De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1933 18 februari pagina 7

18 februari 1933 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2907 De Groene Amsterdammer van 18 Februari 1933 Uit de Natuur De vroege vlinders De Staat Frans Coenen' Dr. Jac. P. Thijsse Citroenvlinder in zijn winterduinkwartier 28 Nou. foto B. E. Bouwman Ich kan n sic kauni erwartén" De Duitschers spreken van Redactionsschmetterlinge". Inderdaad zullen we dezer dagen in de kranten berichten krijgen of reeds gehad hebben ove? den eersten vroegen vlinder. Deze be richten getuigen van het zeer begrijpelijk verlangen naar de lente, een verlangen, dat eeuwen geleden, duizenden jaren geleden, nog wel veel sterker is geweest, bij het tragische af. En altijd beschouwen wij het nog als een groot buitenkansje, ja, een groot geluk, wanneer we genieten kunnen van een vroeg voorjaar en de zanglijster zingt op Drie koningen. Dit jaar schijnen wij het te moeten doen met een behoorlijk gemiddelde, tot groote gerust stelling van de vele angstvalligen, die altijd nog meenen, dat we het mooie, zachte weer van Januari of Februari zullen moeten bezuren niet ver nietigende nachtvorsten in Mei of Juni. Zelfs de ervaring van vele jaren is niet in staat, om hen van die narigheid te verlossen. Dit jaar bloeien de vastenavondzotjes dan nu ook werkelijk op vastenavond en hebben we kans dat de oranjezwart-witte Kleine Vos zal rondfladderen op Koningsverjaardag, 10 Februari. Zestig jaar geleden, bij het 2e Regiment Infanterie, hadden we er aardigheid aan, dat die vlinder op dien verjaardag vloog. Tusschen twee haakjes, in late voorjaren vliegt een andere oranjeklant, de Oranjetip, wel voor het eerst op Julianadag. Dikwijls is niet de Kleine Vos de eerste, maar de Citroenvlinder. Die wordt trouwens wel gemakke lijker opgemerkt, wanneer hij in den zonneschijn laag rondfladdert boven de zwarte aarde. Wanneer wij daarbij staan met onzen neus in de friesche voorjaarslucht, dan lijkt dat voor die vlinder nog wel een huiverig werkje, maar houden we een thermometer dicht bij den grond, dan blijkt het daar wel eenige graden Celsius warmer te zijn dan anderhalven meter hooger. Wanneer ook Koninkl. Bloemkweekerij Wilhelmina," 'Charles van Ginneken & Zoon, Zundert, N.B.. Het van ouds gunstig bekende adres voor Dennen, ter bebosscbing(uitsluitend inheemsch zaad) Exotische Dennen- en Sparrensoorten, Bosch- en Haagplantsoen, Boomen en Heesters. Catalogi op aanvraag gratis en franco. Tel. interc. No. 1. Telegram-Adres: Wilhelmina, Zundert beschutting tegen den wind aanwezig is en eenig dek tegen nachtelijke uitstraling, dan kunnen we in onzen tuin wel hoekjes vinden, waar het klimaat eenige weken vooruit is bij het normale. Bij den aanleg van parken en plantsoenen kan men op dergelijke dingen wel bedacht zijn en zoodoende zorg dragen voor plaatselijke vroege voorjaars. Maar om op die vlinders terug te komen: waar hebben ze den heelen winter gezeten? Wel, niet. heelemaal in den schoot der aarde, maar toch op beschutte plekjes, tusschen dorre bladeren, in takkenhoopen, in klimop, een enkele maal ook binnenshuis op koele zolders, in schuurtjes e. d. Eens probeerde een Citroenvlinder te overwinteren op een boekenkast in mijn studeerkamer, maar daar kreeg hij het toch te warm en toen is hij naar buiten gevlogen. De plekken, waar ze over winteren, zijn geenszins vorstvrij. Wanneer de grond een halven meter diep bevriest, da,n zijn er voor de vlinders geen vorstvrij e plaatsen te vinden. Maar de vorst, zelfs zeer strenge vorst, deert ze niet en in het hartje van Siberiëvervult de Kleine Vos zijn taak als lentebode" even goed als bij ons. Alleen komt hij dan niet voor den dag in Februari, nmar eerst in Mei, zooals Seebohrn vertelt in zijn ,,Birds of Siberia". Wij weten niet precies, hoe die dieren het in den bevroren toestand uithouden, maar verwon deren ons er niet over, wanneer we zien, dat behalve die vlinders ook tal van vliegen en mugjes de felste koude doorstaan. Iedereen kent wel de mooie dikke blauwe vliegen, lichtblauwe en donker blauwe, die dezer dagen op bezonde muren te voorschijn komen en ook al wel .voedsel gaan zoeken op de kerstrozen en winteraconietjes. Als het weer koud wordt, kruipen ze bij mij weg tusschen bladafval en dicht takkenwerk van den winterjasmijn, ook alweer vlak bij den grond. We zouden die vlinders en vliegen oppervlakkige overwinteraars kunnen noemen. Dieper in den grond zitten nog duizenden insecten kant en klaar. om te voorschijn te komen wanneer het hun past: wilde bijen, hommelfi, wespen, kevers. De meeste liggen op hun eentje begraven. Sommige kevers echter hebben de gewoonte om gezellig te overwinteren. Het lijkt wel, alsof zehun schuil plaats bij voorkeur zoeken aan den voet van zware boomeii of oude boomstronken en dan aan den zuidoostkant, waar het zachtste klimaat heerscht. Tk heb ze er menigmaal opgedolven, hcele gezel schappen joopkevers van verschillende soorten bij elkander: bruine en violette, groengouden en ook groote bruine, met op hun rug rijen van gouden karbonkels. Ik zou wel weer jong willen yijn, om die si'hatgraverij nog eens van voren af aan te beginnen. Soms stuit je op een gezelschap van honderden onslievenheersbeestjes en dan wordt het je wel duidelijk, dat op zonnige Maartmiddagen ineens overal die fraaie diertjes rondloopen. Het ontwaken van al die insecten hangt samen met temperatuur, vochtigheid en periodici" teit. Nu zijn er ook een aantal insecten, die trots sneeuw en ijs hun meest actieve. levensperiode in den winter hebben. Wij kennen een aantal ,,wintervlinders" en we zien ze dikwijls genoeg rondfladderen om de lampen van de straatver lichting. Dat zijn de mannetjes; de ongëvleugclde wijfjes moeten we zoeken tegen de boomstammen. Meestal blijven ze onopgemerkt en de grijze, ijle mannetjes trekken ook weinig de aandacht. Zoo doende is de ,,eerste" vlinder van het jaar dan altijd wel een Kleine Vos of een ('itroenvlinder. P^igenlijk behoefden ze niet zoo heel vroeg te voorschijn te komen, want het duurt nog een heele poos, eer voor de Kleine Vos de brandnetels en voor den Citroenvlinder Sporkenhout en Wegedoorn de bladeren beschikbaar zullen stellen voor de voeding der rupsen. >aar aanleiding van De Zeven Provinciën Wanneer wij den eersten schrik en verbazing over het avontuur der Zeven Provinciën te boven zijn en volkomen genoeg hebben van het bloed dorstig' wraakgeschreeuw, de onverschrokken hei dentaal en het ge-Van Speijck in de couranten, . komt de behoefte aan bezinning bij ons boven in de vraag wat dit betreurenswaardig ongeval eigen lijk beteekent. En dan bedenken wij, dat het, gelijk menig ander geval, niet zoo eenvoudig is. Muitende soldaten, heele legers in opstand kent de historie al sedert eeuwen en eeuwen. Van waar dan de schrik en woede, als zich dit verschijnsel' ook weer eens in het eigen huis voordoet? Terwijl ? toch onze roemruchtigste periode meer dan een voorbeeld kent van soldaten-furie. Ja, maar toen gold liet huurtroepen, die geen ideaal en geen hooger doel kenden dan hun soldij en niet wisten wat een Vaderland was. De huidige muiters". echter om nu bij de Europeanen te blijven zijn onze eigen volksjongens, burgers in 't soldatenpak, bij Oranje en Vaderland, bij nationale Roem en Eer groot geworden. Zij traden vrijwillig in ? die zeer bijzondere betrekking tot den staat, die de militaire dienst is. maar zij gedragen zich waar-,, achtig als ware het een t/ewone betrekking vaii werknemer tot werkgever. Wat tenslotte een misverstand is. Want bouw- ; lieden of landarbeiders cf zeelui behoeven de ..taal" hunner we. k ;evers nog niet te spnkjn. al eten zij hun brood". De betrekking is zoo nauw niet, dat hun algemeene gezindheid bij het zeer bijzondere werk betrokken is, waartoe zij werden gehuurd. Maar bij soldaten of politie is dat anders. Hun werk is het behouden van den staat, die hen te werk stelt en zoo zij niet zelf op dit behoud prijs stellen, er ten minste niet tegen zijn, kan de staat hun diensten niet gebruiken. Met andere woorden: door hun indiensttreding werden zij zelf, de Staat mee in het meest wezenlijke waarin en waardoor een Staat bestaat: zijn actueelen vorm. Dit mede-voelen, mede-leven nu tracht men, sedert Napoleon, te verwerkelijken door de volks legers, waarvan stilzwijgend wordt aangenomen, dat zij bij het staatsbestaan belang en voordeel. hebben. Hetgeen echter lang niet altijd het geval is. De vereeniging van ge-interesseerden, die een staat heet, omkleed met de meer joStische termen van. volk, natie, vaderland, heeft dikwijls niet .de sympathie aller belanghebbenden, omdat zij er zoo weinig belang bij blijken te hebben en een andere vereeniging meenen te kennen, die meer. voordeel belooft. Zoo ontstaat, ook weer aanvan kelijk stilzwijgend, een ..klove" van onverschillig heid, afkeer, hait tegen de politieke constellatie.. die zij moeten dienen, maar die hun per slot van rekening haast niets oplevert. Dit geldt dan aller eerst voor de recruten, die gedwongen worden. Terwijl de vrijwilligers, bij de drukkende schaarschte aan brood, niet zoo ver denken of zoo nauw toezien, om hun inconsequentie te ontdekken, dat zij. de Staat zijnde, zich tegen zich zelf kceren. Want dat doen zij. als zij bonden en vereenigingen oprichten, die hun positie tcijen den Staat moeten verdedigen. Deze bonden zijn het teeken hunner afscheiding, van hun uittreden uit het Staats verband, dat hun positie zelf is. Die heeft dan ver der geen zin. als de gevlndheid van dien zin afkeerig is en juist ter wille van zijn behoud, kan de staat hen dan niet'meer gebruiken, liet heeft geen nut zulke bonden te verbieden, men zou den geest moeten verbieden, waaruit zij voortkwamen. en daar dit niet aangaat, blijft er voor den armen, verlaten Staat niet anders over, dan naar betere beschermers en behouders 'om te zien. Hetgeen, sedert 1018, toen de ongelijkheid van gezindheden den Staatsbewaarders voor 't eerst duidelijk bleek, zij. d.w.z. de meest belanghebbenden, ook niet. onfortuinlijk hebben gedaan. Tachtig duizend man, landstormeis of daaromtrent, staan sedert bereid de voorstanders van een andere soort staat in en , buiten het leger hun ongelijk daadwerkelijk te tewijzen. en zoo zal er voor dezen voorloopig wel, niet anders opzitten dan zich te voegen, m de hoop. dat de staat hun het gebrek aan sympathie niet al te kwalijk nemen zal door hun van het schamele profijt nog een deel af te nemen. De tendenties zijn echter wel dien kant uit.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl