 1933
15
Weeldebelasting
C. A. Klaasse
,
h
s.
,*>
\
Volmaakte willekeur
I>e financieele nood noopt ons blijkbaar om oude
koeien, die wij al lang in de destructoren verdwenen
dachten, uit de sloot te halen. Ruim zes jaar
hebben de plannen om een
weeldeverteringsbelasting intevoeren een diepe slaap gesluimerd,
en ziet: de Minister heeft ze ,,gepord", en de Com
missie van Voorbereiding weer aan het werk
«ezet.
De commissie heeft zich ijverig aan het
voorhereiden gezet, meer dan dat, zij heeft zelfs
den Minister gevraagd ot zij haar taak niet wat
verder kon uitstrekken. Destijds was tegelijk met
het ontwerp tot heffing van
weeldeverteringsbelasting n.l. ingediend een ontwerp tot aanvulling
van de Zegelwet 1917, houdende de hotelbelasting.
Of die nu ook maar weer in de voorbereiding
betrokken moest worden, aldus vroeg de commissie.
Misschien wat overmatig ijverig, maar toch heel
begrijpelijk. Die twee dingen waren destijds
min of meer als n geheel beschouwd, alleen
gesplitst vanwege het verschil in technische
heffingsmethode, door zegeltjes of op andere
wijze. De regeering heeft de commissie echter
meegedeeld dat zij naar haar meening thans
niet tot de invoering van een belasting als de be
doelde kan overgaan, omdat het hotelbedrijf
een zeer moeilijken tijd doormaakt, terwijl het
toch reeds door andere heffingen zwaar wordt
belast". Zoodat we voorloopig ons kopje koffie
op het Leidscheplein zonder zegeltje kunnen
f.vouroeren.
Maar voor de rest schijnt de weeldebelasting
een goede kans te maken. Wat is eigenlijk de fis
cale rechtsgrond van zulk een heffing? Ons belas
tingstelsel wordt geacht nog steeds te berusten
op het draagkrachtsprincipe". Het is de vraag
of langzamerhand door allerlei incidenteel
ingelaschte heffingen buiten het verband van het
.geheel niet dat principe voor een belangrijk deel
van onze belastingen reeds is verlaten, en dat is
niet alleen zoo voor die heffingen die als retri
buties beschouwd kunnen worden, en waar opzette
lijk niet de draagkracht maar de kosten van het
dienstbetoon door de overheid het criterium is.
De belasting die elke broodgebruiker, ook de minst
bedeelde, betaalt, via het maal- en menggebod,
is toch nauwelijks op de draagkracht ingeschoten.
Datzelfde geldt voor een groot aantal indirecte
belastingen, en zeker voor al die prijsopslagen",
die door verschillende crisismaatregelen der laatste
jaren zijn ontstaan, en die wel niet steeds via de
schatkist aan de betrokken producenten worden
toegevoerd, maar dan toch als belasting zijn te
beschouwen. Officieel blijft intusschen de basis
van ons fiscale systeem: de draagkracht. Hoe
meet men nu die draagkracht, naar welken grond
slag dus kan men belasting heffen? De eenige
bron van financieele draagkracht is natuurlijk:
inkomen. De ruggegraat van de
draagkrachtsbelastingen is dan ock de inkomstenbelasting, en
wel de progressieve inkomstenbelasting. Het is
hier niet de plaats om een uitvoerig theoretisch
betoog te ontwikkelen over het belastingwezen.
Ik zal daarom in het midden laten of verschillende
andere heffingen, als vermogensbelasting enz.,
passen in dit systeem, maar mij beperken tot de
personeele belasting, die in karakter het meest
de nieuw geprojecteerde belasting nabij komt.
Immers de personeele belasting bedoelt eveneens
bepaalde inkomensbestedingen, die min of meer
als weelde worden beschouwd, te belasten. Daar
blijkt dus al dadelijk het principieele verschil
met de inkomstenbelasting, hier is niet liet in
komen, de bron van draaf/kracht, basis der heffing,
maar de inkomensbesteding, de uitgave, de
manifestatie der draagkracht zou men dus kunnen
zeggen.
Beteekent dat niet dat er tweemaal wordt
betaald, nmaal als het inkomen binnenvloeit
en den tweeden keer wanneer het wordt uitgegeven ?
Schijnbaar onlogisch, maar toch zit er wel iets in.
Wanneer twee menschen beiden een inkomen
van tien mille hebben, maar de n is ziekelijk
en moet een paar duizend gulden voor dokter
en kuren reserveeren, dan is de draagkracht van
beiden niet gelijk te noemen. De laatstgenoemde
zal dan ook minder in staat zijn zich luxe uitgaven
te permitteeren. Het is natuurlijk ondoenlijk om
dergelijke factoren te verwerken in de inkomsten
belasting, en daarom is principieel een aanvullende
belasting als bv. de personeele wcl'i'jht niet geheel
ts verwerpen. Indien inderdaad de absolute hoogte
van het inkomen een zuivere graadmeter voor de
draagkracht was, dan zou een belasting op bepaalde
uitgaven in. dat systeem niet passen. Met bepaalde
factoren waardoor bij gelijk inkomen de draag
kracht wordt beïnvloed, bv. het aantal kinderen.
kan de inkomstenbelasting rekening houden,
/net andere daarentegen niet. Wil men deze
toch eenigermate in aanmerking nemen, dan is
het traceeren van de uitgaven daartoe een middel.
Dat neemt intusschen niet weg, dat dit maareen
heele zwakke verdediging is van de personeele
belasting. Wanneer men de draagkracht bij gelijke
inkomens die zooals hiervoren reeds uiteengezet
zeer verschillend kan zijn wil vergelijken, dan
kan de wijze van inkomenstestcding een goed
hulpmiddel zijn. Maar niet alleen in die gevallen
wordt de personeele belasting als supplement
beschouwd, zij wordt algemeen toegepast. Wan
neer een auto, een rijpaard, of een pleziervaartuig
volkomen binnen de grenzen van iemands inkomen
vallen, dan betaalt hij daarover in elk geval
onafhankelijk van de bijomstandigheden die zijn
draagkracht beïnvloeden. Daarbij komt nog een
belangrijk bezwaar: wanneer alle weeldouitgaven
belast waren, dan zou tenslotte de personeele
belasting beschouwd kunnen wordon alw een schepje
op de progressiviteit van de inkomstenbelas
ting.
Maar de grondslagen dezer heffing zijn wel /.eer
beperkt, en. . . . willekeurig. Wanneer iemand
zijn vrijen tijd doorbrengt in een eigen auto, betaalt
hij daarover personeele belasting, zijn buurman
die altijd in taxi's rijdt gaat belastingloos door het
leven, en hij blijft uit de handen van den fiscus,
ook wanneer hij eiken zomer en winter de grenzen
overschrijdt om een kostbare en luxueuse reis
te ondernemen. Dat is wel het voornaamste
bezwaar tegen dit soort heffingen, dat zij vrijwel
nimmer volledig kunnen zijn, en dus onbillijk
werken. En diezelfde onbillijkheid ligt in het feit
dat een groot aantal bestedingen niet absoluut
als luxe xijn te beschouwen, doch nu eens wel,
dan eens niet. Een of meer dienstboden kunnen
duiden op weelderigen levenswandel, maar wanneer
de huisvrouw lijdend is, dan is het dienstpersoneel
niet een symptoom van groote draagkracht, doch
gaat vaak gepaard met geringe draagkracht, de
noodzakelijke kosten van dat personeel doet dan
de draagkracht verminderen.
Precies datzelfde kan men opmerken ten aanzien
van de weeldeverteringsbelastingen in het uit het
stof gehaalde wetsontwerp. Smoking-en rok-.
costuum zullen vaak als luxe beschouwd kunnen
worden, wanneer men althans als luxe aan/iet
alles wat niet persévoor het dagelijksch levens
onderhoud noodig is. Maar het armelijke
banddrummertje, is zijn forty-four-smoking een weelde
object? Sommige voorweipen zijn absoluut vrij
gesteld, zelfs in hun meest verfijnde en luxueuse
uitvoering (vulpenhouders enz.) andere zijn boven
bepaalde prijsgrens aan de belasting onderworpen.
Maar wat zegt nu die prijsgrens omtrent het al of
niet weelde-karakter? Karpetten waarvan de
verkoopprijs l 2.?per vierkante meter overtreft.
zijn belastbaar. Maar hij die zulk een tapijt aan
schaft, doet dat wellicht omdat een duurder kleed
naar verhouding langer meegaat, zuinigheid kan
dus eerder de kooper stuwen dan weeldezucht.
Wat het fiscale principe der belasting aangaat
zijn er dus zeer grcote bezwaren die culmineeren in
n woord: volmaakte willekeur. Wat nu de conse
quenties van de eventueele invoering betreft kan
het volgende worden opgemerkt: van tweeën n,
of de fabrikant en importeur zien kans de belasting
op den prijs te verhalen, of zij betalen die zelfs geheel
of gedeeltelijk. Wanneer de belasting verhaald
wordt en dat moet de opzet zijn, want men wil
de weelde belasten, den verbruiker dus, niet den
fabrikant dan zal toch allicht de afzet van de
belaste producten eenigen invloed ondervinden. Er
zal wellicht een verschuiving in de consumptie
komen van belaste naar onbelaste artikelen.
Hetgeen een nadeel is, want in dezen tijd is elke
verschuiving de kiem voor stagnatie en achteruit
gang. Nu is inderdaad elke nieuwe belasting een
mogelijke oorzaak van dergelijke verschuivingen in
de consumptie, maar directe belastingen hebben
veel eerder die tendenz juist door hun incident aele
karakter, waardoor van rival products" de een
vaak wel, de ander niet wordt belast. En wanneer
de belasting niet geheel wordt verhaald, dan
beteekent zij dus een last op het bedrijfsleven waar
aan wij toch op het oogenblik werkelijk geen
behoefte hebben ! In dit verband is het leerzaam
's ministers uitlating met betrekking tot de hotel
belasting nog eens te releveeren. Het hotelbedrijf
maakt een moeilijken tijd door en daarom wil men
deze belasting, die bestemd was om door de clientèle
te worden gedragen, achterwege laten. Maar weet
de minister dan precies hoe het met d en toestand
in de industrieën welker artikelen als weelde
belast zullen worden gesteld is? Men krijgt hier
toch wel heel sterk den indruk dat deze nieuwe
heffing volkomen opportunistisch is, en alleen
bedoeld is om den weg van den minsten weerstand te
volgen.
Nieuwe Uitgaven
Onze Mchoolopvoediny. door H. 11. J. Maas.
N. \'. Lechiris, Eindhoven.
..Verworden tot een schoolmeesterseh intellec
tualisme, tot een afgietsel van intellectueele waar
den zonder geestelijke vorming, zonder opvoedende
kracht, zot) vertoont zich het lager onderwijs van
onze dagen," met deze woorden zegt de schrijver
ons hoe hij over het lager onderwijs denkt. Er
blijft daardoor in zijn oogen natuurlijk nitt veel
goeds meer over van een dergeli. ke instelling.
Behoudens de historische opmerkingen zijn ze
ons echter zoo overbekend. Wij weten allen hoe
ons geheele onderwijs niet in staat is d( n
leerlingdat mede te geven, waaraan hij ten slotte in zijn
verdere leven behoefte heeft of zal hebben in welken
zin dan ook. Wij weten ook dat er veel veranderd
moet worden, doch als de schrijver ons daarvan
vertellen wil blijft het toch alleen maar weer
kritiek, die .ons niet verder brengt.
B.
De andere en Zij door Lovize Franken.
Holland ia Drukkerij N.V. Uuarn. 1932.
Telkenmale na iedere dóórworsteling van
zulk een ,»damesboek'' komt de vraag op: hoe
is er toch 'eiken keer wér een uitgever te vinden
die typoprafen, correctoren en boekbinders dagen
lang aan den arbeid zet om zulk een resultaat te
bereiken? Wat denkt zulk een vriendelijke heer
nu wel te bereiken met de moeite die aan de ver
schijning van zoo'n boekje vooraf gaat? Daar is
een dame, Louise Franken. Deze dame heeft eenig
talent. Zij kan wat velen niet kunnen: een mensch
schetsen en de sfeer om menschen geloofwaardig
maken. Dat blijkt onmiskenbaar uit haar werk.
Doch wat zij niet kan is: belangrijke, menschen in
voor ons belangrijke situaties plaatsen en de vrien
delijke heer t o Baarn weet dus bij voorbaat: dit
boek zal niet verkocht worden. Eaten wij hem dus
om zijn vriendelijkheid prijzen. En laten wij Louise
Franken zeggen: gij zijt zeker niet de minste der
schrijvende zusteren, menigeen zou mogen
wenschen uw gaven van schrijven te bezitten
maar het was onnuttig da.t ge den /.ieligen levens
gang van Simon van den Berg's weeuwtje aan de
vergetelheid uwer verbeelding ontrukte, om haar
nu ook nog. gedrukt en ingeiiaaid, den dood onder
de auto van haar neef te doen vinden.
E. EIJAS