Historisch Archief 1877-1940
No. 2904
De Groene Amsterdammer van 28 Januari 1933
19
Uit het kladschrift van Jantje
Croquante croquetjes
Alida Zevenboom
Ik eal meneer Adolf Bruinsma vra
gen «f hij niet wat tochtlatten wil laten
aanbrengen langs mijn ramen want
met dien Oostenwind blaas je gewoon
weg weg, van die ouderwetsche met
groen saai bekleed, dat waren toch
maar beste, beter dan die moderne
gummi-slangen die ze nu er tusschen
stoppen en ik kan u verzekeren dat
als ik 'B avonds aan tafel zit, ik den
wind nog om mijn rokken voel waaien
en dan zit ik nog wel met een warm
kooltje in mijn stoof want daar stap
ik ook niet van af al lacht ons acteurtje
me er om uit. Neen, al dat
nieuwerwetsche zoogenaamd voor de gezond
heid is niets waard en ik bevind me
best bij mijn ouderwetsche middeltjes
en daarom zeg ik maar dat er in deze
koude dagen niets beters is dan
's avonds een warm grocje van het een
of ander. Dat verdrijft de kou en als
ik nog zoo recht ben en goed ter been
dan schrijf ik dat daar aan toe. Een
mensch moet van tijd tot tijd wat
warms van binnen hebben en als de
tegenwoordige menschen zoo raar doen
dan geloof ik voor mijn part dat dat
voor een groot deel komt omdat ze
zooveel met koud water en frissche
lucht werken en rauwkost eten en
wie kan dat op den duur goed beko
men? En dan al die dunne kleeren!
Ik heb een borstrok extra aangetrok
ken en nog een kleedingstuk dat ik
hier niet noemen mag en als de wind
nog zoo blijft blazen, trek ik er nog
eentje bij aan want dat is toch maar
afdoende. Neen, kou is niets gedaan
voor een mensch op leeftijd en nu
moet je pas in een krant gelezen heb
ben dat de koude winters gedaan zou
den zijn volgens ik weet niet meer
welken geleerde en je zou bijna
wenschen dat die geleerde eens een paar
keer flink op den tocht werd gezet om
hem te laten voelen dat al zijn geleerd
heid het mis heeft. Ik houd me maar
aan den ouden Enkhuizer Almanak en
die heeft zich nog nooit vergist en
zeker niet meer dan al die heeren
weervoorspellers die het allemaal vol
gens de geleerdheid doen. Ik ken dien
Enkhuizer niet die den Almanak vol
schrijft maar als u mij vraagt, geloof
ik dat hij, net als ik, een gevoelige
teen heeft en die voorspelt beter dan
de Bilt, dat zeg ik. En nu voel ik van
daag de sneeuw in mijn teen en u zal
zien dat het uitkomt ook. Een flink
pak sneeuw en daar moet ik heelemaal
niets van hebben. IJs gaat nog want
als je niet wilt, hoef je er niet op maar
sneeuw kun je niet ontloopen en het
is vreemd maar ik kan niet op straat
komen als het gesneeuwd heeft of ze
beginnen naar me te gooien en ik weet
wel dat ik als jong meisje daar ook al
zoo'n last van had en geen stap buiten
de deur kon doen of ik werd ingezeept.
Sommige meisjes schijnen er om te
vragen maar daar heb ik het nooit op
aangelegd. Van de week snuffelde ik
in wat oude papieren en vond een
programma van het bal-masquévan de
vereeniging Justus van Mourik". Me
vrouw zaliger was er lid van maar die
hield niet van die dingen en zei altijd
dat ze thuis genoeg maskerade had
met wijlen meneer en daarom mocht
ik gaan en ik weet nog wel dat de In
wendige verkleed ging als Harlekijn
en ik als bloemeiimeisje met rozen in
mijn haar, van papier natuurlijk, en
ik had heel wat aanslag en ach, wat
ligt die tijd al weer ver achter me en
zou Justus van Mourik" nog bestaan?
En hoe is het met meneer van Mou
rik? Ik weet wel dat die allang dood
is maar wat was die toch beroemd in
zijn tijd en er was geen Amsterdam
mer die zoo populair was als hij en
nu? Wie kent hem nog en wie spreekt
nog van hem? Zoo gaat het met do
beroemdheid en ik vraag me wel eens
af hoe het met al onze beroemde man
nen van tegenwoordig moet gaan als
ik ze zoo door de stad zie loopen of
als een gewoon mensch in de tram zie
zitten? Van de week zat ik nog met
meneer Wibaut in de tram en ik dacht
zoo bij me zelf: Wie denkt nu nog aan
hem nu hij geen wethouder meer is.
En wat een geluk dat zijn portret al
in het Stedelijk Museum hangt, anders
kwam hij er misschien heelemaal niet
meer in en hoe zal het gaan met me
neer de Miranda en meneer Maup den
Hartog als er niets komt van zijn
berg? Ik zie meneer Justus van Mou
rik nog bij ons in de Bocht over den
vloer komen en wijlen meneer vond
het altijd een feest zoo'n beroemden
Amsterdammer om zich heen te heb
ben en mooi als hij kon voordragen !
De tranen van het lachen en van het
huilen had je altijd in je oogen en wij
stonden altijd achter do deur te luis
teren maar zoo gevoelig als de Inwen
dige kon hij toch niet voordragen want
die had fluweel in zijn stem en daarbij
kon hij je aankijken. . . . Dan was het
of je door den grond zou zinken en ik
weet wel dat hij op een avond in Caf
Sincken aan de de Ruyterkade voor
droeg van het Haantje van den Toren
en de heele zaal dreef van de tranen
en het was juist op dien avond dat hij
me naar huis bracht en eigenlijk van
mijn tranen gebruik maakte om mij
van mijn tramontanen te brengen.
Och, wat is zoo'n beroemdheid toch
Niets doen
(Slot van pag. 18)
Terstond daarna echter hebben zij
de neiging eeuwen in beschaving
achteruit te gaan, terug te keeren tot
een verouderde natuurstaat, en even
hardnekkig niets te doen als zij zoo
even nog een nuttig iets deden. Het
valt niet te ontkennen dat men hieruit
wel tot het bestaan van een inge
wortelde atavistische neiging moet
besluiten.
Evenmin kan men ontkennen dat
de verschillende categorieën der
menschheid, die nog tot nutteloos
niets doen in staat zijn, een uiterlijke
overeenkomst \ertoonen met de por
tretten die oudere en primitieve mees
ters conterteitten. Hun gelaatstrekken
vertoonen veelal een zekere rust, te
vredenheid en harmonie die eigen
aardig afsteekt bij de in Noord-Europa
in zwang zijnde dishamionio en voor
uitstrevende ontevredenheid. Het is
natuurlijK zeer de vraag of deze
levenshouding zich zal Weten te hand
haven en ?op ja, hoelang.
Concludeerénde moet men erkennen
dat, zij het steeds zeldzamer, de niets
doener nog steeds bestaat, dat er
nog steeds inenschen en dieren voor
komen die den kostbaren gespaarden
tijd doelloos weten te verspillen en
daaruit een zekere rust en gelukzalig
heid putten. Hun woordvoerders gaan
zelfs prat op de bewering dat dit de
oorspronkelijke bedoeling van ten
minste driekwart van den geschapen
tijd is geweest. Mocht daarin iets
waars zijn dan vraagt men zich af wie
dwaalt: de meerderheid der moderne
menschheid, die naar reden en billijk
heid acht uren arbeidt en verder ook
met iets bezig is, omdat zij het niets
doen verleerd is, of de kleine minder
heid, die zich dien overgeschoten tijd
verpoost met nutteloos niets doen?
Is de rustelooze bacterie of de pein
zende chimpanzéons nader verwant?^
Spreken microscoop en telescoop, of
wel het natuurlijke menschenoog de
waarheid? Het zij den lezer ter over
denking gelaten, die dit, gelijk zooveel
anders, leest om den tijd tedooden....
betrekkelijk. Ik herinner me nog hoc
dr. Kuyper het heele land op stelten
zette en was er een beroemder man?
En nu? Wat is er van over gebleven!'
Het is niet om meneer Rikus Colijn
te kleineeren maar wat zal er van zijn
beroemdheid zijn overgebleven als
het nu al lieelemaal mis is met die van
dr. Kuyper?
Het beste is een vergeten burgere*
te zijn en als je in je kleine kringetje
maar goed staat aangeschreven en ik
mag zeggen dat ik dat ben want giste
renmiddag zei meneer Stanislafski
nog: mevrouw Zevenboom, u verdient
de onsterfelijkheid van wege uw snert!"
en het was of ik den Inwendige hoorde
als hij 's avonds stiekum door me in
de keuken bij mevrouw zaliger werd
gelaten. En wat zal er van mijn snert
over zijn over vijftig jaar?