De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 28 januari pagina 5

28 januari 1933 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2904 De Groene Amsterdammer van 28 Januari 1933 Rebellen-vereering Frans Coenen Nieuwe onxakelijkheid t ir LV: De Gids, Prof. Colenbrander en het Historisch plagiaat De Gids heeft, in een beeldig oranje-kleedje, een speciaal nummer aan Willem van Oranje, den Vader des Vaderlands uit den Oranjestam gewijd. En dat is hoogelijk loffelijk. Want niet aller n, dat het goed is dien prachtigen Rebel, den Held van een opstandig volk te eeren, maar het is in den hachelijken tijd, dien wij beleven, ook een daad van (Oranje)kleurbekennende Vaderlandsliefde, met een buiging terzijde voor het Hof in den Haag, aan hetwelk het Leidsche professorendom uiter aard verknocht is. Indien nu ook de inhoud van het speciale nummer maar op dezelfde hoogte van verheven vaderlandsliefde en burgerzin was, als de daad der uitgave zelf, zou den bewonderenden 'buitenstaander niets te wenschen meer overblijven. Intusschen, al het menschelijke schijnt onvolmaakt te moeten zijn, en zoo wil ons al dadelijk het Vers van A. Roland Holst, dat de aanvangspagina siert, niet recht bevallen. Eerlijk gezeid, schijnt het zekere zoetvloeiendheid of welluidend heid te ontberen en met zijn voortdurend enjam bement wat stug of stroef te verloopen vanwege een armtierige inspiratie dóór wat toch anders een mooi jeugdportret van den Zwijger" mag heeten. Maar de goddelijke adem laat zich niet gebieden en 7.00 verloopt de heele zaak in een wat rare en nare klacht over onze eigen minderwaardig heid. Die toch bekend voorondersteld mocht worden. Doch men moet de poeëten niet op de handen zien, en wellicht, als het vers langer had mogen worden, zouden wij beter begrepen hebben, waarom de dichter klaagt, dat Willem speciaal TJ en mij" zoo verwijtend aankijkt. Rn zou misschien de golving van het rythme ook ruimer en. melodieuzer geworden zijn. Maar professor Colenbrander kwam ten ontijde de inspiratie des dichters afbreken voor zijn hoof dartikel» waaraan hij per slot niet eens pleizier heeft beleefd. Hebben niet een andere Hoog- en een Zeergeleerde terzakekundige hem de ijselijke beschuldiging van Plagiaat naar het hoofd gewor pen, Iietn betichtend al te zeer Fruin en Pirenne op den voet " gevolgd te zijn? Maar, ten eerste, heeft ..-prof. Colenbrander immers zelf aan het hoofd zijns artikels gewaarschuwd, dat hier niets origineels zou volgen, en dan. .. . origineel" plagiaat", wat meenen deze geleerde geschiedvorschen daar eigenlijk mee? Plagiaat is immers het zich tooien met geleende veeren, of wel, in zaken van historie, niets zeggen, dat al* niet door anderen, bevoegden, vóór ons gezegd is? Wij eenvoudige leeken, meenden eigenlijk, dat dit in het oog der geschiedenis nu juist wetenschappelijke objectiviteit genoemd werd. Heeft men daar, met een benijdende Seitenblick naar feit en experiment der natuurwetenschappen niet een doodelijken angst voor fantaisie en eigen opvatting", die enkel het individu in zijn ijdele subjectiviteit voor het voetlicht brengen? En beteekenen de feiten" der historische weten schappelijkheid niet de getuigenissen van anderen, liefst doodeu, liefst ooggetuigen, die toen natuur lijk iets heel anders dan hun wankele subjectivi teit meebrachten en daarom als objectief te aan vaarden zijn? Wee den historicus, die zijn verlei ding laat werken een haarbreedte buiten het ter rein der vaak schrale historische bronnen. Hij wordt onmiddelijk romanschrijver gescholden en heeft als exact geleerde afgedaan voor goed. Maar. professor Colenbrander loopt dit gevaar zeker niet, nu hij immers blijkt zijn meerderen hier en daar aan het woord, aan hun eigen woorden, te laten, en men kan zich niet goed begrijpen wat die beide Londensche heeren aan zijn weten schappelijkheid te tornen vinden. Onoorspronke lijker dan dit artikel van zijn hand kon het al niet, zou men meenen, als wij zien, dat voor de simpele beweringen op de eerste halve bladzijde over afkomst en familie van den prins drie uitgebreide verwijzingen naar andere schrijvers van noode waren, opdat men den schrijver niet verdenken In bet cricket-conflict Australië-Engeland wordt diplomatieke Interventie overwogen, om de vriendschappelijke betrekkin gen tusschen belde landen te bestendigen. (Dagbladbericbt.') Nieuwe mogelijkheden voor de vergaderingen in Genève zoude aan laakbare en onbeteugelde fantaisie toe te geven. Men schijnt in dat kamp erg kwaaddenkend te zijn op dit stuk. Geeft dus professor Colenbrander in dit artikel onmiskenbaar blijk van de zuiverst wetenschap pelijke geschiedvorsching, hij geeft er .nog een ander blijk, nl. dat van zelfkennis. Immers oorspronkelijkheid of eigen .opvatting is bepaald zijn zaak niet, en zoo koos hij niet ten onrechte een vak, dat vooral pp geleerdheid steunt. Maar het is der menschelijke zwakheid eigen nu en dan, zij het hoogst zelden, zelf iets te willen beweren en zelfs een bezonnen Hooggeleerde moet ergens een uitlaat" (sit venia) hebben. Zoo zullen wij hem dan in gemoede niet hard vallen om het stukje over den auteur van het Wilhelmus, dat ook een plaatsje in dit Rebellenvereeringsnr. van den Gids inneemt. Marnix kan de auteur niet geweest zijn, meent de professor: het lied kan slechts in het leger van ] 568 zijn ontstaan jn de .onmiddellijke omgeving van den prins." En Marnix was daar toen niet, weet de heer C., die waarschijnlijk overwoog, dat men enkel gevoelen kan wat men ziet en overigens de telepathie nog niet was uitge vonden. Doch er zijn nog bezwarender getuige nissen tegen Marnix' auteurschap. Marnix schreef de Bifnforf en die was fel en litterair. Daarentegen is liet Wilhelmus zachtmoedig en qnlitterair, ja, populair, zoo maar Volkstümlich,"> hartelijk, maar onverheven. Zou een man met een beetje letter kundige scholing dat de Rederijkerskamers toen zoovelen hadden bijgebracht", dezen yolksdeun niet gemaakt kunnen hebben, mits aan het kamp vuur van den prins gezeten? Zie daar de eigen ppvatting" van prof. Colen brander inzake het Wilhelmus. Mogen wij niet dankbaar zijn, dat hij het vak der Geschiedenis beoefent en zou iemand hem' willen opwekken ooit iets anders te plegen dan Plagiaat? Nieuwe Uitgaven Het Chineesche Mysterie, door Jan Campert en Ben van Eysselsleijn. A. J. O. Slrenyholt, Amsterdam. Jan Campert is wachter aan de bronnen van het Haagsche nieuws, Ben van E ysselsti ju is /.ijn collega, en tweeling-ster in het planetarium der Haagsche journalistiek. Ik kan het mij collegialiter levendig voorstellen hoezeer beu zij beidon werden van in kokende soep gevallen kindertjes, neder lagen van V.U.C, en teraardebestellingen van Haagsche meneeren en tooneel-premières. Dat zij hun broeiende verbeeldingen, die in Laan van Meerdervoort noch Wagenstraat voldoende wiekslag konden erlangen, den vrijen loop lieten in Chineesche drakenghedeii pleit voor hun zucht naar geestelijk zelfbehoud. En dat twee bekwame. litteraturen eens een spelletje van ik zie, ik zie wat gij niet ziet" wilden spelen is begrijpelijk. Dat v.ij ijuftl gespeeld hebben is, verheugend. Dat y'\) een der allerbeste Xedeiiandsche thrillers hebljen geschapen is een hartelijk compliment waard. Het Chineesche Mysterie is een. verrukkelijk-. spannend boekje. Zooals dat in de, ons drieën vertrouwde,journalistieke gemeenplaatsigheid heet: een boek om in n adem uit te le/en". Ik geef er de honderd opmerkelijke debuten" van de jaarlijksche vaderlandsche boekenproductie, zon der aarzeling voor cadeau. E. EUA& it V:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl