Historisch Archief 1877-1940
No. 2906
De Groene Amsterdammer van 11 Februari 1933
15
Maken wij geld?
C. A. Klaasse
Vervroegde aflossing van pondenleeningen
In Januari van het vorige jaar kwamen de be
kende overeenkomsten tussehen de Nederlandsche
«n de Javasche Bank en de Indische regeering
tot stand, waardoor de beide eerstgenoemde in
stellingen het grootste deel van hun pondenbezit
konden spuien zonder daarbij de open markt te be
hoeven betrekken, dus zonder kans op al te sterken
prijsdruk die zulk een verkoop wellicht zou hebben
uitgelokt, terwijl de Indische regeering het voordeel
kreeg zich op basis van den toenmaligen koers te
kunnen verzekeren van een bedrag aan ponden,
voldoende voor de vervroegde aflossing der beide
leeningen 1921 C en .1923 B. Voor beide partijen
een voordeel dus, deze forward-transactie op
langen termijn. Nu langzamerhand de termijnen,
waartegen vervroegde aflossing mogelijk was in
zicht kwamen, bleek dat geen van beide partijen
eigenlijk bar veel lust had in de tenuitvoerlegging
van de overeenkomst, en dat liefst beide maar de
transactie wilden opschorten. Immers wanneer
Indiëop normale wijze zich de middelen moest
verschaffen om de pondenleeningen af tel ossen
dan zou dat nauwelijks eenige besparing brengen.
Nog voor korten tijd stond het pond ongeveer
10% beneden den koers waartegen de transactie
met de banken was gesloten, zoodat, wanneer
op de ter aflossing te sluiten conversieleening
4,9% rente zou moeten worden betaald, dat al
gelijk zou zijn aan- de gemiddelde rente op de
beide af telossen leeningen. Di3 aflossing zou
dan plaats vinden tegen een 10% hoogeren
Tioers dan waartegen nu de rente wordt betaald;
de gemiddelde rente op de leeningen ad 5,46%
moest derhalve met 10% verminderd worden om
haar te kunnen vergelijken met de rente op de
conversieleening. Voor een Indische leening zou
men zeker niet onder 5% slagen, en nu kan Indi
?op het oogenblik nog wel rekenen op hulp van het
moederland (zie de wet van 25 Juli 1932) tegen
iets meer dan 4%, maar dat kan toch ook niet
blijvend zijn. Voeg daarbij vooral ook de kans op
verdere daling van het pond, waardoor de rente
op deze leeningen ook weer zou dalen, dan is het
duidelijk dat de Indische regeering niet bar veel
voordeel zag in de aflossing der pondenleeningen
op normale wijze. En de beide banken ? Die hadden
toch reeds door het afstooten van het dollarbezit
een belangrijke rentederving te boeken, en zouden
?wanneer de ponden aan Indiëgeleverd zouden zijn
ook de intrest op dat restant van de
deviezenportefeuille moeten missen.
Resultaat van beide overwegingen: een com
promis in dier voege dat wél de pondenleeningen
worden afgelost met de door de banken te leveren
ponden, maar de Indische regeering verschaft
zich de middelen niet door een nieuwe
obligatieleening te sluiten of bij de moederland-schatkist
crediet optenemen zooals bij de wet van 25 Juli
1932 aanvankelijk was voorzien maar door zich
den koopprijs der ponden te laten voorschieten door
de verkoopende banken. Indiëbetaalt daarvoor
een rente van 3 J % of onder bepaalde omstandig
heden nog minder (dit laatste in verband met den
invloed van den pondenkoers op de rentebetaling
der aftelossen leeningen waarop ik hierboven reeds
wees) dus minder dan wanneer de benoodigde
gelden op normale wijze waren opgenomen, en
de beide banken maken 3 J % rente* op een actief
dat bij uitvoering van de overeenkomst geheel
zou zijn verdwenen en waarschijnlijk slechts
ten deele vervangen door niet rentegevend goud,
en dat sedert het sluiten van het contract hoogstens
ongeveer l % 's jaars heeft opgebracht. Een buiten
kansje dus voor de aandeelhouders die met ver
mindering der inkomsten hadden gerekend en
nu een vermeerdering kunnen verwachten.
Het valt niet te ontkennen dat deze manier
van geldverschaifing door de schatkist allerminst
normaal is. Credietverstrekking door de centrale
bank aan den Staat, dus geldcreatie ten behoeve
van de schatkist is een manipulatie die de scherpste
?critiek pleegt uittelokken en terecht. Hoe begon
in de na-oorlogsjaren de inflatie in die landen wier
munten tenslotte vrijwel waardeloos werden? Door
dat de biljettenpers ten behoeve van den Staat
in werking werden gesteld. En of dat nu betreft
een consumptief crediet om de begrooting te
stoppen, dan wel een voorschot om daarmee een
uitstaande leening aftelossen doet nauwelijks
terzake, want in beide gevallen wordt zoo goed
als zeker het geld in omloop gebracht, uitgegeven,
in het eerste door de ambtenaren die het als
salaris ontvangen, in het tweede door de houders
der afgeloste obligatiën die het geld herbeleggen.
Geen wonder dus dat onmiddellijk alarm geslagen
werd, en de angstkreet: inflatie aangeheven. Nu is
het sedert geruimen tijd mode geworden om bij
eiken maatregel waarbij de centrale bank is betrok
ken de inflatiealarmbel te luiden. En als er ook
maar een tiende van de voorspellingen op dit
gebied was uitgekomen, dan waren sinds lang alle
muntsoorten al naar de haaien. Maar dit geval
ziet er toch inderdaad niet onernstig uit. Stel u
voor dat de Nederlandsche regeering een paar
honderd millioen schatkistpapier bij de Neder
landsche Bank zou onderbrengen om daarmee
de 5% leening 1932 II aftelossen! Dan zouden
wij inderdaad den weg der geldschepping opgaan
die het begin van het eind der muntstabiliteit
beteekent, want waar is dan het eind.
Aan zulk een transactie zou inmiddels de
regeering geen moment denken. Integendeel,
inplaats van vaste door vlottende schuld te ver
vangen en dan nog wel schuld aan de centrale
bank is men doende een deel van de vlottende
schuld te consolideeren. Waarom heeft men dan
plotseling voor deze Indische leening deze con
structie bedacht? Het antwooid ligt voor de hand:
men beschouwde dit geval als een zeer bijzondere
uitzondering. Immers tussehen de banken en de
regeering was een valutakoopcontract gesloten.
wat steekt er nu in om den verkooper zijn waar op
crediet te laten leveren, dat komt toch in den handel
voortdurend voor. Men beschouwt dvis dit crediet
niet als een geldverschaffihg om vaste leeningen
aftelossen maar als een soort leverancierscrediet.
Accoord, maar het blijft dan toch
credietverleening, en zulk een crediet door de centrale bank,
wat de onderliggende aanleiding daartoe ook zij,
heeft een heel andere beteekenis dan een voorschot
door elke willekeurige andere instantie, want zij
schept geld. Wat is tegen die critiek intebrengen?
Welnu, heel veel !
Laten wij eens nagaan wat er eigenlijk gaat
gebeuren. De credietverleening van Indië/onder
meer beteekent schepping van evenredig meer.
dus rond 100 millioen, circulatiemiddelen. Die
circulatiemiddelen gebruikt echter de Indische
schatkist om daarmee de gekochte ponden
aftenemen, zoodat dus het gecreëerde geld onmiddellijk
ireer bij de Banken terugvloeit. De vraag is nu maar
wat er met die ponden gebeurt. Wanneer de pon
denleeningen nog geheel in buitenlandsche handen
waren dan zouden de ponden dus aan die houders
worden betaald, definitief nit ons land verdwenen
zijn. fn dat geval zou ar dus van inilaiie geen sprake
kunnen zijn, want er is geen cent meer bij ons in
omloop; het eenige wat er in de positie van de
centrale banken is gewijzigd is dat het eene actief:
pondenwissels is vervangen door een ander:
vordering op de Indische regeering, verzekerd door
schatkistpapier van het moederland. Als men er
dan perséeen of ander ,,flatie"-begrip zou willen
bijhalen dan kon het hoogstens dit zijn: door deze
transactie heeft men deflatie die het normale
gevolg van het terugbetalen der pondenleeningen
zou zijn geweest, geweerd. Een manipulatie die
zeer veelvuldig geschied, en die vrijwel steeds
het automatisch gevolg is van de afvloeiing van
deviezen of goud bij centrale banken. Evenzeer
als dikwijls de toevloeiing van goud ook wordt
gestcreliseerd". Dit voor /oover dus de obligaties
in buitenlandsche handen zijn.
Maar het is algemeen bekend dat een belangrijk
deel de/.er leeningen (waarvan trouwens ? l mil
lioen der (i% 1921 C hier werd geëmitteerd) in
den loop der jaren hierheen is gekomen. Hoe zal
daar het verloop zijn? De aanbieding van die
stukken ter aflossing zal leiden tot een evenredig
aanbod van ponden. Voor zoover de houders het
geld wederom in het buitenland herbeleggen het
is bv. denkbaar dat zij die de kwade kansen \an
het pond achter den rug hebben nu ook de goede,
if any, willen afwachten gebeurt er wederom
niets, want die kapitaalexport zal onze betalings
balans evenzeer bezwaren als zij verlicht wordt
door het genoemde pondenaanbod. En voor zoover
zij niet over de grenzen herbeleggen maar hier?
Voor dat bedrag zal waarschijnlijk de arbitrage
goud halen door aankoop in de open markt in
Londen, hetzij uit landen die ons de ponden
afkoopen. En in dat geval, maar ook alleen dan,
zal dus inderdaad de circulatie, geschapen door
de credietverleening aan Indië, maar weer ver
dwenen door de pond en Ie vering, weer herboren
worden via den invloed der pondenverkoopen op
de betalingsbalans. En dan hebben we dus de
inflatie! Ein grosses Wort sprichst du gelassen aus.
Want men bedenke toch dat verleden jaar, toen
allerwege wantrouwen tegen buitenlandsche valuta's
opkwam, het Nederlandsche publiek zeer omvang
rijke bedragen ponden -en dollarobligatiën, als
mede ook Duitsche waarden naar het buitenland
heeft verkocht, waartegen ook goud is
binnengevloeid en de circulatie is vermeerderd. Ook voor
dat bedrag konden zij hier te lande berbelegging
zoeken. Precies eenzelfde geval dus als het onder
havige; en dacht toen iemand er aan de
inflatiekreet uittestooten ? Omdat het geval er toen anders
uitza.g, en men alleen maar de geld reactie tegen
goud zag ! Maar ook nu zal lekten endes alleen de
circulatie kunnen vermeerderen wanneer er goud
binnenkomt als resultaat der pondenverkoopen,
al staat daar inderdaad tegenover dat het
pondenbezit der banken evenredig is verminderd ! Zoodat
wij tot de conclusie komen, dat de invloed van
deze transactie op de gulden niet zooveel anders
lijkt dan van verkoop door Nederlandsche be
leggers van buitenlandsche effecten of aflossing
daarvan zonder herbelegging in het buitenland.
Ook zulk een gang van zaken kan tot inflatie
leiden, al wordt die dan ook door goudbeweging
naar buiten geremd. Het is inmiddels zeer de
vraag of het feit van de aflossing' dezer leening er
inderdaad toe zal leiden dat er nu meer geld wordt
uitgegeven, meer koopkracht wordt aangewend.
Inderdaad, de houders der obligatiën zullen wel
herbelegging zoeken, maar zal er meer door
geldbehoevend.en geleend worden, of zal
eenvoudigtengevolge van de lagere kapitaalrente die er
wellicht het gevolg van kan zijn meer door ge
meenten enz. geconsolideerd worden! In dat laatste
geval vindt er alleen een verschuiving tussehen
geld- en kapitaalmarkt plaats zonder dat er echter
in totaal meer wordt geleend en dus uitgegeven!
Juist in dit stadium van de conjunctuur is de
kans zeel' gering dat geldschepping voor af
lossing van leeningen inderdaad leidt tot
vergrooting van de aangewende koopkracht.
/oodat dus alles bijeengenomen het feit, dat het
hier een in het buitenland uitgegeven en ten deele
nog in het buitenland gehouden leening betreft
de zaak wel een heel ander aspect heeft. Voor
zoover de leening nog in het buitenland zit kan
er van inflatie geen sprake zijn, voor zoover
binnenlandsche houders betreft is er schijnbaar ook een
groot verschil met aflossing van een zuiver
binnenlandsche leening op deze wijze, in wezen echter
niet zoozeer omdat weliswaar de circulatie ver
meerdering alleen maar bij goudinvoer plaats
vindt, maar daartegenover slaat gelijke vermindering
rail de pondenportefeuU/c. Intusschen is toch, gezien
den omvang van onze goudvoorraad, het inflatie
gevaar door deze transactie nauwelijks grooter
dan door verkoop van buitenlandsche effecten
door onze beleggers over de grenzen, zooals dat
verleden jaar op grooten schaal geschiedde.
Indien men dit spelletje niet voortzet buiten
deze speciale leeningen, en niets wijst erop dat
men dat van plan zou zijn, dan lijkt gevaar
uitgesloten. Wat niet wegneemt dat men zich af
vraagt : waarom ? De banken hebben eenige honder
den millioeneii bij de centrale bank braak liggen;
wat is er onder die omstandigheden voor reden
om als de schatkist geld noodig heeft dat opte
nemen bij de centrale bank, dus buiten de open
markt om, aldus de circulatie nog meer opvoerende.
Voor het keeren van deflatie voor zoover de houders
der obligatiën in het buitenland zijn, is toch bij
zulk een overvloed van geldmiddelen niet de
minste aanleiding. Kegel is toch dat de
circulatiebank alleen maar rentegevend geld kan uitzetten
wanneer de open markt ..uitverkocht" is. Over
matig gelukkig lijkt deze heele opzet dan ook niet.
hoewel, zooals ik hierboven uiteenzetten, naar mijn
meening de critiek die het inflatiespook ziet ver
rijzen de feitelijke omstandigheden miskent en
berust op gebrekkige analyse.