De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 28 januari pagina 9

28 januari 1933 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

De Groene Amsterdammer van 28 Januari 1933 Raoul Hynckes Schilderkunst Alb. Plasschaert In Arti: Bobeldijk, Prof. Jnrres, G. W est e r man n. Prof. Wolter Het alphabetisch rangschikken van de hier tentoonstellende personen, die zich met de schilderkunst reeds lang bezighouden, geeft als een refrein of als een eender rijm in een gedicht, om de beurt een niet-prof essor en wel een pro fessor. Ik wil mij niet verdiepen hoe mij dat zou aangedaan hebben als de twee professoren (ik heb niets tegen hen !) de twee uitersten geweest waren (kon men hen dan een omarmend rijm genoemd hebben?) of hoe het mij had getroffen als in het midden der vier als hooggeleerde kern zij in hun ambtelijken praal hadden geblonken, deze professoren. Hij, bij wien de schilderkunst het meest inheemsch is, is ongetwijfeld Wolter. Het werk dat hij nu ten toonstelt geeft geenszins (om het professoraal uit te drukken !) het ge voel van vooruitgang. Het doet mij te weinig bepaalde blauwende ge zichten aan den Amstel vergeten, maar een enkele teekening van naaimeisjes en hier en daar een schilderijtje van een stadsgezicht bleven mij toch het meest bij. Professor Jurres wij zouden hem den Hollandschen Gustave Dorékun nen noemen, wanneer wij den nadruk leggen op het woord Hollandsch en daarbij niet vergeten, dat sommige vermoeidheden in zijn phantaisie te constateeren zijn, waardoor zijn com posities te veel eender worden, of ook neiging krijgen om uit malkaar te vallen als een van romantiek wrak «eworden gebouw. De derde, Bobeldijk heeft ns een portret geschilderd, dat ik mij als een goed tusschen zijn andere werken herinner; hier vond ik als tweede, het aangenaamste, dat van «en kop tegen een lichten achtergrond <No. 11). Nog rest dan de derde, die hier de vierde wordt, Westermann. Deze beweegt zich zoowel op het naturalistisch pad der paarden (met wat phantaisie in zijn natuurachtigheid) als op het eedier pad der meer decoratieve" teekeningen. Tot dit laatste bracht hem de rijke historie ?onzes vaderlands. De Brug, een groep van landsche beeldende kunste naars. Notities Ook hierover kunnen wij kort zijn. Mevrouw Carbin?Gips schildert ver moedelijk gaarne, maar niet met veel succes, haar naakten; van E. Deh vermeld ik een houtsriée, d'Oude boomen, van Aart van Dobbenburgh een Doode straathond, van Hanratheen Surinaamsche, van Nola Hatterman de Benauwenis. Van Heil heeft zijn manier gevonden ; Hendriks' Avond nevels en Henrijfs Slapende vrouw zag ik tusschen de andere werken. zooals Sara van Heukelom in haar schuurtje. Beter is Ket in zijn stilleven met viool en in zijn 1932sche zelfportret. Kruizinga overwint Sluyter's werk nog niet, Wout Schram lijkt in stillevens op Hynckes, in een naakt, dat roziger is op zichzelven. Van Veen is werkzaam op d'eigen trant in een kinderportret en in het portret van een Zeeuwsch meisje (het wordt tijd, dat hij naar een stad gaat waar de geestelijke strijd scherper wordt gevoerd dan in Veere), van Jan Visser noem ik de Begonia, van Her man Vreedenburgh het landschap met den telegraaphpaal, en het Veer. Jan Wittenberg en Salom Meyer blijven zooals zij waren; te coquet is Moolhuyzen. Nieweg's eenig te vermelden werk is weer het sneeuwgezicht, Oepts werk verrijkt zich niet vol doende, Hubert van Lith, de beeld houwer (ik zag beter werk van hem) is toch door een meisjeskopje enz. een der kunstenaars", die zich ook op een andere tentoonstelling zou handhaven. Roeland Koning, bij Kley kamp, den Haag Wij wisten reeds lang, dat wij in Roeland Koning geen nieuw of groot schilder te ontdekken hadden, of zelfs zouden ontdekken. Maar dat behoeft niet altijd het geval te zijn, om onze waardeering te wekken. Een kritikus heeft de schilderkunst enz. van zijn land in alle schakeeringen te behandelen, zoo lang deze scha keeringen persoonlijke hoedanigheden 1932 Fr. Sieger vertoonen, en niet enkel moment van een mode zijn, of persoonlijke buitensporigheid zonder deessentialia dier schilderkunst. Integendeel: elke kleine ontdekking is ook een ont dekking, en vele uren van mijn leven zijn genoegelijk geweest door het vinden van een verborgen teederiitie of door het langzaam-aan zien van een gratie, die zich vol bedeesdheid verscholen had achter een schijnbaar koel uiter lijk. Inderdaad : kleine ontdekkingen zijn ook ontdekkingen en kunnen, blijvend en aangetoond, de schilder kunst meer verrijken dan sommige mijnor hoogmoedige vrienden meenen. Een mensch is niet alleen, zoo hij wat beteekerit, een cubus van enkel kolossale eigenschappen; er zijn altijd de speelschheden der overgangen en in het geheim leven soms onsterflijke lieflijkheen. Wij hebben bij Roeland Koning niet' veel gevonden van dat, waarnaar wij onophoudelijk verlangen. WTij hebben dat zeker niet gevonden in zijn figuren uit visschersdorpen. Wij wisten, dat het gevoel van Koning nooit van kracht getuigde of vol sterken drang een mensch tot iets belangrijks kon formeeren. Bij zulke menschen-gestalten, die alleen be langrijk kunnen worden door den eenvoud in de kracht der primaire instincten of door het zwoegen of door een berusting, waarop hun leven gedragen wordt zooals een schip gedragen wordt op een langzame watergolf, hebben wij nooit die kracht, dat zwoagen of die berusting, in kleuren uitgedrukt gevonden, die ons een naam en een daad meer in de geschiedenis der schilderkunst had gegeven. De figuren van Koning zijn als een ietwat flauwe preek over het menscheleven, die gemiddelde ethici misschien wat ontroert, maar die ons voorbij doet gaan zonder eenige verrijking. Het heeft ons dan ook niets verwonderd, dat de teekeningen uit '32 als Na den val, de Kruisiging en Johannes op Patmos (27, 28, 29) óns teleurgesteld hebben (het tegen woordige leven aanvaardt zulke zottsappigheden niet meer, en ook de grijns van den eenen gekruisigde tusschen de twee akademisch-gtteekende lichamen der anderen kan ons niet overrompelen). Wij zijn door de Kruisiging teleurgesteld, door den Zondeval (een gebukte houding is alleen geen voldoende uitdrukking voor een tragische schaamte) en de 1933 Johannes op 'Patmos is ons geen ziende propheet geworden door zijn gebaar ! Wanneer wij dus eenmaal Koning hierdoor gesteld hebben buiten de rij der Meesters (hoe zeer getuigt zijn kleur dat niet dadelijk!) kunnen wij gaan zoeken, waartoe hij dan wel in staat is en waar zijn kleur iiTiTJT ^ipPtf1- rneer leven vertoont. Nergens bleek hij een w ulT^Jl" J^.1 i* u; ook nergens heeft hij de verrassingen eener wezentlijke teederheid of het geheim eener verhulde gratie. Het best is hij in sommige bloemstukken, die ge als verwant aan de Bergsche School kunt groepeeren; waar de vormen wat vereenvoudigd zijn, en het geheel bleef impressionistisch. Wij rekenen hiertoe 10, 11, 19, 22, 23, 24. Wanneer wij verder No. 5, Een mooi verhaal, (i Roeland in zijn spel (om de ruimte in het licht) een por tretje als No. 35 (wat innigheid en wat vroolijkheid) en een houtsnee 38 Na den vischafslag (om de groepee ring) nog genoemd hebben, hebben we naar onze overtuiging dezen schilder ruime eer aangedaan. Teekeningen van den architekt Nieukerke bij Kleykamp, den Haag De teekeningen van dezen architekt hebben de internationale eigenschap pen van alle architektenteekeningen. Dat maakt ze alle tot iets onpersoonlijks haast; het is alsof de opkiding overal eender is en zóó dwingend, dat ze de persoonlijkheid doet ver dwijnen, die, dat blijkt toch hieruit, niet de macht en de heerlijkheid heeft van een te loven, eigen kracht. Alle architektenteekeningen van deze soort zijn vaardig, puntig eer (een groot getal leden der kunstyenootschappen kan zeker niet meer) en ze zijn koel. Die koelheid komt wellicht gedeeltelijk daar-uit voort, dat de architekt bovenal de verhoudingen vo:>lt als maten (in Meters uitge drukt), welke maten natuurlijk de constructie xiitdrukken en behcerschen. Uit dit laatste komt ook bij hen voort, naar mij lijkt, dat ze zoo weinig, zulke teekeningen, de ,,ruimte" uitdrukken. Deze wordt toch beheerscht door de sterkten van het licht, door het ietwat ,,ver-kleuren" van de kleur in de schilderkunst. Door dit alles onderscheidt ge onmid dellijk de teekening van een gebouw door een colorist van die van een architekt. Zóó is 't ook hier.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl