De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 28 januari pagina 18

28 januari 1933 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 De Groene Amsterdammer van 28 Januari 1933 N o. 2904 K. Araguez Teekeningen J. F. Doeve De mensch heeft het in der/en tijd door zijn groofce vindingrijkheid in middelen ter tijdsbesparing zoover gebracht, dat hij geen tijd meer heeft in den bespaarden tijd iets anders te doen dan nieuwe vindingrijkheden te verzinnen tot meerdere besparing van tijd. Korter gezegd: hij heeft geen tijd meer om niets te doen.Onheilspellender gezegd: is het niet of er, sedert de mensch de machine volmaakte die tijd bespaart, met de groote machine van den tijd iets gebeurd is dat tot nu toe spot met de op vele kleine machines bespaarden tijd? Waartoe gebruikt de mensch van dezen tijd zijn eens vrijen tijd ge noemden tijd ? Hij slaat 'm, volgens de onwaardeerbare zegswijze, dood. Hij hanteert radioknoppen en gramofoonalingers, hij zet zich in auto's en vliegmachines. hij schept een modern stadsverkeer waarin volgens enkeier meen ing de fabel herleeft van de slak die den haas, lees van den voet ganger die lijn twee te snel af is, hij tracht zijn ooren te genezen met alle denkbaa^ geraas om de hinderlijke stilte, en zijn oogen met alle denkbare lectuur en, filmprenten om de erger lijke rust te vergeten. Hoeveel minuten per dag ziet een mensch van dezen tijd een ander mensch die inderdaad niets doet, dat wil zeggen niet leest, een radioknop hanteert, handwerkjes verricht of zich gelijk dat ten onrechte heet op eenigerlei andere wij?e ont spant; maar inderdaad, letterlijk en eenvoudig niets doet ? Dit nu leidt tot de zonderlingste gev olgtrekkingen. AVanneer men het leven der aller laagste diersoorten onder den micros coop waarneemt, dan lijkt het bestaan van de laatst en jongstleden ontdekte bacterie ontstellend veel op dat van het hoogste bekende wezen der schep ping, van den mensch, waargenomen als wemelend onderdeel van een groot stadsverkeer, een dancing, of iets dergelijks, gezien door een omgekeerden telescoop. Dezelfde voort durende beweging, hetzelfde ijverig gekrioel. Niets van wat onder die vergroot- en verkleinglazen leett is in rust. Niets heeft don tijd, niets te doen. Men moet tot beschouwing van meer middelmatig begaafde en min «f meer domme levende wezens, als daar zijn rozen, luiaards, katten, chimpan?é's en onbeschaafde volkstammen overgaan, alvorens men iets van niets doen en rust terugvindt. Het valt te betwijfelen of er nog eenig werkelijk beschaafd mensch zoo lang in gepeinzen ver/onken kan zitten sis een chimpanzé, of zoo roerloos naar iets kan zitten te staren als de kat, die trouwens in onzen tijd een overbodig huisdier wordt en bij be schaafde families nog slechts in uitheemsche luxe-edities en meer als decoratief stuk voorkomt. Het is pijnlijk hieruit conclusies te moeten trekken, gezien de over eenkomst tusschen de erkend hoogste en laagste soorten van levende wezens, en de zoozeer afwijkende houding van slechts enkele min of meer nuttelooze menschen en dieren. Hot is echter geruststellend dat deze laatste in de minderheid zijn, en dus ongelijk heb ben, of, mochten zij gelijk hebben, te weinig in aantal zijn om de meerder heid van hun gelijk te overtuigen. Het blijft hinderlijk dat er in een zoo goed geregelde samenleving als de onze, wezens zijn, die den tijd. hebben niets te doen. Vandaar dan ook de natuurlijke neiging van de onbedorven kindernatuur om een be spiegelende kat aan haar staart te trek ken, den chimpanzémet een strootje te kittelen, den krekodil met apenootjes te bestoken, en den leeuw met een parapluie. Ook zorgt ieder beschaafd mensch er op zijne wijze voor geboren nietsdoeners als kunstenaars, wijsgeeren en natuurvolken tot nuttigen arbt id aan te zetten, zoodat zij reclameteekeiiaars, schrijvers van artikelen en producenten van rubber, petroleum, rijst of andere koloniale waren worden. Want de luiaard is met reden een doorn in het oog van den rechtschapen onrustigen mensch. Beschouwt men de laatste exem plaren van den nietsdoendeii mensch dan wordt men getroffen door zijn eigenaardigheden, en de onrecht vaardigheid dezer schepping. Men vindt deze exemplaren karakteristie ker in Zuidelijke streken, en \ooral de vergelijking tusschen exemplaren van dezelfde soort in Noord en ZuidEuropa levert treffende resultaten op. Zoo vergelijke men bijvoorbeeld den Amsterdamschen bedelaar met denLissabonschen. De Amsterdamsche bede laar is betrekkelijk een voortdurend actief persoon: hij schrijft bedel brieven, belt huis aan huis af, be zoekt armbestuur en weldadigheidsvereenigingen, vent met veters, pijpendoorhalers, boordeknoopjes en andere erkend nuttige voorwerpen, of speelt viool, met een geregistreerd nummer op de borst van zijn armelijk gewaad. Hij doet dit alles met een zekeren, taaien ijver en volharding en vele uren achtereen. Hij heeft de neiging een achturendag lang te bedelen. De Lissabonsche bedelaar echter is geheel anders. Hij kijkt zeven van zijn acht werkuren naar den. vier en twintig uur blauwen hemel, al dan niet met gesloten oogen, om plotseling voor n uur tot een duivelsche levenskracht te ontwaken. In dat uur is hij zich ongetwijfeld bewust van zijn onnatuur lijk gebrek aan werklust, hij bedelt onweerstaanbaar om de schade in te halen. Men : kan den ijverigsten Am sterdamschen bedelaar af schepen; een tot zijn volle energie ontwaakten Lissabon sche luiaard niet, tenzij niet een geldstuk ter waarde van een vierde cent. Het is dezelfde doellooze, maar, men moet het erkennen, niet te be teugelen energie die katten, slinger apen, kunstenaars en natuurvolken plotseling bezielen kan bij hun opstan den, creaties en speelsche buien. Een zelfde zonderling verschijnsel eigen lijk als sluimerende vulkanen, oceanen, vuur en hemel vaak vertoonen. Men mag, met onze kennis der psychologie, wel besluiten, dat zich hier een ver drongen minderwaardigheidscomplex voordoet: een onnatuurlijke traagheid die zich omzet in een schuldgevoel, dat plotseling doorbreekt tot zeer onmatige activiteit.... Dewelke dan ook voor de rust der samenleving bijna steeds gevaar en ergernis oplevert, hetgeen haar kenmerkt als minder waardig. Den aartsluiaard met een parapluie kriebelen Het is verder op vallend "^dat de Zuid-Kuropeesche luiaard zoo vaak onbewust schuldbewust, de een of andere verontschuldiging zoekt om zijn niets doen in het oog der wereld te rechtvaardigen.Dit ziet men bij voor beeld als men. den Noord-Hollandschen liefhebberij-visscher vergelijkt met den Zuid-Spaanschen. Beiden visschen; maar waar de Noord -Hollanusche vaviëtt it inderdaad vischt met het doel om visch te vangen, vischt de ZuidSpaansche slechts om ook den visch slechte manieren te loeren. Hij laat zijn kruisnet of zijn lijrtje neer, strekt zich uit en doet niets. Hij ont waakt van tijd tot tijd en haalt op met de reeds opgemerkte plotselinge energie, en vangt dan meestal een visch. Veelal even minderwaardig als de Lissabonsche vierde cent, maar ook hem deert dit niet. liet curieuse is dat een Noord-IIcllandsche liefhebberijvisscher op deze wijze geen stekeltje 7ou vangen. Tusschen Zuidelijke en Noordelijke visch bestaat blijkbaar een gelijksoortig verschil als tusschen hun visschers, de eerstgenoemde va riëteit visch is te lui om net of aas voorbij te zwemmen. Zonderlinger nog is de inwerking van .Kuropeesohe efficiency op Zuide lijke visschers. die, bijvoorbeeld door een modern sardine-visscherij-bedrijf, tot tenminste achturigen nuttigen arbeid verplicht worden. Zij arbeiden deze acht uren zeer energiek, maar daarna vervallen ook zij tot vol slagen nietsdoen, tenzij zij bereids in zooverre beschaafd zijn dat gramofoonplaat en bioscoop hun leerden hun tijd anders te besteden. Men kan dit in het algemeen waarnemen bij Zuidelijke \ olken: wanneer zij werken. werken zij kordaat, snel en hard en zijn zeer zeker tot de categorie van den modernen mensch te rekenen. (Slot op bh. 19)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl