De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 28 januari pagina 2

28 januari 1933 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 28 Januari 1933 No. 2804Angst voor het onbegrensbare? Albert Heiman De Duitsche sfinx (Slot van pag. i) Prof. Br. 'G. van der IJeenw: en Orenzen 1) Het boek dat zich. niet zonder zelfoverschatting lïoemt: Wegen en Grenzen, studie over de ver houding van religie en kunst", is eenigszins hybriectisch. Het is voor het overgroote deel een klaar essay over aesthetica, geschreven door een phenomenoloog wien het er allereerst om te doen is wezensbeschrijvingen te geven. Deze zijn echter niet goed mogelijk zonder een zeer uitgebreid empirisch onderzoek; en een der groote zwak teden van Van der Leeuw's boek is, dat het in aesthetische zaken, die uiteraard meer dan welke ook, voor subjectieve interpretatie vatbaar zijn, nagenoeg geheel op eigen ervaring en waarde bepalingen afgaat, hetgeen tot gevolg heeft dat het materiaal dat aangevoerd wordt ter wille van de daarin vervatte apriorische elementen, onzuiver en daardoor onbruikbaar ''s. De phllösophische, vooral methodologische beEwaren die in grooten getale zijn aan te voeren, moge een ander met meer competentie behandelen. Ons interesseert op het oogenblik het meest dat deel van het boek, dat de niet strikt-phenomenologische kwestie van de verhouding van religie en kunst moet behandelen. Om iets over die ver houding te kunnen zeggen, moet er natuurlijk eerst klaarheid zijn omtrent de beide begrippen religie en kunst, vooral omtrent het eerste, dat voor iedereen iets anders schijnt te beteekenen. Terwijl nu prof. van der Leeuw in het over groote deel van zijn betoog over kunst spreekt, en vrij duidelijk laat merken wat hij wél en wat niet daartoe rekent, wordt door hem heel gemakke lijk verondersteld dat zijn ideale lezer goed weet, in ieder geval wel aanvoelt" wat onder religie verstaan moet worden. Mij is het echter voorge komen als iets uitermate vaags, een soort van eerbied voor het onbekende. De hooggeleerde schrijver noemt het: de huivering voor het Jenseite". Wat zegt dat eigenlijk? Men kan er de meest uiteen! oopende dingen onder verstaan. Op deze en soortgelijke bezwaren is de schrijver verdacht geweest. Hij heeft zich de aftocht telkens gedekt: het eerst al in de voorrede tegenover hen die zijn premissen niet aannemen, die niet behooren tot de uitverkoren lezers die de knie voor den Baal niet hebben gebogen, den Baal van eigen gemaakt Christendom of eigen gemaakte kunst. Maar die weten te knielen voor God, overal en altijd.'* Die het met hem eens zijn omtrent het Credo van Bach's ITohe Messe: Hier spreekt God." De niet-ideale, critisch gestemde lezer kan hierop slecht» antwoorden: Wellicht heb ik eenige ante cedenten die erop wijzen dat ik niet geheel en al onmuzikaal ben. Ook ik vind het Credo van Bach's Hohe Messe prachtige muziek waarvan ik geniet en waardoor ik ontroerd word. Maar ik weet niet te zeggen of God hier in het bizonder spreekt, anders dan in al het geschapene. Of er een bizondere God aan het woord is, met een bizondere profeet, genaamd Johann Sebastian Bach. Ik weet dat deze een groot mensen was, een gemaal meester in zijn vak. Maar dat was Plato ook, en ook Keppler en Leibnitz en Lorentz. Ik zou ook van een foto der Mars-kanalen kunnen zeggen : Hier spreekt God, en ik zou ook hetzelfde kunnen «eggen van de dierteekeningen in de grotten van Altamira. Om nu tegenover de subjectivismen van prof. van der Leeuw eenige eigen subjectivismen te plaatsen: over het algemeen doet zulke Ahnungsphilosophie" mij in hooge mate antipathiek aan. Men heeft er geen verhaal op, is van te voren al geloovige en adept, of anders machteloos tegen stander. Maar er is in deze haast wanhopige poging om twee derde gevoelde, maar vage be gripscomplexen met elkander in verband te bren gen en het eene aan het andere ondergeschikt te maken, ook een ietwat tragische en hoogst merkwaardige kant. Het is de worsteling van den geloovigen, ernstigen protestant om een kunst, waarvoor in zijn wereldsysteem feitelijk geen plaats is, maar waar hij niet buiten kan door de kuituur die hem eigen is, mét kracht en geweld te verzoenen met zijn religieuze denkbeelden, die voor hem lehooren tot een gansch andere, superieure orde. Hij tracht een intermediair standpunt in te nemen tusschen den ouden calvinist, die alles afwijst wat niet rechtstreeks en met name de lof G ods verkondigt, en dei .nog ouderen katholiek die de lof G ods impliciet aanneemt bij alle menschelijke uitingen die niet rechtstreeks op het zondige" gericht zijn. Van der Leeuw's meeningen verraden hun calvinistische afkomst en hun katholieke gerichtheid. Maar de bijna kille verstandelijkheid van Maritain's Art et Scholast ique" moet hem zeker een even groote gruwel zijn als de phobie voor komedie, kaartspel en dans der puriteinen. Hij verkiest noch de neerwaartsche druk van een calvinistische dog matiek, noch de opwaartsche van een verwaten ontologie. Daarom werd de phenomenologie gemo biliseerd om een blijvende zweeftoestand te bewerkstelligen. Voor dengene, die dan niet behoort tot de uitverkoren goede verstaanders" van dit boek, is het een beetje tragisch te zien, hoe de geloovigen het vooropgestelde trachten te bewijzen; hoe zij achteraf trachten te beredeneeren wat zij a priori reeds gelooven. Alsof het geloof in zich" gesteund kan worden door de wetenschap, of de weten schap door het geloof. Beide verschaffen een geheel andere soort van zekerheid, zekerheid van een geheel andere potentie. Prof. van der Leeuw heeft ook nog in tweede instantie zijn aftocht gedekt. Hij heeft op even snelle als verwonderlijke wijze de menschelijke geest verdeeld in twee soorten: de moderne en de primitieve. Deze laatste onderscheidt geen verschillende motieven en maatstaven, al bestaan ze ook voor hem. Wie een religieuze daad vol brengt, kan eo ipso een aesthetische handeling volbrengen. Er is nog geen Jenseits en Dresseits, er is nog geen religieus en aesthetisch. Met andere woorden: het probleem dat wij behandelen, bestaat in den primitieven geest niet." Daar volgt nu uit, dat het dus niet gaat om een objectief probleem, maar om een probleem van de moderne" geest. En het was dan ook wenschelijk dat de schrijver een uiteenzettinghad gegeven van die moderne geest. Nu kan men moeilijk anders dan protestantsch" voor mo dern" lezen. Voor de overigen bestaat de heele kwestie niet, en kan het geheele boek weinig andere waarde hebben dan als dispuut over een fictief probleem. * * * Sinds ik Wegen en Grenzen" las, wil mij een vreemdsoortig innerlijk tegenbewijs niet meer uit den zin. Een Groningsche geleerde tracht in de onbegrensde ruimte breede, vervagende grenzen te trekken. En er is het klassieke verhaal van den armen Oosterschen geleerde die zich geheel gewijd had aan de contemplatie van Het Eenige Zijn". Midden in zijn overweging doorstak een soldaat hem, en hij stierf zeggende tegen zijn moordenaar: Ook gij zijt Het". Dit Tat tvam asi" uit de TJpanishads is geen sleutel voor ons! Maar het is wel een waarschuwing en een raad tot voorzichtig heid. Wie klare definities geeft, kan komen tot een strenge scheiding van zulke begrippen als kunst" en religie". Maar de scheiding zal even kunst matig en onvolkomen zijn als de aangewende definities. Van der Leeuw spreekt heel lyrisch over de eenheid des levens", over het ongedeelde leven. Zijn waardeering daarvoor zou hem kunnen doen inzien, dat w'j met geenerlei scheiding gebaat zijn. Dat was dapper van hem, maar onberedeneerdedapperheid. Nu riep von Schleicher halt". Wel licht ook heeft hij het anderen laten roepen. Maai~ hij begreep waar het heen ging: naar een allergevaarlijkst conflict waarbij zelfs van de zoo volg zame socialisten verzet, waarschijnlijk in den vorm van een algemeene staking met vrij groote stellig heid te verwachten was. Dichter bij den burger oorlog kon men Duitschland niet brengen dan opdeze manier. Generaals zijn vechtlustig of zij ken nen beter dan iemand anders het risico van het vechten en gaan het daarom met ijver uit den weg. Dit is dan volstrekt geen bangheid, maaigezond verstand. Von Schleicher is een generaal met veel gezond verstand niet vechtlustig. Hij zorgde er dus voor dat von Papen's avontuurlijk plan in geen'ge val zou worden verwezenlijkt. Men moet niet denken dat hij toen zelf onmid dellijk op den zetel van den rijkskanselier heeft plaats genomen. Eerst heeft hij nog een crisis laten plaatsvinden van zeer scherp karakter, waarbij bleek dat niemand anders dan hij de macht kon ter hand nemen, wilde men die niet uitleveren aan een fascistisch bewind. Deze heele genesis bewijst nog niet dat von Schleicher deze gelegenheid reeds als seincStunde" beschouwt. Trouwens, het rijkskanselierschap is niet het hoogste wat hij nastreeft. Er is. geen kroonprins voor Hindenburg. Zijn vrienden zeggen, dat daarheen zijn begeerte gaat. Dan echter zal hij eerst nog door groote diensten de dankbaar heid van het land moeten winnen. Want men ziet in hem voorloopig nog den Real-Politiker". Of. juister gezegd, dat nog niet. Voorloopig ziet men in hem nog den opportunist, den man die met de heerschendo winden meedraait. Gebrek aan karakter kan do oorzaak daarvan zijn, maar ook practisch staatsmansinzicht. In Duitschland ge looft men niet licht aan dit laatste. Zou von Schlei cher bewijzen dat te bezitten, zou hij de sterke man blijken te zijn die velen toch wel in hem willen zien. dan eerst zou men hem Real-Politiker" gaai> noemen en hem veel vergeven. Nog is het niet zoover.... Als Real-Politiker zou hij zich dan veel kunnen veroorloven en tenslotte aanspraak maken op den hoogsten post die tot nog toe bezet is gehouden door mannen van heel andere karakteristiek dan von Schleicher. Veel eenvoudiger in ieder geval. Ik geloof niet dat de ervaring ons het bestaan heeft geleerd van a-religieuze menschen. Er zijn alletn geloovigen" en ongeloovigen". Beide groepen kunnen in de verschijnselen reden te over vinden om niet moedwillig te scheiden hetgeen de schepping ongescheiden voortbracht. Het trekken van grenzen kan alleen gepaard gaan met willekeur, met veronachtzaming van de eenheid, met verwaarloozing van belangrijke gebieden. In verband hiermede terloops nog n opmerking: kunst is óók lust. Und alle Lust will Ewigkeit", zegt Nietzsche. Het moment van de lust is óók een moment van het religieuze, want gericht op het Jenseits, ??om in den geest van Van der Leeuw te spreken. In werkelijkheid zijn al die momenten niet gescheiden; zij vloeien samen tot n: leven. Gelijk de wereld buiten ons samenvloeit met die binnen ons. Wat overblijft is de somtijds ernstige, somtijds lachwekkende bezigheid van het namen geven. Van oudsher gelooft de mensch dat hij met een schoone naam te geven, het wezen deidingen ontdekt, en vergeet hij, dat wij steeds in een spiegel naar raadselen" schouwen. l) H. J. Paris, Amsterdam. Huiduitslag. Wasch de aangedane plaatsen met warm water en Purolzeep; droog daarna voorzichtig af, doe er dan wat Purol op en strooi daar over heen nog wat Purolpoeder. Herhaal dit eiken dag, zoolang het noodig is.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl